Tinten Wit - Afdrukversie +- Nomaj | Waar de magie nazindert (https://nomaj.nl) +-- Forum: Toren der Creatievelingen (https://nomaj.nl/forumdisplay.php?fid=4) +--- Forum: De Bibliotheek (https://nomaj.nl/forumdisplay.php?fid=12) +---- Forum: Lange Schrijfsels (https://nomaj.nl/forumdisplay.php?fid=18) +---- Topic: Tinten Wit (/showthread.php?tid=88) |
Tinten Wit - Merdyff - 13/08/2020 Tinten Wit
Dit verhaal schreef ik een aantal jaar geleden voor een editie van de Plagiaatwedstrijd op Dreuzels. Het leek mij wel grappig om een prentenboek te gebruiken als bronverhaal. Dit verhaal is gebaseerd op het boek 'Hennie de Heks' of 'Winnie the Witch' in het Engels. Het verhaal er omheen is eigenlijk vooral een afleidingsmanoeuvre. Het is vrij eenvoudig geschreven, dat deed ik bewust omdat het bronverhaal dat ook is. Verhaal is Non-HP en is afgeschreven. Inhoud 1. Proloog 2. Ongeluksdier 3. Hoog bezoek 4. Een verdachte karavaan 5. Donkere wolken RE: Tinten Wit - Merdyff - 13/08/2020 1. Proloog Alfie klopte het rode woestijnstof van zijn kleding en ging met zijn rug tegen de stam van een boom zitten. De schaduw die de oase te bieden had, was zeer welkom op het heetste moment van de dag, en al zeker na de tocht die hij erop zitten had. Dadelijk zou hij beginnen met het vullen van de waterzakken en het laden van zijn kar, maar nu vond hij dat hij wel even een klein momentje tijd voor zichzelf mocht stelen. Hij sloot zijn ogen en luisterde naar het gekwetter van enkele vogels en naar het rustig kabbelende water van de bron. Zoals altijd genoot hij met volle teugen van de rust. Toen hij wakker werd, stond de zon al laag aan de hemel. Hij vloekte. Hoe kon hij zo stom zijn om in slaap te vallen. Snel begon hij de zakken te vullen. Hij moest zo snel mogelijk vertrekken of hij zou de nacht in de woestijn moeten doorbrengen. En dat was geen leuke gedachte. Al was het overdag nog veertig graden geweest, hij voelde nu al dat de temperatuur merkbaar gezakt was. Zonder schuilplaats om de nacht door te brengen, liep hij het risico om onderkoeld te geraken in zijn lichte kleding. Daarnaast was de woestijn het woongebied van allerlei dieren die ’s nachts op jacht gingen en die hij liever niet tegen het lijf liep. Nu was hij niet echt bang van de fenneks en caracals die er zaten, en ook de jakhalzen vonden mensen vaak aan de grote kant voor op hun menukaart, maar hij wist dat er onlangs een poema gesignaleerd was in het gebied en dat waren geen lieverdjes. Om dan nog te zwijgen over alle giftige spinnen, slangen en schorpioenen die zich in het zand en tussen de rotsen verborgen hielden. Overdag waren die meestal al goed gecamoufleerd, maar ’s nachts was het al helemaal onmogelijk om ze te zien. De meesten waren niet heel agressief, maar je moest er natuurlijk niet op trappen. Net toen hij de laatste waterzak op zijn handkar legde, hoorde hij iets. Het geluid deed in eerste instantie zijn nekharen overeind staan. Hij keek om zich heen, wilde weten uit welke richting het geluid kwam om dan zo snel mogelijk de andere kant op te rennen. Zijn hart bonsde in zijn keel. Toen klonk het geluid echter een tweede keer en helemaal niet zo angstaanjagend. Eerder klagend, bang. Nieuwsgierigheid haalde nu de bovenhand en Alfie ging op zoek naar waar het geluid vandaan kwam. In het struikgewas aan de andere kant van de bron vond hij het. Een hoopje witte vacht. Alfie negeerde de doornen van de struik die zijn armen openhaalden en haalde het beestje eronder vandaan. Het was een eenzame puppy, een paar weken oud. Zijn vacht was sneeuwwit, zijn ogen rood als bloed. Een albino. Hij nam het kleine hondje in zijn armen. “Ben je je mama kwijt?” vroeg hij aan de pup. Deze maakte opnieuw het klaaglijke geluidje, alsof hij het begreep en het bevestigde. “Wees maar niet bang, ik zorg wel voor je.” Alfie wist dat er af en toe wilde honden gezien werden die kwamen drinken bij de bron. Hij vermoedde dat de pup verstoten was door de moeder omdat hij een albino was. Hij legde het hondje voorzichtig tussen de waterzakken op zijn kar en begon aan de tocht door de woestijn naar huis. Overdag kende Alfie de woestijn als zijn broekzak. ’s Nachts was het alsof hij plots op een andere planeet terecht gekomen was. Al snel wenste hij dat hij in de oase gebleven was in plaats van te proberen die avond nog thuis te geraken. Hij raakte onderhand verkleumd van de kou en al was hij blij dat de maan in elk geval scheen, ze zorgde ervoor dat de hele omgeving baadde in een spookachtig licht. Overal zag hij schaduwen die er overdag niet waren en in elke schaduw zag hij vanuit zijn ooghoeken iets bewegen. Tot hij keek, dan was er helemaal niks te zien. De aanwezigheid van het hondje tussen de waterzakken, dat hij onder het lopen Alger gedoopt had, gaf hem het gevoel niet alleen te zijn, ook al had hij op zich niet zo veel aan het beestje. Iets over halfweg kwam hij bij een bekende rotsformatie. Hij wist dat je overdag vanop de top van de hoogste rots de nederzetting kon zien liggen. Of dat ’s nachts ook zo was, wist hij niet en hij was niet van plan het nu uit te zoeken. Dat was niet de reden waarom hij nu naar de rode rotsen toe liep. De wind had in de woestijn altijd vrij spel en kon tijdens een stofstorm materiaal kilometers ver meesleuren. Tenzij er een obstakel was. Dat was waarom er bij de rotsen altijd veel sprokkelhout te vinden was. Aangezien het Alfie steeds minder een goed idee leek om de hele weg ’s nachts te voet af te