Hoofdstuk 1
Merlijn de Tovenaar
De Wilde familie was, ondanks de achternaam misschien zou suggereren, nou niet bepaald wild. Ze vielen nauwelijks op, zelfs al was het een klein dorpje waarin ze leefden. De Wildetjes hadden nooit ruzie, gedroegen zich netjes en stonden bekend om hun lekkere aardbeien die op hun grond geoogst werden en door het hele dorp Hunsville en de dichtbij zijnde stad, Caerlon, goed verkocht werden. Ze waren nooit het onderwerp van het gesprek, wat maar goed was, gezien men dan misschien zou merken dat er misschien wel meer met ze aan de hand was dan op het eerste oog zou lijken. Met name het enige kind van Ambrosius en Mira, die ze Merlijn hadden genoemd, zou later juist een gróót onderwerp van gesprek worden. Zo groot, dat hij de persoon is die we in dit verhaal volgen.
Merlijn Wilde was voor de dag van 1 juni van het jaar 993 een eenvoudige, elfjarige boerenjongen zonder iets heel erg speciaals te kunnen. Ja, hij kon redelijk goed jongleren en hij vond zichzelf zo af en toe best wel grappig, maar voor de rest was hij niets anders dan Merlijn de boerenjongen van de Wilde familie, een gezin dat best wel lekkere aardbeien verkocht. Er was geen sprake van dat hij s’ werelds bekendste tovenaar zou worden, een naam zou hebben die zelfs bij Dreuzels bekend zou zijn, stichter zou zijn van de Orde van Merlijn en daarnaast ook nog eens de inspiratie werd voor het bekendste gezegde in de Britse tovenaarswereld.
In dit verhaal leren we Merlijn kennen. Hoe hij zo groot werd, wat hem dreef, op welke manier hij geliefd werd door zowel Dreuzels als tovenaars en hoe hij uiteindelijk zijn einde vond.
Ik dwaal af. Dat zijn allemaal veel te grote aanwijzingen voor wat er later in het verhaal zal gebeuren, veel, veel later. Om daar te komen moeten we eerst naar de jonge Merlijn kijken. Een Merlijn die, zoals gezegd, 11 jaar is en samen met zijn aardbeien oogst. De dag waarop dit verhaal begint, is hij nog helemaal niet op de hoogte van het feit dat hij überhaupt een tovenaar is.
Het begon allemaal op een warme vroege zomerdag die eigenlijk heel normaal begon. Merlijn had s’ ochtends de eieren van hun kippen verzameld en ze hadden die gekookt voor bij het ontbijt, samen met het lekkerste brood van de lokale bakker. Hij had samen met zijn ouders ontbeten en was daarna naar het aardbeienveldje gegaan, dat net buiten hun huis lag. Daar hielp hij zijn ouders bij het plukken van de verse aardbeien, waarna hij deze ging verkopen op de markt in Caerlon.
Zoals altijd ging het verkopen van de aardbeien uitstekend. De mensen waren dol op de aardbeien en noemden ze vaak ‘de lekkerste die ze ooit geproefd hadden’. Merlijn was zelf ook dol op de aardbeien van zijn familie en had daar weinig op tegenin te brengen. Hij nam er zelf ook een paar, zo af en toe.
Het was een drukke dag in de stad, zoals altijd wanneer er markt was. Maar dat niet alleen; vandaag zou er weer een executie plaatsvinden, zo ving hij op van de gebroeders Minkel, die vis verkochten, toen deze met de tomatenverkoper zat te kletsen. Merlijn hield niet van executies, maar ze vonden altijd plaats op het marktplein en vandaag had hij weer een plekje gekregen waarop hij goed kon zien wat er gebeurde. Het hout lag alvast klaar en hier en daar stonden wat ridders gestationeerd.
Na een tijdje kwam ook Merlijns goede vriend, Percy, voorbij. Percy was een jongen met een goed hart en een scherpe tong. Ze kenden elkaar al sinds ze jong waren en ze konden het goed met elkaar vinden.
‘Alles goed, ouwe aardbeienverkoper?’ riep Percy die een hand op Merlijns schouder legde en een aardbei uit het kraampje pakte. Percy was de zoon van een smid en was ervan overtuigd dat hij meer waarde had in de maatschappij omdat wapens veel nuttiger waren dan aardbeien – iets waar Merlijn het niet helemaal mee eens was.
