13/08/2020, 13:33
5. Donkere wolken
Op een kleine kilometer van de nederzetting kwam Alfie zijn vriend Bassam tegen.
“Daar ben je!” zei die. “Ik ging je net komen zoeken, het is waanzin dat ze jou weggestuurd hebben. Ik heb met Cahir gepraat en... Wat is er? Waar is Alger?”
Alfie nam Bassams arm en trok hem mee in de richting van de nederzetting.
“Kom mee, we hebben geen tijd te verliezen,” zei hij.
Onder het lopen vertelde hij Bassam over de karavaan die hij gezien had, over wat hij de mannen had horen zeggen.
“Ik denk dat ze Cahir willen vermoorden,” zei Alfie. “Vanavond zouden ze aanvallen. Wie ze bedoelden met 'haar' weet ik niet.”
Bassam bleef als aan de grond genageld staan.
“Wat is er?”
“Oh, Alfie, ze bedoelden helemaal niet Cahir. Ze hadden het over de Regent en zijn dochter. Weet je nog wat ik je verteld heb? Wie de dochter van de Regent trouwt, wordt als de Regent dood gaat de machtigste man van het rijk. Dat is wat ze willen, ze willen haar ontvoeren om haar te dwingen met één van hen te trouwen.”
Alfies ogen werden groot. De puzzelstukjes vielen nu in elkaar. Bassam had gelijk, dat kon niet anders.
“We moeten hen waarschuwen,” zei hij.
Samen zetten ze hun weg naar de nederzetting verder. Alfie hoopte maar dat ze hun plan niet veranderd hadden nadat ze hem gezien hadden, of dat Alger hen in elk geval lang genoeg kon ophouden.
“Met hoeveel waren ze?” vroeg Cahir.
Alfie en Bassam zaten tegenover hem en de Regent en hadden zonet alles verteld.
“Ik weet het niet precies,” zei Alfie. “Er waren twee bewakers en de twee mannen die ik bij de oase gezien had. Ik denk dat degene die ik hoorde spreken in de grote tent nog iemand anders was, dus ik denk vijf. Of, nou ja, minstens vijf, het kunnen er meer geweest zijn ook.”
“Wat voor wapens hadden ze?”
“Ik zag enkel messen, maar het was donker en ik heb er niet heel erg op gelet.”
“Oké, goed dat we gewaarschuwd zijn,” zei Cahir. “Daarmee hebben wij het verrassingselement nu aan onze kant. Ik breng alles in gereedheid, over een uur vertrekken we. Rusten jullie maar even uit, ga lekker iets eten en drinken, jullie gaan ons straks de weg naar het kamp moeten tonen.”
Een uur later waren ze op weg naar de oase. Alfie en Bassam liepen voorop; achter hen liepen een twintigtal bewapende mannen en vrouwen, klaar om te vechten. Een deel was afkomstig uit de beveiliging van Omikron 4, maar het grootste deel hoorde bij de entourage van de Regent. Ook de Regent zelf en Cahir liepen mee. De dochter van de Regent was in de nederzetting gebleven en had enkele extra lijfwachten gekregen.
Onderweg werd er niet veel gezegd. Hoe dichter bij de oase het mini-legertje kwam, hoe belangrijker het was om in stilte te lopen om zo hun doelwit niet te alarmeren.
Alfie bracht hen tot bij de grote rots voorbij de oase.
“Hierachter is het,” fluisterde hij tegen Cahir, die de leiding had.
“Oké, jij en Bassam blijven hier,” zei die. “We gaan ze omsingelen.”
Geluidloos begon hij aanwijzingen te geven aan de verschillende groepen die hij voor vertrek had samengesteld. In groepjes van vier vertrokken ze om hun posities in te nemen. Cahir en de Regent vertrokken als laatste.
“Als we op de rots klimmen, kunnen we misschien zien wat er gebeurt,” fluisterde Bassam.
Alfie knikte instemmend en ze begonnen te klimmen, tot ze op hun buik bovenop de rots lagen. Zoals Bassam gedacht had, hadden ze vanaf daar een goed overzicht. De mensen die met hen mee waren gekomen, waren goed gecamoufleerd en vielen nauwelijks op tegen de rode woestijnbodem. Het was vooral omdat Bassam en Alfie wisten waarop ze moesten letten dat ze af en toe beweging zagen. Het tentenkamp lag er nog net zo bij als toen Alfie het 's ochtends vroeg verlaten had.
