13/08/2020, 13:31
3. Hoog bezoek
Het was pikdonker toen Alfie met Alger de nederzetting uit sloop. Alfie nam een moment om naar de miljoenen sterren te kijken die de donkere hemel verlichtten, maar dat was niet waarom hij nu naar buiten was gegaan.
Onder zijn arm droeg hij een plastic teiltje en een zak water. Met zijn handen schepte hij rode aarde in de teil, die hij langzaamaan met water vermengde tot hij een teil vol rode modder had. Toen riep hij Alger bij zich, die als een witte schim kwam aanrennen.
“Sorry vriend,” zei Alfie tegen de hond. “Je vindt dit vast niet leuk, maar het moet gewoon even.”
Zorgvuldig begon hij de hond van kop tot staart in te wrijven met de rode brij. Toen het eerste ochtendlicht de inwoners van Omikron 4 wekte, was Alger niet langer een albino. Zijn vacht was nu net zo rood als de woestijn zelf.
De zon stond bijna op haar hoogste punt aan de hemel toen de Regent en zijn gevolg arriveerden. Ze werden met open armen ontvangen door Cahir, die voor zover Alfie wist de enige was die de Regent al in levenden lijve had ontmoet. De weg van de hoofdstad naar Omikron 4 was lang en gevaarlijk en zolang er geen dringende problemen waren, verliep alle noodzakelijke communicatie via boodschappen die aan reizigers werden meegegeven of via valken die hiervoor getraind werden. Een bezoek van de Regent was iets dat de meeste inwoners van de nederzetting vermoedelijk slechts één keer in hun leven zouden meemaken.
’s Avonds was er een feestmaal voorzien. Ondanks het feit dat Alfie eigenlijk nog te jong was, mocht hij uitzonderlijk een glaasje wijn meedrinken. De nu roodbruine Alger lag onder de tafel waaraan Alfie zat en kreeg af en toe een restje toegestopt van zijn baasje. De inwoners van de nederzetting hadden natuurlijk wel door dat de hond bij Alfie nog steeds dezelfde was, maar tot hiertoe had nog niemand er iets over gezegd. Alger viel nu in elk geval op als hij door de witte gangen van het complex liep; voorheen had hij verschillende mensen doen schrikken of bijna doen struikelen omdat hij slechts een vage schim met rode ogen was.
De Regent had iedereen in de nederzetting bedankt voor de goede ontvangst en had aangekondigd dat hij een belangrijke mededeling had, die hij de volgende dag zou doen. In tegenstelling tot het leiderschap van Cahir werd het Regentschap overgedragen van vader of moeder op zoon of dochter. De dochter van de Regent zat aan zijn rechterhand, een jonge vrouw van een jaar of achttien met zwart haar en donkerbruine ogen. Zij zou Regent worden als haar vader stierf of als hij besloot om de macht aan haar over te dragen.
“Niet zo staren, dat is onbeleefd,” zei Bassam, die naast Alfie zat.
“Ik was niet aan het staren,” protesteerde Alfie.
Bassam, die enkele jaren ouders was dan Alfie, glimlachte en haalde zijn schouders op.
“De man die met haar trouwt, wordt later de machtigste man van het rijk,” zei Bassam. “En ze is verre van lelijk. Ik geef je geen ongelijk dat je staart.”
“Misschien is dat waarom ze hier zijn,” grapte Alfie. “Om jou ten huwelijk te vragen.”
Bassam lachte.
“Ik zou vast een vreselijke Regent zijn. Laat mij maar waterleidingen repareren, daar ben ik tenminste goed in.”
“Misschien maakt jou dat net wel een geschikte Regent,” zei Alfie.
“Wat? Dat ik de waterleidingen in de hoofdstad kan repareren?”
“Nee, gek,” zei Alfie. “Al gaan die vast ook wel eens stuk. Nee, ik bedoel dat je denkt dat je geen goede Regent zou zijn. Dat zorgt ervoor dat je zou luisteren naar advies van mensen die het beter weten dan jij.”