leggen, leek een vuurtje hem een aanlokkelijk idee. En tussen de rotsen kon hij ook wat beschutting vinden. Even later knetterde er een lekker vuurtje. De takken die hij gevonden had, waren kurkdroog en brandden goed. Al snel kreeg Alfie het behaaglijk warm. Hij at een paar dadels die hij uit de oase had meegebracht en gaf Alger een beetje water. De pup lag al gauw lekker te slapen op zijn schoot. Alfie hield zich voor om wakker te blijven, om niet in zijn slaap verrast te worden door wilde dieren, maar de warmte van het vuur maakte hem al snel doezelig en deed zijn aandacht verslappen. Hij had er geen idee van hoe lang hij op de grens tussen slapen en waken had verkeerd, toen hij plots opschrok van een natte snuit in zijn gezicht. Alger maakte een waarschuwend geluid, iets tussen blaffen en janken. Alfie was meteen alert. Hij nam een brandende tak uit het vuur en probeerde iets te ontwaren in het maanverlichte woestijnlandschap. Een schim sloop behoedzaam dichterbij op vier poten. Alfie kon niet precies zien wat het was, maar het leek op een grote kat. Een poema, vermoedde hij. Hij gooide zijn tak naar het beest en zag twee hongerige, gele ogen oplichten in het schijnsel van het vuur. De tak viel een paar meter van de poema in het zand. Alger begon als een gek te blaffen en hoewel de kleine hond zichzelf vast zeer schrikwekkend vond klinken, dacht Alfie niet dat het roofdier erg onder de indruk zou zijn. Hij voelde hoe zijn handen klam werden, terwijl de poema langzaam maar zeker zijn kamp naderde. Hij nam nog een tak en nam nu iets meer tijd om te mikken. De brandende tak vloog door de lucht en landde op de rug van de poema. Deze liet een klaaglijk gemiauw horen en maakte toen dat hij wegkwam. De lucht vulde zich met de geur van verschroeide vacht. Alfie had nog nooit zo iets heerlijks geroken. Hij slaakte een zucht van opluchting. “Dank je, vriendje,” zei hij tegen Alger. “Als jij er niet was geweest om mij te waarschuwen…” Hij mocht er niet aan denken wat er dan gebeurd zou zijn. De rest van de nacht zat hij klaarwakker bij het vuur, niet van plan zich nog eens te laten verrassen. Bij het eerste ochtendlicht nam hij Alger en zijn kar met waterzakken en vertrok hij zo snel als hij kon naar de veilige omgeving van de nederzetting. RE: Tinten Wit - Merdyff - 13/08/2020 2. Ongeluksdier De nederzetting was ooit een wetenschappelijk laboratorium geweest. Dat was voor de oorlog. Nu werd er al jaren geen onderzoek meer gedaan, maar was het de woonplaats van Alfie en zijn moeder en een twintigtal anderen. De nederzetting heette officieel Omikron 4 en de inwoners werden Wachters genoemd. Waarop ze wachtten en of er dan ook een Omikron 1, 2 en 3 was, was een raadsel voor Alfie en hij vroeg zich af of iemand in de nederzetting het eigenlijk wist. Wat hij wel wist, was dat Omikron 4 gesitueerd was aan de rand van het rijk en dat ze regelmatig boodschappers te gast hadden die naar het naburige rijk reisden of er vandaan kwamen. Aan de buitenkant zag de nederzetting er oud en stoffig uit en was ze op sommige momenten amper te onderscheiden van de woestijn. Zeker tijdens een stofstorm moest je weten dat de nederzetting er was of je zou ze nooit vinden. Maar in een stofstorm kon je sowieso maar beter niet buiten zijn. Eens je binnen stapte, kwam je echter in een compleet andere wereld terecht. Binnen in de nederzetting was alles brandschoon en stralend wit. De vloeren waren van een glanzend wit marmer, de muren en het plafond waren wit geverfd en ook alle meubels waren wit. Een witte bank, witte stoelen, een wit bed met witte lakens en dekens, blijkbaar was het een modetrend geweest toen de eerste Wachters in Omikron 4 kwamen wonen, of misschien was er een andere reden voor geweest en stond het wit symbool voor iets, maar voor zover Alfie wist, was er niemand die die reden nog kende. Op dit moment was het meer een noodzaak geworden: in de nederzetting was gewoon bijna niets gekleurds aanwezig. In Omikron 4 heerste een zeer strikte taakverdeling. Zo was Alfies moeder verantwoordelijk voor de schoonmaak in het complex, samen met een man die Lorenzo heette. De leider van het complex op dit moment was Cahir, een oudere man die voor hij leider werd, het hoofd van de beveiliging was geweest. Om de twee jaar werd een nieuwe leider verkozen en Cahirs tweede periode van twee jaar liep op zijn einde. Hij was erg populair, dus de kans was groot dat hij herverkozen zou worden. Alfie zelf had nog niet echt een vaste taak, omdat hij nog maar vijftien was. Hij werd ingezet waar er extra hulp nodig was en kon zo de verschillende taken leren kennen. Nu de waterleiding hersteld was, hoefde hij niet meer elke dag naar de oase te lopen en vulde hij zijn dagen met het trainen van Alger. Het was intussen een zestal weken geleden dat hij het hondje in de oase gevonden had en Alger was nu minstens twee keer zo groot dan toen. Hij groeide als kool en Alfie merkte dat sommige mensen uit de nederzetting de hond soms wat wantrouwig aan begonnen te kijken. Hij wist niet waarom, tot Cahir hem bij zich riep. Alfie kende Cahir wel – iedereen kende iedereen in de nederzetting – maar hij was nog nooit officieel bij de leider geroepen. Het voelde alsof hij een berisping zou krijgen, maar hij kon zich nit indenken wat hij verkeerd gedaan had. “Ga zitten,” zei Cahir toen Alfie zijn werkruimte binnen kwam. Alfie deed wat van hem gevraagd werd. Hij keek even de ruimte rond, maar za al snel dat het kantoor van de leider