“Wat is dat?” vroeg Bassam.
“Huh, wat?” vroeg Alfie. Hij was de grond aan het afspeuren naar een spoor van de groene en blauwe strepen van Alger.
Bassam wees naar de lucht boven hen, waar een donkergrijze massa zich samenpakte en razensnel hun kant uitkwam.
“Rook?” was Alfies eerste gedachte. “Zou er ergens brand zijn? Of nee, zouden dat…” Zijn ogen werden groot toen hij het begreep. “Ik denk dat het wolken zijn.”
“Wolken?” vroeg Bassam. “Je bedoelt... Regenwolken?”
Alfie knikte.
“Wow,” zei Bassam. “Dan gaat de voorspelling echt uitkomen.”
Op dat moment klonk er een harde knal die de stilte aan flarden scheurde. Alfie zag hoe er beweging kwam in het tentenkamp. Het volgende moment klonk de stem van de Regent, versterkt door een microfoon, over de vlakte.
“Laat onmiddellijk jullie wapens vallen en kom tevoorschijn met jullie handen omhoog. We weten wat jullie plannen zijn en we hebben jullie omsingeld. Eén verkeerde beweging en we zullen niet aarzelen om te schieten.”
Er klonk opnieuw een knal, nu vanaf de andere kant.
“Schieten?” vroeg Bassam. “Maar... Alle vuurwapens zijn toch vernietigd na de oorlog?”
Omdat vuurwapens miljoenen mensenlevens gekost hadden tijdens de oorlog en verschillende wapenstilstanden teniet waren gedaan omdat er toch weer één of andere fanatieke gek in het rond was beginnen schieten, was er bij het laatste vredesverdrag besloten om vuurwapens te verbieden. Alle bestaande vuurwapens zouden vernietigd worden, fabrieken werden gesloten en iedereen die betrapt werd op het bij zich hebben van een vuurwapen werd voor een paar jaar de gevangenis in gegooid. In het begin was er veel weerstand geweest, maar intussen was er al bijna tweehonderd jaar vrede in het rijk en de omliggende rijken, dus de maatregel had zijn effect gehad. Maar als de Regent nu vuurwapens had...
En derde knal weerklonk, dichterbij nu.
“Het is geen vuurwapen,” zei Alfie. “Kijk, ze maken gewoon knallen met een soort van vuurwerk. Het is een list.”
Vijf mannen en een vrouw kwamen intussen uit het tentenkamp tevoorschijn, ongewapend en met hun handen in de lucht. Ze liepen op Cahir en de Regent af.
“We geven ons over,” zeiden ze. “Niet schieten.”
Cahir wenkte een paar mannen om hen in de boeien te slaan en het mini-legertje maakte aanstalten om met hun gevangenen terug naar de nederzetting te vertrekken. Alles verliep verrassend vlot.
“Wacht eens even,” mompelde Alfie. “Er klopt iets niet. Eén van de mannen die ik zag, had een baard.”
Hij had dit nog maar net gezegd of hij zag hoe de man met de baard sprong van achter een rots vandaan en liep met getrokken mes op de Regent af. De Regent stond met zijn rug naar hem toe en kon zijn aanvaller niet zien.
“Kijk uit!” riep Alfie, maar hij was te ver weg om iets te kunnen doen.
Hij was echter niet de enige die het gevaar gezien had. Van onder een doornstruik schoot een nieuwe schim tevoorschijn, roodbruin met groene en blauwe strepen. Voor iemand wist wat er gebeurde, had Alger het been van de aanvaller vast in zijn sterke kaken en had hij hem onderuit gesleurd. De aanvaller probeerde nog om zijn mes naar de Regent te gooien, maar miste. Het volgende moment werd hij overmeesterd door twee mannen uit Cahirs leger.
“Alger heeft hem gered,” riep Bassam uit. “Nu gaat hij zeker mogen blijven in de nederzetting. Dat kan niet anders.”
Alfie lachte. Zijn vriend had gelijk. Na wat hij en Alger vandaag gedaan hadden, konden ze de hond toch niet langer weigeren?
Een dikke druppel spatte uiteen op zijn neus. Alfie en Bassam lieten zich naar beneden van het rotsblok glijden en liepen naar Alger. De bandieten waren in de boeien geslagen en iedereen stond naar de hemel te staren, naar de druppels die steeds sneller naar beneden begonnen te vallen. Alfie gooide zijn armen om de nek van Alger heen.