“Dat klinkt als iets wat Cahir zou zeggen,” zei Bassam.
Alfie beschouwde dat als een compliment. Hij had hun leider altijd bewonderd.
De volgende dag stonden Alfie en Bassam zij aan zij te luisteren naar de toespraak van de Regent. De toespraak vond buiten plaats, op een geïmproviseerd podium. Alger was nergens te bespeuren. Alfies moeder had hem die ochtend betrapt toen hij op het bed lag te slapen. Nu zijn vacht niet meer wit was, viel dat natuurlijk op. En uiteraard mocht Alger helemaal niet op het bed slapen. Het laatste wat Algie gezien had toen hij hem buiten zette, was hoe Alger achter een konijn aanging.
“Waar is Alger?” leek Bassam zijn gedachten te raden.
“Op konijnenjacht, denk ik,” antwoordde Alfie. “Hij loopt hier vast wel ergens rond.”
“Beste mensen van Omikron 4,” begon de Regent. Meteen viel het geroezemoes stil. “Jullie vragen zich vast af waarom ik deze verre reis naar jullie nederzetting heb ondernomen.”
“Om je dochter aan mij uit te huwelijken,” fluisterde Bassam.
Alfie grinnikte.
“Wetenschappers hebben voorspeld dat er een nieuwe tijd op komst is. Bijna tweehonderd jaar geleden lag Omikron 4 midden in wat mogelijk het vruchtbaarste gebied van het hele rijk was. Er waren akkers waar allerlei gewassen verbouwd werden, er waren bossen en klaterende beekjes. Toen kwam de oorlog, werden de bossen gekapt en droogden de beken op. De stofstormen kregen vrij spel en op enkele jaren tijd was er van het vruchtbare gebied niets meer over buiten hier en daar een oase in een uitgestrekte woestijn.”
Hij maakte een wijds handgebaar dat de hele woestijn omvatte.
“Wetenschappers berekenden toen al dat de mogelijkheid bestond dat door een combinatie van bepaalde klimatologische fenomenen de regen, en daarmee de vruchtbaarheid, zou terugkeren naar het gebied. Vraag mij niet om het uit te leggen, maar het heeft te maken met een combinatie van wind uit de juiste windstreek, luchtdruk, luchtvochtigheid en nog een hoop andere factoren. In elk geval werkten de wetenschappers een simulatie uit, die zou nauwkeurig mogelijk moest bepalen wat de impact van een regenbui zou kunnen zijn. Door op het juiste moment de juiste gewassen te planten moet het volgens die simulatie mogelijk zijn om de woestijn terug te dringen en van dit gebied weer het vruchtbare gebied te maken dat het vroeger was. Daarvoor werden de Wachters aangesteld, al die jaren geleden. In Omikron 4 is alles aanwezig om het plan van de wetenschappers van toen uit te voeren. Als alles klopt, is de kans zeer groot dat er de komende weken regen zal vallen.
Ik hoef jullie vast niet te vertellen hoe belangrijk jullie taak is. Het zou ons rijk erg vooruit helpen als dit gebeid opnieuw voor landbouw gebruikt kon worden. Het zou de honger en armoede enorm terugdringen en onze handelspositie een stuk versterken. Als de regen komt, mogen we deze kans niet voorbij laten gaan, het kan jaren of zelfs eeuwen duren voor er weer zo een kans komt. Als de berekeningen juist zijn, staan we voor het belangrijkste keerpunt in de geschiedenis van ons land sinds de vredesverdragen gesloten werden. Breng dit tot een goed einde en jullie namen worden voor altijd vereeuwigd in de annalen van ons rijk. Jullie krijgen de kans om geschiedenis te schrijven. Grijp deze kans!”
Het werd stil, gedurende verschillende lange seconden. Toen leek het wel alsof iedereen tegelijk weer begon te praten.