er niet anders uitzag dan de rest van het complex. Het was wit. “Je weet vast waarom ik je naar hier heb laten komen,” begon Cahir. “Eh, nee, eigenlijk niet,” zei Alfie aarzelend. Had hij dan toch iets verkeerds gedaan? “Oh, oké,” zei Cahir. “Wel, het gaat over je hond.” “Alger?” vroeg Alfie. “Wat heeft hij gedaan?” “Nou, niet echt iets speciaals, dat is het niet,” zei Cahir. Het kostte hem zichtbaar moeite om de juiste woorden te vinden. “Het is zo dat verschillende mensen hier geloven dat jouw hond ongeluk brengt. Albino’s zijn tegen de natuur en… Er wordt gezegd dat er een demon in hem schuilt.” “Wat? Maar… Maar dat is onzin,” riep Alfie uit. “Alger heeft mijn leven gered. Hij… hij is mijn vriend. Hij zou niemand kwaad doen.” “Ik weet het,” zei Cahir. “En ik gun jou zeker een huisdier, maar ik moet ook aan het welzijn van de nederzetting denken. Algers aanwezigheid zorgt voor onrust en verdeeldheid, net op een moment dat het uiterst belangrijk is voor ons om samen te werken.” Cahir zuchtte en begon zijn vingers te bestuderen. “Wat is er, Heer?” vroeg Alfie voorzichtig. De leider schrok op uit zijn overpeinzingen. “Ik weet niet of ik je dat al kan vertellen,” zei hij. “Anderzijds… Ach, morgen weet iedereen het toch.” “Weet iedereen wat?” “De Regent komt op bezoek,” vertelde Cahir. “Ik heb zijn boodschap vandaag ontvangen. Hij zal hier over vier of vijf dagen zijn, dus we gaan allemaal ons uiterste best moeten doen om zijn komst op die korte tijd voor te bereiden. Of het nu echt is of slechts bijgeloof, zolang je hond hier is, gaat alles wat misgaat door sommigen op hem gestoken worden. Ik zou dus willen dat je hem tot na het bezoek van de Regent ergens uit het zicht houdt. Nadien zien we dan wel weer wat we met hem doen.” Met tegenzin stemde Alfie toe. De dagen die volgenden hield Alfie Alger binnen op het appartement waar hij met zijn moeder woonde, terwijl hij zelf zijn moeder en Lorenzo hielp met het schoonmaken van de gastvertrekken. Het was echter niet zo simpel om de hond binnen te houden. Zolang Alger wakker was, was er geen probleem, dan keken zijn rode ogen Alfie van op de vloer of van op de bank aan. Zodra hij zijn ogen dichtdeed, zorgde zijn vacht echter voor de perfecte camouflage tegen het witte interieur. Alfie struikelde enkele keren maar net niet over de hond toen hij door het huis liep. Het duurde dan ook niet lang tot zijn moeder de quasi onzichtbare hond in huis beu was. Het was de avond voor de verwachte aankomst van de Regent toen ze doodmoe thuiskwam, klagend over al het schoonmaakwerk dat ze had moeten doen. Met een zucht liet ze zich op de bank neerzakken, waarna er een klaaglijk gejank weerklonk. Alger had op de bank liggen slapen en de moeder van Alfie had hem niet gezien. “Die hond brengt écht ongeluk!” riep ze uit. “Ik wil hem niet meer in mijn huis. Haal hem nu onmiddellijk onder mijn ogen vandaan!” Alfie was te geschrokken om te protesteren. Hij nam Alger mee het appartement uit en dwaalde door de verlaten gangen van het complex, tot hij bij een bergruimte kwam die maar zelden gebruikt werd. Daarin verborg hij zich met Alger. Hij ging met zijn rug tegen de muur zitten, tussen een paar dozen. De hond had al snel zijn kop op zijn schoot gelegd en keek hem met droeve ogen aan. Alfie herinnerde zich zijn eerste nacht met Alger in de woestijn. Geen haar op zijn hoofd dat eraan dacht om Alger ergens achter te laten. Even overwoog hij om samen met Alger de nederzetting te verlaten en elders zijn geluk te beproeven. Hij wist echter zelf ook wel dat dat een overdreven reactie zou zijn. Eens het bezoek van de Regent voorbij was, zou de rust in de nederzetting weer terug keren en zou iedereen wel inzien dat Alger geen ongeluk bracht. Daarbij, hij en Alger zouden het waarschijnlijk geen week overleven in de woestijn. Ze zouden niet de eersten zijn om te sterven van ontbering in de schijnbaar eindeloze rode stofvlakte. Hij zuchtte. Misschien moesten ze zich maar zo lang schuilhouden in deze berging en hopen dat niemand naar hen op zoek ging. Hij zou zijn vriend Bassam kunnen verwittigen; die zou hen wel iets te eten en te drinken brengen. Hij herinnerde zich hoe hij ooit met Bassam een verdwaalde reiziger in de woestijn gevonden had. De roodharige vrouw was op sterven na dood geweest en Bassam en hij hadden haar net op tijd naar de nederzetting gebracht, waar dokter Nyah haar had verzorgd. Pas na een paar wasbeurten was gebleken dat ze eigenlijk blond was. Alfie sprong overeind. Alger schoot wakker van die plotse beweging en keek zijn baasje vragend aan. “Alger, ik heb een idee.” RE: Tinten Wit - Merdyff - 13/08/2020 3. Hoog bezoek Het was pikdonker toen Alfie met Alger de nederzetting uit sloop. Alfie nam een moment om naar de miljoenen sterren te kijken die de donkere hemel verlichtten, maar dat was niet waarom hij nu naar buiten was gegaan. Onder zijn arm droeg hij een plastic teiltje en een zak water. Met zijn handen schepte hij rode aarde in de teil, die hij langzaamaan met water vermengde tot hij een teil vol rode modder had. Toen riep hij Alger bij zich, die als een witte schim kwam aanrennen. “Sorry vriend,” zei Alfie tegen de hond. “Je vindt dit vast niet leuk, maar het moet gewoon even.” Zorgvuldig begon hij de hond van kop tot staart in te wrijven met de rode brij. Toen het eerste ochtendlicht de inwoners van Omikron 4 wekte, was Alger niet langer een albino. Zijn vacht was nu net zo rood als de woestijn zelf. De zon stond bijna