Merlijn haalde zijn schouders op. ‘Niet anders dan gebruikelijk,’ zei hij. ‘Aardbeien dit, aardbeien dat, je kent het wel. Ik heb er al best wel veel verkocht vandaag trouwens. Het is vandaag behoorlijk druk.’
‘Vind je het gek?’ grinnikte Percy, die nog een handje aardbeien pakte en sprak met volle mond verder. ‘Vandwaag weer ’n nieuwe exwecutie.’
‘Ik weet het,’ mompelde Merlijn.
Percy klapte hem op zijn schouder. ‘Kom op. Er zijn al zo lang geen executies meer geweest. De laatste was…’
‘Vorige winter…?’
‘Precies ja!’ riep Percy. ‘Mensen willen toch wat te zien krijgen. Iets anders dan de gebruikelijke sleur van het leven. Jij bent die aardbeien toch ook wel een keer zat?’
Merlijn trok een gezicht. ‘Waarom zou ik aardbeien ooit zat zijn?’ vroeg hij grinnikend. ‘Jij bent ze ook niet zat – hé, blijf daar eens vanaf,’ zei hij lachend toen Percy’s hand opnieuw naar de kraam ging. ‘Je bent niet de enige hier.’
Percy grijnsde. ‘Zie je wel, het is ook nog eens goed voor de zaken. Bovendien geeft het ook wel weer een soort… gevoel van veiligheid? We weten dat ze er zitten, we weten alleen niet waar.’
Merlijn aarzelde. Ze gingen verder kletsen, dit keer over iets lichtere gespreksonderwerpen dan executies, maar dat veranderde gauw toen het gepraat op de grote markt na een tijdje verstomde. Merlijn keek op van zijn nu bijna-lege aardbeienkraam. Op het podium verschenen een groep ridders met een paar gedaantes met kappen op. De gedaantes zaten vast aan touwen. Het harnas van de ridders glinsterden in de zon en de schittering in de zwaarden verblindde Merlijn bijna. Hij stond naar zijn mening veel te dichtbij bij dit schouwspel, maar keek desondanks niet weg.
Daarna stapte een indrukwekkende gedaante het podium op. Hij had lange, zwarte haren en had een klein sikje. Hij keek de grote markt af met zijn felle, blauwe heldere ogen. Merlijn dook enigszins weg. Hij vond de gedaante erg indrukwekkend. ‘Een heksenjager,’ fluisterde Percy vol ontzag. ‘Ik heb wel eens van deze mensen gehoord. Ze zijn dé experts in het vangen van heksen.’
‘Goedemiddag, goede burgers van Caerlon!’ riep de man met bulderende stem over het dorpsplein. ‘U bent hier bijeen gekomen voor de executie van heidenen die de vrede van God dwarsbomen.’
‘Nee hoor, om aardbeien te verkopen,’ mompelde Merlijn, maar Percy gaf hem een stomp en hij werd stil.
‘U bent hier om te zien dat God u beschermt, tegen welk kwaad dan ook. U bent hier om erachter te komen, dat u veilig bent van welk kwaad u ook bang voor bent. Mijn naam is Roderick Stig en ik ben hier in de naam van God, om u te beschermen.’
Hij knikte naar de ridders, die op dit gebaar de kappen van de gevangenen haalden.
‘Zie hier!’ riep Stig dramatisch en er volgde een schok door de menigte. ‘Mensen die eruit zien als gewone burgers, maar ondertussen dienaren zijn van de duivel zelf, zijn kwaad en heidense rituelen verspreiden over onze vredige dreven, maar wij, de Kerk en de Ridders van Uther Pendragon, zijn niet blind voor dit aloude kwaad. Dit zijn heksen!’
Er ging nog een schok door de menigte. Merlijn bewoog onrustig heen-en-weer. Hij vond het altijd verschrikkelijk om dit mee te maken – met name omdat de zogenaamde heksen vaak achteraf toch geen heksen te zijn. Onder de gevangenen zat een jonge vrouw, twee mannen van middelbare leeftijd en oude vrouw.
‘Ik ben geen heks, jij dwaas!’ riep een van de mannen. ‘Ik ben een tovenaar!’ Hij had lang, blond haar tot over zijn schouders en een klein stoppelbaardje.
Er klonk onrustig gemompel in de menigte. Merlijn moest enigszins grinniken. Deze man had lef. Maar goed, misschien kwam dat ook wel gedeeltelijk omdat hij wist dat hij toch zou sterven en dat hij er maar net zo goed een showtje van kon maken.