“Dus… we wachten al die tijd al op regen?” vroeg Bassam, een beetje ongelovig.
Alfie haalde zijn schouders op.
“Blijkbaar. Maar als we dan toch geschiedenis gaan schrijven, dan ben je misschien belangrijk genoeg om met zijn dochter te trouwen.”
“Wie weet,” lachte Bassam. “Misschien is ze wel een vreselijk kreng.”
De Regent liep het spreekgestoelte af en ging op weg terug naar de ingang van het complex. Hij was bijna bij de deur toen hij voor de ogen van iedereen struikelde en languit in het stof viel. Alfie had nooit meegemaakt dat zoveel mensen tegelijk hun adem inhielden.
“Van wie is deze hond?” riep de Regent uit nadat hij door enkele mensen overeind geholpen was.
Alfie zweeg en wilde nog het liefst in het niets oplossen. De hond in kwestie was uiteraard Alger, die met zijn nieuwe rode vacht nu binnen wel zichtbaar was, maar buiten compleet gecamoufleerd was. Zelfs met zijn ogen open was hij nu niet te zien, omdat die ook rood waren.
Alger liep nietsvermoedend naar zijn baas toe.
“Is die hond van jou, jongeman?”
Alfie knikte.
“Ja, Heer.”
“Je zou beter moeten uitkijken waar hij ligt, hij is niet te zien hierbuiten. Voor je het weet gebeuren er echte ongelukken.”
Hij draaide zich om en liep naar binnen.
“Pfieuw, daar kwam je nog goed vanaf,” zei Bassam.
“Vind je?” vroeg Alfie.
Rondom hen werd er weer druk gepraat. Alfie moest niet lang blijven luisteren om te weten wat er gezegd werd. Alger bracht ongeluk en als hij zou blijven, zou de regen vast uitblijven. Alfie zuchtte. Kon hij dan niets doen om de mensen te doen inzien dat dat alleen maar bijgeloof was? Dat een hond het weer niet kon veranderen?
Een man maakte zich los uit de menigte. Het was Lorenzo, de collega van zijn moeder.
“Jouw hond is hier niet langer welkom,” zei hij.
“Alger heeft mijn leven gered,” zei Alfie. “Als hij gaat, ga ik ook.”
“Dat is dan misschien het beste,” zei Lorenzo.
Alfie draaide zich naar de hond.
“Kom Alger,” zei hij en hij deed zijn best om zijn stem niet te laten trillen.
Hij draaide de menigte de rug toe en vertrok in de richting van de oase.
“Alfie, wacht!” hoorde hij Bassam nog roepen, maar hij keek niet om. Hij wilde niet dat iemand de tranen zag die in zijn ogen waren gesprongen. Vijftien jaar lang was de nederzetting zijn thuis geweest en nu werd hij zomaar verbannen. Het deed pijn om niet langer welkom te zijn.
Het was pikdonker toen Alfie met Alger de nederzetting uit sloop. Alfie nam een moment om naar de miljoenen sterren te kijken die de donkere hemel verlichtten, maar dat was niet waarom hij nu naar buiten was gegaan.
Onder zijn arm droeg hij een plastic teiltje en een zak water. Met zijn handen schepte hij rode aarde in de teil, die hij langzaamaan met water vermengde tot hij een teil vol rode modder had. Toen riep hij Alger bij zich, die als een witte schim kwam aanrennen.
“Sorry vriend,” zei Alfie tegen de hond. “Je vindt dit vast niet leuk, maar het moet gewoon even.”
Zorgvuldig begon hij de hond van kop tot staart in te wrijven met de rode brij. Toen het eerste ochtendlicht de inwoners van Omikron 4 wekte, was Alger niet langer een albino. Zijn vacht was nu net zo rood als de woestijn zelf.