op haar hoogste punt aan de hemel toen de Regent en zijn gevolg arriveerden. Ze werden met open armen ontvangen door Cahir, die voor zover Alfie wist de enige was die de Regent al in levenden lijve had ontmoet. De weg van de hoofdstad naar Omikron 4 was lang en gevaarlijk en zolang er geen dringende problemen waren, verliep alle noodzakelijke communicatie via boodschappen die aan reizigers werden meegegeven of via valken die hiervoor getraind werden. Een bezoek van de Regent was iets dat de meeste inwoners van de nederzetting vermoedelijk slechts één keer in hun leven zouden meemaken. ’s Avonds was er een feestmaal voorzien. Ondanks het feit dat Alfie eigenlijk nog te jong was, mocht hij uitzonderlijk een glaasje wijn meedrinken. De nu roodbruine Alger lag onder de tafel waaraan Alfie zat en kreeg af en toe een restje toegestopt van zijn baasje. De inwoners van de nederzetting hadden natuurlijk wel door dat de hond bij Alfie nog steeds dezelfde was, maar tot hiertoe had nog niemand er iets over gezegd. Alger viel nu in elk geval op als hij door de witte gangen van het complex liep; voorheen had hij verschillende mensen doen schrikken of bijna doen struikelen omdat hij slechts een vage schim met rode ogen was. De Regent had iedereen in de nederzetting bedankt voor de goede ontvangst en had aangekondigd dat hij een belangrijke mededeling had, die hij de volgende dag zou doen. In tegenstelling tot het leiderschap van Cahir werd het Regentschap overgedragen van vader of moeder op zoon of dochter. De dochter van de Regent zat aan zijn rechterhand, een jonge vrouw van een jaar of achttien met zwart haar en donkerbruine ogen. Zij zou Regent worden als haar vader stierf of als hij besloot om de macht aan haar over te dragen. “Niet zo staren, dat is onbeleefd,” zei Bassam, die naast Alfie zat. “Ik was niet aan het staren,” protesteerde Alfie. Bassam, die enkele jaren ouders was dan Alfie, glimlachte en haalde zijn schouders op. “De man die met haar trouwt, wordt later de machtigste man van het rijk,” zei Bassam. “En ze is verre van lelijk. Ik geef je geen ongelijk dat je staart.” “Misschien is dat waarom ze hier zijn,” grapte Alfie. “Om jou ten huwelijk te vragen.” Bassam lachte. “Ik zou vast een vreselijke Regent zijn. Laat mij maar waterleidingen repareren, daar ben ik tenminste goed in.” “Misschien maakt jou dat net wel een geschikte Regent,” zei Alfie. “Wat? Dat ik de waterleidingen in de hoofdstad kan repareren?” “Nee, gek,” zei Alfie. “Al gaan die vast ook wel eens stuk. Nee, ik bedoel dat je denkt dat je geen goede Regent zou zijn. Dat zorgt ervoor dat je zou luisteren naar advies van mensen die het beter weten dan jij.” “Dat klinkt als iets wat Cahir zou zeggen,” zei Bassam. Alfie beschouwde dat als een compliment. Hij had hun leider altijd bewonderd. De volgende dag stonden Alfie en Bassam zij aan zij te luisteren naar de toespraak van de Regent. De toespraak vond buiten plaats, op een geïmproviseerd podium. Alger was nergens te bespeuren. Alfies moeder had hem die ochtend betrapt toen hij op het bed lag te slapen. Nu zijn vacht niet meer wit was, viel dat natuurlijk op. En uiteraard mocht Alger helemaal niet op het bed slapen. Het laatste wat Algie gezien had toen hij hem buiten zette, was hoe Alger achter een konijn aanging. “Waar is Alger?” leek Bassam zijn gedachten te raden. “Op konijnenjacht, denk ik,” antwoordde Alfie. “Hij loopt hier vast wel ergens rond.” “Beste mensen van Omikron 4,” begon de Regent. Meteen viel het geroezemoes stil. “Jullie vragen zich vast af waarom ik deze verre reis naar jullie nederzetting heb ondernomen.” “Om je dochter aan mij uit te huwelijken,” fluisterde Bassam. Alfie grinnikte. “Wetenschappers hebben voorspeld dat er een nieuwe tijd op komst is. Bijna tweehonderd jaar geleden lag Omikron 4 midden in wat mogelijk het vruchtbaarste gebied van het hele rijk was. Er waren akkers waar allerlei gewassen verbouwd werden, er waren bossen en klaterende beekjes. Toen kwam de oorlog, werden de bossen gekapt en droogden de beken op. De stofstormen kregen vrij spel en op enkele jaren tijd was er van het vruchtbare gebied niets meer over buiten hier en daar een oase in een uitgestrekte woestijn.” Hij maakte een wijds handgebaar dat de hele woestijn omvatte. “Wetenschappers berekenden toen al dat de mogelijkheid bestond dat door een combinatie van bepaalde klimatologische fenomenen de regen, en daarmee de vruchtbaarheid, zou terugkeren naar het gebied. Vraag mij niet om het uit te leggen, maar het heeft te maken met een combinatie van wind uit de juiste windstreek, luchtdruk, luchtvochtigheid en nog een hoop andere factoren. In elk geval werkten de wetenschappers een simulatie uit, die zou nauwkeurig mogelijk moest bepalen wat de impact van een regenbui zou kunnen zijn. Door op het juiste moment de juiste gewassen te planten moet het volgens die simulatie mogelijk zijn om de woestijn terug te dringen en van dit gebied weer het vruchtbare gebied te maken dat het vroeger was. Daarvoor werden de Wachters aangesteld, al die jaren geleden. In Omikron 4 is alles aanwezig om het plan van de wetenschappers van toen uit te voeren. Als alles klopt, is de kans zeer groot dat er de komende weken regen zal vallen. Ik hoef jullie vast niet te vertellen hoe belangrijk jullie taak is. Het zou ons rijk erg vooruit helpen als dit gebeid opnieuw voor landbouw gebruikt kon worden. Het zou de honger en armoede enorm terugdringen en onze handelspositie een stuk