Een van de ridders gaf de man een klap en hij hield zijn mond. Daarna bonden ze de gevangenen vast aan de grote stapel hout. Merlijn kon duidelijk zien dat de dappere man geen kik gaf, de jonge vrouw gewoon breed zat te grijnzen en de andere twee doodsangsten uit leken te staan.
‘Twee die angstig zijn en twee die er helemaal niks van hebben,’ mompelde Merlijn. ‘Je zal er maar moeten staan.’ Percy gebaarde dat hij stil moest zijn.
Stig de heksenjager kreeg een fakkel toegereikt van één van de soldaten. De jonge vrouw was begonnen met zingen. Een vrolijk liedje wat Merlijn niet kende of goed kon horen door het opgewonden gemompel in de menigte.
‘Als jullie dit overleven, zijn jullie heksen en zullen jullie nekken de bijl voelen,’ zei Stig. ‘Als jullie verbranden, dan weten we dat u andere zonden jegens God bent begaan en dit enkel uw verdiende loon is. Moge het vuur van God u teisteren!’
Met die woorden stak hij het vuur aan. De vlammen bulderden toen ze oversprongen op het droge hout van de brandstapel. De oude vrouw en de andere man begonnen te schreeuwen en de angst sprong uit hun ogen. De jonge vrouw begon te lachen en de andere man gaf nog steeds geen kik. De menigte begon te schreeuwen: ‘Heks! Heks! Heks!’
‘Meer! Meer!’ gilde de jonge vrouw. Merlijn deinsde ietwat achteruit. Die vrouw was een heks. De vlammen deden haar niets. Dat, of ze was gewoon gestoord. De tovenaar die geen heks was gaf nog steeds geen kik.
‘Ik kan dit niet aanzien,’ mompelde Merlijn en hij keek weg.
Net omdat hij dat deed, kon hij niet zien wat er toen gebeurde. Er klonk een harde knal en er ging een schokgolf door de menigte. Percy deinsde geschrokken achteruit. Merlijn keek op om te zien wat er gebeurde.
De brandstapel was uit elkaar gevallen. Het vuur was op de één of andere manier gedoofd en de jonge vrouw was de enige die nog aan het hout was vastgebonden. De andere drie waren nergens te bekennen. Merlijn slaakte een zucht van opluchting.
Stig de heksenjager schreeuwde kwaad en de ridders doven het plein op om de gevangenen te vinden. Daarna pakte Stig een bijl en stormde op de jonge vrouw af. ‘De duivel is slim, maar zal mij nooit te slim af zijn!’
Merlijn wilde zijn hoofd afwenden, maar was vastgevroren en moest zijn blik op de jonge heks en de heksenjager houden. De heksenjager wilde de genadeklap uitdelen… maar leek te bevriezen met zijn bijl op de keel van de jonge heks.
Iedereen begon geschrokken te mompelen toen ze zagen hoe de tovenaar die geen heks was het podium beklom en een dun, klein stokje op Stig de heksenjager hield.
‘Tovenaar! Heks!’ riep de menigte. Merlijns hart klopte in zijn keel.
De tovenaar stapte dichterbij Stig de heksenjager, die geen enkele beweging kon maken. Toen leek Stig wat op te stijgen. De mensen in de menigte begonnen te schreeuwen toen Stig over hun hoofden vloog, naar de andere kant van de markt, nog steeds niet in staat om welke spier in zijn lichaam dan ook te gebruiken.
Daarna viel hij neer in een kar met hooi.
De tovenaar maakte een beweging met zijn stok en hield die tegen zijn keel aan. Toen hij sprak, galmde zijn stem over de grote markt en zou het Merlijn niets verbazen, als men zijn stem ook buiten de markt kon horen.
‘Het spijt mij dat u geen vrede kent, heer Stig,’ zei de tovenaar. ‘Ik had u makkelijk in duizend stukjes kunnen blazen, u in een slak kunnen veranderen of mijn brandende lichaam met dat van u te ruilen. Alle Abraxas nog aan toe, ik had u zelfs een harde landing kunnen geven. Maar nee, ik besloot ervoor om u te sparen. Tovenaars hebben namelijk helemaal geen kwaad in de zin, en toch kiest u ervoor om mijn mensen te verbranden, zonder enige vorm van genade.’
Hij richtte zich op de mensenmenigte. ‘Alstublieft, wij hebben geen kwaad in de zin. Houd op met deze heksenjacht.’
‘Ik wil meer vuur!’ gilde de jonge heks ineens.