De zon stond bijna op haar hoogste punt aan de hemel toen de Regent en zijn gevolg arriveerden. Ze werden met open armen ontvangen door Cahir, die voor zover Alfie wist de enige was die de Regent al in levenden lijve had ontmoet. De weg van de hoofdstad naar Omikron 4 was lang en gevaarlijk en zolang er geen dringende problemen waren, verliep alle noodzakelijke communicatie via boodschappen die aan reizigers werden meegegeven of via valken die hiervoor getraind werden. Een bezoek van de Regent was iets dat de meeste inwoners van de nederzetting vermoedelijk slechts één keer in hun leven zouden meemaken.
’s Avonds was er een feestmaal voorzien. Ondanks het feit dat Alfie eigenlijk nog te jong was, mocht hij uitzonderlijk een glaasje wijn meedrinken. De nu roodbruine Alger lag onder de tafel waaraan Alfie zat en kreeg af en toe een restje toegestopt van zijn baasje. De inwoners van de nederzetting hadden natuurlijk wel door dat de hond bij Alfie nog steeds dezelfde was, maar tot hiertoe had nog niemand er iets over gezegd. Alger viel nu in elk geval op als hij door de witte gangen van het complex liep; voorheen had hij verschillende mensen doen schrikken of bijna doen struikelen omdat hij slechts een vage schim met rode ogen was.
De Regent had iedereen in de nederzetting bedankt voor de goede ontvangst en had aangekondigd dat hij een belangrijke mededeling had, die hij de volgende dag zou doen. In tegenstelling tot het leiderschap van Cahir werd het Regentschap overgedragen van vader of moeder op zoon of dochter. De dochter van de Regent zat aan zijn rechterhand, een jonge vrouw van een jaar of achttien met zwart haar en donkerbruine ogen. Zij zou Regent worden als haar vader stierf of als hij besloot om de macht aan haar over te dragen.
“Niet zo staren, dat is onbeleefd,” zei Bassam, die naast Alfie zat.
“Ik was niet aan het staren,” protesteerde Alfie.
Bassam, die enkele jaren ouders was dan Alfie, glimlachte en haalde zijn schouders op.
“De man die met haar trouwt, wordt later de machtigste man van het rijk,” zei Bassam. “En ze is verre van lelijk. Ik geef je geen ongelijk dat je staart.”
“Misschien is dat waarom ze hier zijn,” grapte Alfie. “Om jou ten huwelijk te vragen.”
Bassam lachte.
“Ik zou vast een vreselijke Regent zijn. Laat mij maar waterleidingen repareren, daar ben ik tenminste goed in.”
“Misschien maakt jou dat net wel een geschikte Regent,” zei Alfie.
“Wat? Dat ik de waterleidingen in de hoofdstad kan repareren?”
“Nee, gek,” zei Alfie. “Al gaan die vast ook wel eens stuk. Nee, ik bedoel dat je denkt dat je geen goede Regent zou zijn. Dat zorgt ervoor dat je zou luisteren naar advies van mensen die het beter weten dan jij.”
“Dat klinkt als iets wat Cahir zou zeggen,” zei Bassam.
Alfie beschouwde dat als een compliment. Hij had hun leider altijd bewonderd.
De volgende dag stonden Alfie en Bassam zij aan zij te luisteren naar de toespraak van de Regent. De toespraak vond buiten plaats, op een geïmproviseerd podium. Alger was nergens te bespeuren. Alfies moeder had hem die ochtend betrapt toen hij op het bed lag te slapen. Nu zijn vacht niet meer wit was, viel dat natuurlijk op. En uiteraard mocht Alger helemaal niet op het bed slapen. Het laatste wat Algie gezien had toen hij hem buiten zette, was hoe Alger achter een konijn aanging.
“Waar is Alger?” leek Bassam zijn gedachten te raden.
“Op konijnenjacht, denk ik,” antwoordde Alfie. “Hij loopt hier vast wel ergens rond.”
“Beste mensen van Omikron 4,” begon de Regent. Meteen viel het geroezemoes stil. “Jullie vragen zich vast af waarom ik deze verre reis naar jullie nederzetting heb ondernomen.”