versterken. Als de regen komt, mogen we deze kans niet voorbij laten gaan, het kan jaren of zelfs eeuwen duren voor er weer zo een kans komt. Als de berekeningen juist zijn, staan we voor het belangrijkste keerpunt in de geschiedenis van ons land sinds de vredesverdragen gesloten werden. Breng dit tot een goed einde en jullie namen worden voor altijd vereeuwigd in de annalen van ons rijk. Jullie krijgen de kans om geschiedenis te schrijven. Grijp deze kans!” Het werd stil, gedurende verschillende lange seconden. Toen leek het wel alsof iedereen tegelijk weer begon te praten. “Dus… we wachten al die tijd al op regen?” vroeg Bassam, een beetje ongelovig. Alfie haalde zijn schouders op. “Blijkbaar. Maar als we dan toch geschiedenis gaan schrijven, dan ben je misschien belangrijk genoeg om met zijn dochter te trouwen.” “Wie weet,” lachte Bassam. “Misschien is ze wel een vreselijk kreng.” De Regent liep het spreekgestoelte af en ging op weg terug naar de ingang van het complex. Hij was bijna bij de deur toen hij voor de ogen van iedereen struikelde en languit in het stof viel. Alfie had nooit meegemaakt dat zoveel mensen tegelijk hun adem inhielden. “Van wie is deze hond?” riep de Regent uit nadat hij door enkele mensen overeind geholpen was. Alfie zweeg en wilde nog het liefst in het niets oplossen. De hond in kwestie was uiteraard Alger, die met zijn nieuwe rode vacht nu binnen wel zichtbaar was, maar buiten compleet gecamoufleerd was. Zelfs met zijn ogen open was hij nu niet te zien, omdat die ook rood waren. Alger liep nietsvermoedend naar zijn baas toe. “Is die hond van jou, jongeman?” Alfie knikte. “Ja, Heer.” “Je zou beter moeten uitkijken waar hij ligt, hij is niet te zien hierbuiten. Voor je het weet gebeuren er echte ongelukken.” Hij draaide zich om en liep naar binnen. “Pfieuw, daar kwam je nog goed vanaf,” zei Bassam. “Vind je?” vroeg Alfie. Rondom hen werd er weer druk gepraat. Alfie moest niet lang blijven luisteren om te weten wat er gezegd werd. Alger bracht ongeluk en als hij zou blijven, zou de regen vast uitblijven. Alfie zuchtte. Kon hij dan niets doen om de mensen te doen inzien dat dat alleen maar bijgeloof was? Dat een hond het weer niet kon veranderen? Een man maakte zich los uit de menigte. Het was Lorenzo, de collega van zijn moeder. “Jouw hond is hier niet langer welkom,” zei hij. “Alger heeft mijn leven gered,” zei Alfie. “Als hij gaat, ga ik ook.” “Dat is dan misschien het beste,” zei Lorenzo. Alfie draaide zich naar de hond. “Kom Alger,” zei hij en hij deed zijn best om zijn stem niet te laten trillen. Hij draaide de menigte de rug toe en vertrok in de richting van de oase. “Alfie, wacht!” hoorde hij Bassam nog roepen, maar hij keek niet om. Hij wilde niet dat iemand de tranen zag die in zijn ogen waren gesprongen. Vijftien jaar lang was de nederzetting zijn thuis geweest en nu werd hij zomaar verbannen. Het deed pijn om niet langer welkom te zijn. RE: Tinten Wit - Merdyff - 13/08/2020 4. Een verdachte karavaan Twee dagen waren voorbijgegaan sinds de aankondiging van de Regent en de verbanning van Alger uit de nederzetting. Alfie en de hond zaten in de oase en probeerden zo goed mogelijk de tijd te doden. Water was er voldoende en ook voedsel was niet echt een probleem. Er groeiden dadels en andere vruchten aan de bomen en Alger had al een konijn weten te vangen. Alfie wist echter dat ze niet voor altijd konden leven op dadels en af en toe een konijn. Daarnaast was het geen ideale plaats om te schuilen in het geval van een stofstorm of als de voorspelde regen zou komen. Twee dagen lang had Alfie al zitten tobben over zijn mogelijkheden, maar die waren behoorlijk beperkt. Terugkeren naar de nederzetting kon hij niet, want dan zou hij Alger moeten achterlaten en dat wilde hij niet. Naast Bassam was de hond zijn enige vriend. Verder de woestijn in trekken was ook geen optie, alleen was dat veel te gevaarlijk, zeker te voet. Hij was nooit verder geweest dan de oase en wist dat hij binnen het uur hopeloos verdwaald zou zijn. Hij had er geen idee van hoe ver het was tot de volgende oase of tot het volgende teken van bewoonde wereld en was niet van plan om het uit te zoeken. Op dit moment was zijn beste optie dus om in de oase te blijven. Hij vermoedde dat de Regent en zijn gevolg langs de oase zou trekken onderweg naar de hoofdstad en had het vage idee dat hij zich misschien bij hen kon aansluiten. Al vreesde hij dat hij daar ook niet echt welkom zou zijn, nadat de Regent over Alger gestruikeld was. Het liefst van al wilde hij natuurlijk terug naar de nederzetting, samen met Alger. De nederzetting was waar hij altijd had thuisgehoord. Hij hoopte dat eens de regen gekomen was, de inwoners zouden beseffen dat Alger geen bedreiging voor hen vormde en dat ze terug zouden kunnen keren. Daarvoor zou Alger wel zichtbaar moeten zijn in alle omstandigheden, want zodra hij weer iemand zou doen struikelen, waren ze terug bij af. Daarom had Alfie zitten experimenteren met dingen die hij in de oase vond. Hij had gemerkt dat een bepaalde plant als hij de bladeren fijnstampte een groene kleurstof gaf en er was een veelvoorkomende kever waarmee hij een blauwe kleur kon maken. Hij had de kleurstoffen gebruikt om Alger groene en blauwe strepen te geven op zijn roodbruine vacht, waardoor de hond nu overal zichtbaar was. Het zag er ronduit belachelijk uit en het leek alsof de hond dit ook besefte. Sinds hij de strepen had, liet hij zijn kop hangen en kwispelde