De tovenaar richtte zich geïrriteerd op de jonge heks. ‘Houd alsjeblieft je mond, Bertha. Dit is niet het moment.’ Hij schrapte zijn keel en sprak toen verder. ‘Ik wil dat de heksenjacht ophoudt en…’
Tak!
Uit het niets kwam een pijl die zich in de borst van de tovenaar werkte. De mensenmenigte juichte en de ridders kwamen met getrokken zwaarden weer het podium op. Merlijn keek om en zag dat Stig de bijl in zijn hand richting het podium ging om de genadeklap uit te delen.
De heks sprong los uit het touw, uit het niets, zo bleek en greep de hand van de tovenaar. Er klonk een luide knal en ze waren allebei verdwenen.
‘Zoek die verdomde heksen!’ bulderde Stig.
De ridders stoven uiteen en gingen allemaal een andere kant op. Merlijn haalde diep adem en nam een aardbei om bij zinnen te komen. Percy leek wat teleurgesteld. ‘Dat viel tegen,’ mompelde hij.
‘Valt tegen?’ vroeg Merlijn verbaasd. ‘Hoezo dat? Iedereen leeft nog…’
‘Merlijn, je moet echt ophouden met dit soort vragen,’ zei Percy, die nu serieus klonk. ‘Als je jou zo hoort praten, denk je bijna dat jij ook zo eentje bent.’
Merlijn aarzelde. ‘Ik vind het gewoon niet nodig om mensen zomaar dood te maken. Die tovenaar spaarde de heksenjager en alle ridders, maar alsnog kreeg hij een pijl in zijn borst geschoten.’
Percy zei niets. Hij besloot het gesprek op een andere boeg te gooien en Merlijn was hem er dankbaar voor.
Dit is het punt dat ons verhaal echt begint: de mislukte executie van Caerlon zou nog in verschillende verhalen genoemd worden, maar speelt een sleutelrol in het begin van het avontuur van Merlijn de tovenaar. Merlijn bleef maar denken aan het spektakel op het plein, maar sprak er niets meer over. Toen zijn vele aardbeien uitverkocht waren, ging hij met Percy richting de stadspoort en kletsten ze vrolijk verder.
Helaas ging het gesprek uiteindelijk toch weer richting de executie. ‘Ik wil ook een ridder worden,’ zei Percy nadat Merlijn had gezegd het er niet over te willen hebben. ‘Mijn pa maakt m’n zwaarden, ik voer de gevechten uit. Ik ben de trouwste dienaar van de jonge prins, hoe heette die ook alweer?’
‘Arthur,’ grinnikte Merlijn. ‘Maffe naam, vind je ook niet?’
‘Niet zulke gekke dingen zeggen over zijne majesteit,’ antwoordde Percy pompeus.
‘En als ik jou was, zou ik zijn naam in ieder geval leren,’ zei Merlijn met een grijns. ‘Ridder Percy, de ridder die onthoofd werd omdat hij de naam van zijn koning niet kon onthouden.’
‘Héhéhé,’ zei Percy beledigd, ‘ik ben best wel goed in namen onthouden! En bovendien zou ik voor de verandering wel mijn echte naam gebruiken als ik in de hofhouding mag.’
Merlijn fronste. ‘Wat was dat ook alweer? Perseus?’
Percy aarzelde. Merlijn wist dat hij niet hield van de naam die hij bij zijn geboorte had gekregen. ‘Percival,’ verbeterde hij hem uiteindelijk.
‘Wat dan ook, Perisius,’ grinnikte Merlijn.
Ze namen lachend afscheid en Merlijn keerde terug naar zijn dorpje. Het was een wandeling van een halfuurtje, maar hij had nu best wel honger en zijn aardbeien waren op, dus die kon hij niet benuttigen. Merlijn wist niet dat dit zijn laatste moment met Percy was, die later bekend zou worden als ridder Percy, zou zijn.
Op de weg naar huis ervoer Merlijn volgens de vele historici die de levensloop van Merlijn later zouden onderzoeken helemaal niets. Misschien dat hij een vos zag die angstig wegdook en zou dat het meest bijzondere zijn dat Merlijn onderweg meemaakte. Maar voor de rest gebeurde er weinig bijzonders.
Gelukkig maar, want na deze wandeling had Merlijn een lange weg te gaan. Een weg vol met magie en gevaar. Dood, liefde, vriendschap. Het moment wanneer hij zijn huis bereikt is een moment dat zijn leven voorgoed verandert, een moment dat hem de legendarische tovenaar maakt als wie hij bekend staat.