“Dat heb je goed gedaan, vriendje,” zei hij. “Ik ben trots op je.”
Alger sprong vrolijk rond en blafte tegen de regendruppels. Het duurde niet lang voor de gietende regen de kleuren uit zijn vacht begon te spoelen.
Het kamp werd doorzocht. De zeven aanvallers hadden zich vermomd als handelaars van tapijten en stoffen en al hun spullen zouden in beslag genomen worden. Bij het zien van alle verschillende kleuren in de tenten had Alfie een idee. Hij wenkte Bassam.
“Als we nu eens...”
Terwijl hij vertelde, zag hij de gewoonlijke glimlach van Bassam zo mogelijk nog breder worden.
“Ik vind het een geweldig idee,” zei zijn vriend.
Ze begonnen met het appartement van Alfie en zijn moeder en gingen verder met de gemeenschappelijke ruimten en met de appartementen van iedereen die interesse had. Al snel lagen er overal in de nederzetting wijnrode tapijten op de grond en hingen er donkerblauwe gordijnen voor de ramen. In het appartement van Alfie en zijn moeder kwamen er olijfgroene kussens op de witte bank en een okergeel kleed op de tafel. Alfie kreeg een groenblauw geruite sprei op zijn bed en zijn moeder een rode. Iedereen vond de kleuren in de nederzetting een verbetering tegenover het klinisch wit dat voordien heerste. En voor wie het vooral een verbetering was, was voor Alger. Of hij nu op het wijnrode tapijt lag, of op de olijfgroene kussens in de zetel, of op de groenblauw geruite bedsprei van Alfie, nu zijn vacht weer wit was, was hij weer altijd zichtbaar. Niemand schrok omdat hij schijnbaar vanuit het niets tevoorschijn kwam. Niemand ging op hem zitten omdat hij op een witte bank of een witte stoel lag te slapen. Niemand viel over hem omdat hij op de witte marmeren vloeren in de gangen lag. Alger en Alfie waren de helden van de dag en niemand wilde nog toegeven dat ze ooit gezegd hadden dat Alger ongeluk bracht. De hond en de jongen leefden samen nog lang en gelukkig.
Op een kleine kilometer van de nederzetting kwam Alfie zijn vriend Bassam tegen.
“Daar ben je!” zei die. “Ik ging je net komen zoeken, het is waanzin dat ze jou weggestuurd hebben. Ik heb met Cahir gepraat en... Wat is er? Waar is Alger?”
Alfie nam Bassams arm en trok hem mee in de richting van de nederzetting.
“Kom mee, we hebben geen tijd te verliezen,” zei hij.
Onder het lopen vertelde hij Bassam over de karavaan die hij gezien had, over wat hij de mannen had horen zeggen.
“Ik denk dat ze Cahir willen vermoorden,” zei Alfie. “Vanavond zouden ze aanvallen. Wie ze bedoelden met 'haar' weet ik niet.”
Bassam bleef als aan de grond genageld staan.
“Wat is er?”
“Oh, Alfie, ze bedoelden helemaal niet Cahir. Ze hadden het over de Regent en zijn dochter. Weet je nog wat ik je verteld heb? Wie de dochter van de Regent trouwt, wordt als de Regent dood gaat de machtigste man van het rijk. Dat is wat ze willen, ze willen haar ontvoeren om haar te dwingen met één van hen te trouwen.”
Alfies ogen werden groot. De puzzelstukjes vielen nu in elkaar. Bassam had gelijk, dat kon niet anders.
“We moeten hen waarschuwen,” zei hij.
Samen zetten ze hun weg naar de nederzetting verder. Alfie hoopte maar dat ze hun plan niet veranderd hadden nadat ze hem gezien hadden, of dat Alger hen in elk geval lang genoeg kon ophouden.
“Met hoeveel waren ze?” vroeg Cahir.
Alfie en Bassam zaten tegenover hem en de Regent en hadden zonet alles verteld.
“Ik weet het niet precies,” zei Alfie. “Er waren twee bewakers en de twee mannen die ik bij de oase gezien had. Ik denk dat degene die ik hoorde spreken in de grote tent nog iemand anders was, dus ik denk vijf. Of, nou ja, minstens vijf, het kunnen er meer geweest zijn ook.”
“Wat voor wapens hadden ze?”