hij niet meer met zijn staart. Het liefst kroop hij weg onder de doornstruik waaronder Alfie hem zoveel weken terug gevonden had. Het deed Alfie pijn om zijn vriend zo triest te zien, maar hij kon er momenteel maar weinig aan doen. Die nacht lag Alfie te slapen, toen hij plots de neus van Alger tegen zijn wang voelde duwen. Meteen was hij wakker. “Wat is er?” fluisterde hij, terwijl hij geluidloos overeind kwam. Al snel hoorde hij het ook. Er was beweging bij de bron. Twee mannen waren er waterzakken aan het vullen en spraken op gedempte toon tegen elkaar. Alfie vond het raar dat hier 's nachts mensen waren en sloop behoedzaam dichterbij om te kunnen horen wat ze tegen elkaar zeiden. “Was het niet makkelijker geweest als we de tenten hier hadden opgezet?” vroeg de ene man. “Makkelijker misschien,” zei de andere, “maar we zouden wel meer risico lopen dat iemand van Omikron 4 ons ontdekte. Naar het schijnt komen ze hier bij de oase soms water en dergelijke halen. En je weet dat we het niet kunnen riskeren ontdekt te worden.” Alfie fronste zijn wenkbrauwen. Dit was op zijn zachtst gezegd verdacht. Er kwamen af en toe reizigers bij de oase, maar die overnachtten meestal net in de nederzetting. Iedereen was er altijd welkom, dus waarom dan die noodzaak tot geheimhouding bij deze mensen? Het zinde Alfie niet. “Blijf hier,” beval hij de hond. “Ik ga hen volgen.” Hij wachtte tot de mannen met hun waterzakken vertrokken waren en een kleine voorsprong hadden, voor hij er achteraan ging. Hij had niet zo veel moeite om hen ongezien te volgen, de mannen keken slechts één keer achterom, maar zonder te verwachten iets of iemand te zien. Alfie kon makkelijk wegduiken achter een zandduin. De duisternis en de onoplettendheid van de mannen deden de rest om hem onzichtbaar te maken. Het tentenkamp waar de mannen hem naartoe leidden zag er in het weinige licht van de wassende maan uit als een kamp van een groepje handelsreizigers. Het lag op een vijftal minuten stappen van de oase, maar was vanaf daar aan het oog onttrokken door een grote rots. Behoedzaam sloop Alfie dichterbij. Het liefst wilde hij meteen de mensen in de nederzetting waarschuwen, maar hij was bang dat ze hem zouden wegsturen, dat ze hem niet zouden geloven. En wat had hij op dit moment voor bewijs? Zijn intuïtie schreeuwde dat er iets niet pluis was, maar misschien was er wel een heel logische reden waarom deze mensen hun tentenkamp liever niet in het zicht hadden. Hij wilde zekerheid voor hij iets ondernam, en het liefst wilde hij dat hij ongelijk had. Het eerste wat hem opviel, waren de twee bewakers die rond het kamp patrouilleerden en de verschillende messen die aan hun riem hingen. Nu was het logisch dat handelaars in de woestijn iets van bewaking hadden voor hun kamp 's nachts, maar deze ongure types leken niet alleen maar bedacht op wilde dieren. Alfie wist dat hij met zijn leven speelde toen hij achter hun rug het kamp in glipte, maar hij moest meer weten. Hij had gezien dat de twee mannen met het water de grootste tent van het kamp in waren gegaan en sloop dus daarheen. Hij vond een plaats tussen de grote tent en een kleinere, waar hij zich kon schuilhouden. Uit de tent kwamen stemmen, stemmen die een plot beraamden. “Morgen als de zon onder is, vallen we aan,” hoorde hij. “Tot die tijd houden we ons hier schuil, ze mogen niet van onze komst op de hoogte zijn. Als we de verrassing aan onze kant hebben, kunnen we hen makkelijk aan. En onthoudt goed: hij mag gedood worden, maar we moeten haar absoluut levend te pakken krijgen.” Alfie had genoeg gehoord. Waarom deze zogezegde kooplui de nederzetting wilden aanvallen, wist hij niet. Hij vermoedde dat de 'hij' waarover ze het hadden Cahir was, maar waarom iemand de leider van de nederzetting zou willen doden, kon hij niet bedenken. Wat hij echter wel wist, was dat de mensen van de nederzetting in gevaar waren en dat hij de enige was die hen kon redden. Hij kwam tevoorschijn uit zijn schuilplaats en sloop het kamp uit. De bewakers kon hij nergens zien, dus hij waagde het op een sprintje naar de rots. Eens hij daar voorbij was, zou hij uit het zicht zijn en kon hij veilig naar de oase lopen, Alger ophalen en verder doorlopen naar de nederzetting. “Hé, jij daar!” hoorde hij plots achter zich. Hij vloekte. Hij had voorzichtiger moeten zijn, de bewakers hadden hem ontdekt. Er zat maar één ding op voor hem: harder rennen en hopen dat ze hem niet te pakken kregen, dat zijn kennis van de woestijn in zijn voordeel speelde. Een snelle blik achterom leerde hem dat de twee bewakers de achtervolging hadden ingezet. Ze waren beiden een stuk breder en zwaarder dan hijzelf en zwaarbewapend, dus als ze hem te pakken kregen, zou dat zijn beste dag niet zijn. Hij was sneller en wendbaarder dan zijn achtervolgers, maar hij vreesde dat zij een groter uithoudingsvermogen hadden. In gedachten scande hij de omgeving, op zoek naar een verstopplek, maar hij kon niets bedenken. In de oase zouden ze hem snel vinden, want dat was de meest logische plek voor hem om heen te gaan. Tussen de rotsen van de rotsformatie waar hij samen met Alger met de poema had gevochten, zou hij te gemakkelijk ingesloten kunnen worden. De enige veilige plaats was de nederzetting, maar die was te ver weg. Een steek in zijn zij deed hem haast dubbelplooien. Hij was niet gewoon om zo snel te lopen en zou zijn tempo moeten verlagen als hij het wilde volhouden, maar dat zou de bewakers de kans geven hem in te