“Ik zag enkel messen, maar het was donker en ik heb er niet heel erg op gelet.”
“Oké, goed dat we gewaarschuwd zijn,” zei Cahir. “Daarmee hebben wij het verrassingselement nu aan onze kant. Ik breng alles in gereedheid, over een uur vertrekken we. Rusten jullie maar even uit, ga lekker iets eten en drinken, jullie gaan ons straks de weg naar het kamp moeten tonen.”
Een uur later waren ze op weg naar de oase. Alfie en Bassam liepen voorop; achter hen liepen een twintigtal bewapende mannen en vrouwen, klaar om te vechten. Een deel was afkomstig uit de beveiliging van Omikron 4, maar het grootste deel hoorde bij de entourage van de Regent. Ook de Regent zelf en Cahir liepen mee. De dochter van de Regent was in de nederzetting gebleven en had enkele extra lijfwachten gekregen.
Onderweg werd er niet veel gezegd. Hoe dichter bij de oase het mini-legertje kwam, hoe belangrijker het was om in stilte te lopen om zo hun doelwit niet te alarmeren.
Alfie bracht hen tot bij de grote rots voorbij de oase.
“Hierachter is het,” fluisterde hij tegen Cahir, die de leiding had.
“Oké, jij en Bassam blijven hier,” zei die. “We gaan ze omsingelen.”
Geluidloos begon hij aanwijzingen te geven aan de verschillende groepen die hij voor vertrek had samengesteld. In groepjes van vier vertrokken ze om hun posities in te nemen. Cahir en de Regent vertrokken als laatste.
“Als we op de rots klimmen, kunnen we misschien zien wat er gebeurt,” fluisterde Bassam.
Alfie knikte instemmend en ze begonnen te klimmen, tot ze op hun buik bovenop de rots lagen. Zoals Bassam gedacht had, hadden ze vanaf daar een goed overzicht. De mensen die met hen mee waren gekomen, waren goed gecamoufleerd en vielen nauwelijks op tegen de rode woestijnbodem. Het was vooral omdat Bassam en Alfie wisten waarop ze moesten letten dat ze af en toe beweging zagen. Het tentenkamp lag er nog net zo bij als toen Alfie het 's ochtends vroeg verlaten had.
“Wat is dat?” vroeg Bassam.
“Huh, wat?” vroeg Alfie. Hij was de grond aan het afspeuren naar een spoor van de groene en blauwe strepen van Alger.
Bassam wees naar de lucht boven hen, waar een donkergrijze massa zich samenpakte en razensnel hun kant uitkwam.
“Rook?” was Alfies eerste gedachte. “Zou er ergens brand zijn? Of nee, zouden dat…” Zijn ogen werden groot toen hij het begreep. “Ik denk dat het wolken zijn.”
“Wolken?” vroeg Bassam. “Je bedoelt... Regenwolken?”
Alfie knikte.
“Wow,” zei Bassam. “Dan gaat de voorspelling echt uitkomen.”
Op dat moment klonk er een harde knal die de stilte aan flarden scheurde. Alfie zag hoe er beweging kwam in het tentenkamp. Het volgende moment klonk de stem van de Regent, versterkt door een microfoon, over de vlakte.
“Laat onmiddellijk jullie wapens vallen en kom tevoorschijn met jullie handen omhoog. We weten wat jullie plannen zijn en we hebben jullie omsingeld. Eén verkeerde beweging en we zullen niet aarzelen om te schieten.”
Er klonk opnieuw een knal, nu vanaf de andere kant.
“Schieten?” vroeg Bassam. “Maar... Alle vuurwapens zijn toch vernietigd na de oorlog?”
Omdat vuurwapens miljoenen mensenlevens gekost hadden tijdens de oorlog en verschillende wapenstilstanden teniet waren gedaan omdat er toch weer één of andere fanatieke gek in het rond was beginnen schieten, was er bij het laatste vredesverdrag besloten om vuurwapens te verbieden. Alle bestaande vuurwapens zouden vernietigd worden, fabrieken werden gesloten en iedereen die betrapt werd op het bij zich hebben van een vuurwapen werd voor een paar jaar de gevangenis in gegooid. In het begin was er veel weerstand geweest, maar intussen was er al bijna tweehonderd jaar vrede in het rijk en de omliggende rijken, dus de maatregel had zijn effect gehad. Maar als de Regent nu vuurwapens had...
En derde knal weerklonk, dichterbij nu.