halen. Het zweet gutste nu al langs zijn gezicht naar beneden. De situatie zag er hopeloos uit. Plots schoot er een schim langs hem heen, in de richting van de bewakers. Een diep gegrom weerklonk, dat Alfie kippenvel bezorgd zou hebben als hij niet de groene en blauwe strepen op het wezen had herkend. Alger stond met ontblootte tanden voor de achtervolgers van zijn vriend en maakte hen grommend duidelijk dat ze zijn baasje moesten gerust laten. In tegenstelling tot al die weken geleden, toen hij de poema probeerde te verjagen, klonk zijn gegrom deze keer wel degelijk angstaanjagend. Een eerste zonnestraal viel op zijn rode ogen en maakte het beeld compleet. “Een monster!” riep de eerste bewaker uit. “Een hellehond!” riep de tweede. Ze aarzelden niet lang en maakten rechtsomkeert. Alger volgde hen tot ze de rots voorbij waren en keerde toen terug naar Alfie. “Dank je,” zei Alfie tegen de hond. “Dat is nu al de tweede keer dat je mijn leven redt.” Alger drukte zich tegen het been van Alfie aan en Alfie wreef hem over zijn kop. “Ik moet de anderen waarschuwen,” zei hij tegen de hond. “Ik wil dat jij hier blijft om hen te bewaken, zodat ze niet achter mij aan komen. Wees een goede hellehond en maak hen maar wat bang als het nodig is. Maar wel voorzichtig zijn, hé, ik wil niet dat jou iets overkomt.” De hond blafte kort, wat Alfie als een bevestiging beschouwde. Hij liet de hond achter bij de grote rots en in het eerste ochtendlicht haastte hij zich half lopend, half rennend naar de nederzetting. RE: Tinten Wit - Merdyff - 13/08/2020 5. Donkere wolken Op een kleine kilometer van de nederzetting kwam Alfie zijn vriend Bassam tegen. “Daar ben je!” zei die. “Ik ging je net komen zoeken, het is waanzin dat ze jou weggestuurd hebben. Ik heb met Cahir gepraat en... Wat is er? Waar is Alger?” Alfie nam Bassams arm en trok hem mee in de richting van de nederzetting. “Kom mee, we hebben geen tijd te verliezen,” zei hij. Onder het lopen vertelde hij Bassam over de karavaan die hij gezien had, over wat hij de mannen had horen zeggen. “Ik denk dat ze Cahir willen vermoorden,” zei Alfie. “Vanavond zouden ze aanvallen. Wie ze bedoelden met 'haar' weet ik niet.” Bassam bleef als aan de grond genageld staan. “Wat is er?” “Oh, Alfie, ze bedoelden helemaal niet Cahir. Ze hadden het over de Regent en zijn dochter. Weet je nog wat ik je verteld heb? Wie de dochter van de Regent trouwt, wordt als de Regent dood gaat de machtigste man van het rijk. Dat is wat ze willen, ze willen haar ontvoeren om haar te dwingen met één van hen te trouwen.” Alfies ogen werden groot. De puzzelstukjes vielen nu in elkaar. Bassam had gelijk, dat kon niet anders. “We moeten hen waarschuwen,” zei hij. Samen zetten ze hun weg naar de nederzetting verder. Alfie hoopte maar dat ze hun plan niet veranderd hadden nadat ze hem gezien hadden, of dat Alger hen in elk geval lang genoeg kon ophouden. “Met hoeveel waren ze?” vroeg Cahir. Alfie en Bassam zaten tegenover hem en de Regent en hadden zonet alles verteld. “Ik weet het niet precies,” zei Alfie. “Er waren twee bewakers en de twee mannen die ik bij de oase gezien had. Ik denk dat degene die ik hoorde spreken in de grote tent nog iemand anders was, dus ik denk vijf. Of, nou ja, minstens vijf, het kunnen er meer geweest zijn ook.” “Wat voor wapens hadden ze?” “Ik zag enkel messen, maar het was donker en ik heb er niet heel erg op gelet.” “Oké, goed dat we gewaarschuwd zijn,” zei Cahir. “Daarmee hebben wij het verrassingselement nu aan onze kant. Ik breng alles in gereedheid, over een uur vertrekken we. Rusten jullie maar even uit, ga lekker iets eten en drinken, jullie gaan ons straks de weg naar het kamp moeten tonen.” Een uur later waren ze op weg naar de oase. Alfie en Bassam liepen voorop; achter hen liepen een twintigtal bewapende mannen en vrouwen, klaar om te vechten. Een deel was afkomstig uit de beveiliging van Omikron 4, maar het grootste deel hoorde bij de entourage van de Regent. Ook de Regent zelf en Cahir liepen mee. De dochter van de Regent was in de nederzetting gebleven en had enkele extra lijfwachten gekregen. Onderweg werd er niet veel gezegd. Hoe dichter bij de oase het mini-legertje kwam, hoe belangrijker het was om in stilte te lopen om zo hun doelwit niet te alarmeren. Alfie bracht hen tot bij de grote rots voorbij de oase. “Hierachter is het,” fluisterde hij tegen Cahir, die de leiding had. “Oké, jij en Bassam blijven hier,” zei die. “We gaan ze omsingelen.” Geluidloos begon hij aanwijzingen te geven aan de verschillende groepen die hij voor vertrek had samengesteld. In groepjes van vier vertrokken ze om hun posities in te nemen. Cahir en de Regent vertrokken als laatste. “Als we op de rots klimmen, kunnen we misschien zien wat er gebeurt,” fluisterde Bassam. Alfie knikte instemmend en ze begonnen te klimmen, tot ze op hun buik bovenop de rots lagen. Zoals Bassam gedacht had, hadden ze vanaf daar een goed overzicht. De mensen die met hen mee waren gekomen, waren goed gecamoufleerd en vielen nauwelijks op tegen de rode woestijnbodem. Het was vooral omdat Bassam en Alfie wisten waarop ze moesten letten dat ze af en toe beweging zagen. Het tentenkamp lag er nog net zo bij als toen Alfie het 's ochtends vroeg verlaten had. “Wat is dat?” vroeg Bassam. “Huh, wat?” vroeg Alfie. Hij was de grond aan het afspeuren naar een spoor van de groene en blauwe strepen van Alger. Bassam wees naar de lucht boven hen, waar een donkergrijze massa zich samenpakte en razensnel hun kant uitkwam. “Rook?” was Alfies eerste gedachte. “Zou er ergens brand zijn? Of nee, zouden dat…” Zijn ogen werden groot toen hij het begreep. “Ik denk dat het wolken zijn.” “Wolken?” vroeg Bassam. “Je bedoelt... Regenwolken?” Alfie knikte. “Wow,” zei Bassam. “Dan gaat de voorspelling echt uitkomen.” Op dat moment klonk er een harde knal die de stilte aan flarden scheurde. Alfie zag hoe er beweging kwam in het tentenkamp. Het volgende moment klonk de stem van de Regent, versterkt door een microfoon, over de vlakte. “Laat onmiddellijk jullie wapens vallen en kom tevoorschijn met jullie handen omhoog. We weten wat jullie plannen zijn en we hebben jullie omsingeld. Eén verkeerde beweging en we zullen niet aarzelen om te schieten.” Er klonk opnieuw een knal, nu vanaf de andere kant. “Schieten?” vroeg Bassam. “Maar... Alle vuurwapens zijn toch vernietigd na de oorlog?” Omdat vuurwapens miljoenen mensenlevens gekost hadden tijdens de oorlog en verschillende wapenstilstanden teniet waren gedaan omdat er toch weer één of andere fanatieke gek in het rond was beginnen schieten, was er bij het laatste vredesverdrag besloten om vuurwapens te verbieden. Alle bestaande vuurwapens zouden vernietigd worden, fabrieken werden gesloten en iedereen die betrapt werd op het bij zich hebben van een vuurwapen werd voor een paar jaar de gevangenis in gegooid. In het begin was er veel weerstand geweest, maar intussen was er al bijna tweehonderd jaar vrede in het rijk en de omliggende rijken, dus de maatregel had zijn effect gehad. Maar als de Regent nu vuurwapens had... En derde knal weerklonk, dichterbij nu. “Het is geen vuurwapen,” zei Alfie. “Kijk, ze maken gewoon knallen met een soort van vuurwerk. Het is een list.” Vijf mannen en een vrouw kwamen intussen uit het tentenkamp tevoorschijn, ongewapend en met hun handen in de lucht. Ze liepen op Cahir en de Regent af. “We geven ons over,” zeiden ze. “Niet schieten.” Cahir wenkte een paar mannen om hen in de boeien te slaan en het mini-legertje maakte aanstalten om met hun gevangenen terug naar de nederzetting te vertrekken. Alles verliep verrassend vlot. “Wacht eens even,” mompelde Alfie. “Er klopt iets niet. Eén van de mannen die ik zag, had een baard.” Hij had dit nog maar net gezegd of hij zag hoe de man met de baard sprong van achter een rots vandaan en liep met getrokken mes op de Regent af. De Regent stond met zijn rug naar hem toe en kon zijn aanvaller niet zien. “Kijk uit!” riep Alfie, maar hij was te ver weg om iets te kunnen doen. Hij was echter niet de enige die het gevaar gezien had. Van onder een doornstruik schoot een nieuwe schim tevoorschijn, roodbruin met groene en blauwe strepen. Voor iemand wist wat er gebeurde, had Alger het been van de aanvaller vast in zijn sterke kaken en had hij hem onderuit gesleurd. De aanvaller probeerde nog om zijn mes naar de Regent te gooien, maar miste. Het volgende moment werd hij overmeesterd door twee mannen uit Cahirs leger. “Alger heeft hem gered,” riep Bassam uit. “Nu gaat hij zeker mogen blijven in de nederzetting. Dat kan niet anders.” Alfie lachte. Zijn vriend had gelijk. Na wat hij en Alger vandaag gedaan hadden, konden ze de hond toch niet langer weigeren? Een dikke druppel spatte uiteen op zijn neus. Alfie en Bassam lieten zich naar beneden van het rotsblok glijden en liepen naar Alger. De bandieten waren in de boeien geslagen en iedereen stond naar de hemel te staren, naar de druppels die steeds sneller naar beneden begonnen te vallen. Alfie gooide zijn armen om de nek van Alger heen. “Dat heb je goed gedaan, vriendje,” zei hij. “Ik ben trots op je.” Alger sprong vrolijk rond en blafte tegen de regendruppels. Het duurde niet lang voor de gietende regen de kleuren uit zijn vacht begon te spoelen. Het kamp werd doorzocht. De zeven aanvallers hadden zich vermomd als handelaars van tapijten en stoffen en al hun spullen zouden in beslag genomen worden. Bij het zien van alle verschillende kleuren in de tenten had Alfie een idee. Hij wenkte Bassam. “Als we nu eens...” Terwijl hij vertelde, zag hij de gewoonlijke glimlach van Bassam zo mogelijk nog breder worden. “Ik vind het een geweldig idee,” zei zijn vriend. Ze begonnen met het appartement van Alfie en zijn moeder en gingen verder met de gemeenschappelijke ruimten en met de appartementen van iedereen die interesse had. Al snel lagen er overal in de nederzetting wijnrode tapijten op de grond en hingen er donkerblauwe gordijnen voor de ramen. In het appartement van Alfie en zijn moeder kwamen er olijfgroene kussens op de witte bank en een okergeel kleed op de tafel. Alfie kreeg een groenblauw geruite sprei op zijn bed en zijn moeder een rode. Iedereen vond de kleuren in de nederzetting een verbetering tegenover het klinisch wit dat voordien heerste. En voor wie het vooral een verbetering was, was voor Alger. Of hij nu op het wijnrode tapijt lag, of op de olijfgroene kussens in de zetel, of op de groenblauw geruite bedsprei van Alfie, nu zijn vacht weer wit was, was hij weer altijd zichtbaar. Niemand schrok omdat hij schijnbaar vanuit het niets tevoorschijn kwam. Niemand ging op hem zitten omdat hij op een witte bank of een witte stoel lag te slapen. Niemand viel over hem omdat hij op de witte marmeren vloeren in de gangen lag. Alger en Alfie waren de helden van de dag en niemand wilde nog toegeven dat ze ooit gezegd hadden dat Alger ongeluk bracht. De hond en de jongen leefden samen nog lang en gelukkig. ---EINDE---
|