“Het is geen vuurwapen,” zei Alfie. “Kijk, ze maken gewoon knallen met een soort van vuurwerk. Het is een list.”
Vijf mannen en een vrouw kwamen intussen uit het tentenkamp tevoorschijn, ongewapend en met hun handen in de lucht. Ze liepen op Cahir en de Regent af.
“We geven ons over,” zeiden ze. “Niet schieten.”
Cahir wenkte een paar mannen om hen in de boeien te slaan en het mini-legertje maakte aanstalten om met hun gevangenen terug naar de nederzetting te vertrekken. Alles verliep verrassend vlot.
“Wacht eens even,” mompelde Alfie. “Er klopt iets niet. Eén van de mannen die ik zag, had een baard.”
Hij had dit nog maar net gezegd of hij zag hoe de man met de baard sprong van achter een rots vandaan en liep met getrokken mes op de Regent af. De Regent stond met zijn rug naar hem toe en kon zijn aanvaller niet zien.
“Kijk uit!” riep Alfie, maar hij was te ver weg om iets te kunnen doen.
Hij was echter niet de enige die het gevaar gezien had. Van onder een doornstruik schoot een nieuwe schim tevoorschijn, roodbruin met groene en blauwe strepen. Voor iemand wist wat er gebeurde, had Alger het been van de aanvaller vast in zijn sterke kaken en had hij hem onderuit gesleurd. De aanvaller probeerde nog om zijn mes naar de Regent te gooien, maar miste. Het volgende moment werd hij overmeesterd door twee mannen uit Cahirs leger.
“Alger heeft hem gered,” riep Bassam uit. “Nu gaat hij zeker mogen blijven in de nederzetting. Dat kan niet anders.”
Alfie lachte. Zijn vriend had gelijk. Na wat hij en Alger vandaag gedaan hadden, konden ze de hond toch niet langer weigeren?
Een dikke druppel spatte uiteen op zijn neus. Alfie en Bassam lieten zich naar beneden van het rotsblok glijden en liepen naar Alger. De bandieten waren in de boeien geslagen en iedereen stond naar de hemel te staren, naar de druppels die steeds sneller naar beneden begonnen te vallen. Alfie gooide zijn armen om de nek van Alger heen.
“Dat heb je goed gedaan, vriendje,” zei hij. “Ik ben trots op je.”
Alger sprong vrolijk rond en blafte tegen de regendruppels. Het duurde niet lang voor de gietende regen de kleuren uit zijn vacht begon te spoelen.
Het kamp werd doorzocht. De zeven aanvallers hadden zich vermomd als handelaars van tapijten en stoffen en al hun spullen zouden in beslag genomen worden. Bij het zien van alle verschillende kleuren in de tenten had Alfie een idee. Hij wenkte Bassam.
“Als we nu eens...”
Terwijl hij vertelde, zag hij de gewoonlijke glimlach van Bassam zo mogelijk nog breder worden.
“Ik vind het een geweldig idee,” zei zijn vriend.
Ze begonnen met het appartement van Alfie en zijn moeder en gingen verder met de gemeenschappelijke ruimten en met de appartementen van iedereen die interesse had. Al snel lagen er overal in de nederzetting wijnrode tapijten op de grond en hingen er donkerblauwe gordijnen voor de ramen. In het appartement van Alfie en zijn moeder kwamen er olijfgroene kussens op de witte bank en een okergeel kleed op de tafel. Alfie kreeg een groenblauw geruite sprei op zijn bed en zijn moeder een rode. Iedereen vond de kleuren in de nederzetting een verbetering tegenover het klinisch wit dat voordien heerste. En voor wie het vooral een verbetering was, was voor Alger. Of hij nu op het wijnrode tapijt lag, of op de olijfgroene kussens in de zetel, of op de groenblauw geruite bedsprei van Alfie, nu zijn vacht weer wit was, was hij weer altijd zichtbaar. Niemand schrok omdat hij schijnbaar vanuit het niets tevoorschijn kwam. Niemand ging op hem zitten omdat hij op een witte bank of een witte stoel lag te slapen. Niemand viel over hem omdat hij op de witte marmeren vloeren in de gangen lag. Alger en Alfie waren de helden van de dag en niemand wilde nog toegeven dat ze ooit gezegd hadden dat Alger ongeluk bracht. De hond en de jongen leefden samen nog lang en gelukkig.
---EINDE---