“Om je dochter aan mij uit te huwelijken,” fluisterde Bassam.
Alfie grinnikte.
“Wetenschappers hebben voorspeld dat er een nieuwe tijd op komst is. Bijna tweehonderd jaar geleden lag Omikron 4 midden in wat mogelijk het vruchtbaarste gebied van het hele rijk was. Er waren akkers waar allerlei gewassen verbouwd werden, er waren bossen en klaterende beekjes. Toen kwam de oorlog, werden de bossen gekapt en droogden de beken op. De stofstormen kregen vrij spel en op enkele jaren tijd was er van het vruchtbare gebied niets meer over buiten hier en daar een oase in een uitgestrekte woestijn.”
Hij maakte een wijds handgebaar dat de hele woestijn omvatte.
“Wetenschappers berekenden toen al dat de mogelijkheid bestond dat door een combinatie van bepaalde klimatologische fenomenen de regen, en daarmee de vruchtbaarheid, zou terugkeren naar het gebied. Vraag mij niet om het uit te leggen, maar het heeft te maken met een combinatie van wind uit de juiste windstreek, luchtdruk, luchtvochtigheid en nog een hoop andere factoren. In elk geval werkten de wetenschappers een simulatie uit, die zou nauwkeurig mogelijk moest bepalen wat de impact van een regenbui zou kunnen zijn. Door op het juiste moment de juiste gewassen te planten moet het volgens die simulatie mogelijk zijn om de woestijn terug te dringen en van dit gebied weer het vruchtbare gebied te maken dat het vroeger was. Daarvoor werden de Wachters aangesteld, al die jaren geleden. In Omikron 4 is alles aanwezig om het plan van de wetenschappers van toen uit te voeren. Als alles klopt, is de kans zeer groot dat er de komende weken regen zal vallen.
Ik hoef jullie vast niet te vertellen hoe belangrijk jullie taak is. Het zou ons rijk erg vooruit helpen als dit gebeid opnieuw voor landbouw gebruikt kon worden. Het zou de honger en armoede enorm terugdringen en onze handelspositie een stuk versterken. Als de regen komt, mogen we deze kans niet voorbij laten gaan, het kan jaren of zelfs eeuwen duren voor er weer zo een kans komt. Als de berekeningen juist zijn, staan we voor het belangrijkste keerpunt in de geschiedenis van ons land sinds de vredesverdragen gesloten werden. Breng dit tot een goed einde en jullie namen worden voor altijd vereeuwigd in de annalen van ons rijk. Jullie krijgen de kans om geschiedenis te schrijven. Grijp deze kans!”
Het werd stil, gedurende verschillende lange seconden. Toen leek het wel alsof iedereen tegelijk weer begon te praten.
“Dus… we wachten al die tijd al op regen?” vroeg Bassam, een beetje ongelovig.
Alfie haalde zijn schouders op.
“Blijkbaar. Maar als we dan toch geschiedenis gaan schrijven, dan ben je misschien belangrijk genoeg om met zijn dochter te trouwen.”
“Wie weet,” lachte Bassam. “Misschien is ze wel een vreselijk kreng.”
De Regent liep het spreekgestoelte af en ging op weg terug naar de ingang van het complex. Hij was bijna bij de deur toen hij voor de ogen van iedereen struikelde en languit in het stof viel. Alfie had nooit meegemaakt dat zoveel mensen tegelijk hun adem inhielden.
“Van wie is deze hond?” riep de Regent uit nadat hij door enkele mensen overeind geholpen was.
Alfie zweeg en wilde nog het liefst in het niets oplossen. De hond in kwestie was uiteraard Alger, die met zijn nieuwe rode vacht nu binnen wel zichtbaar was, maar buiten compleet gecamoufleerd was. Zelfs met zijn ogen open was hij nu niet te zien, omdat die ook rood waren.
Alger liep nietsvermoedend naar zijn baas toe.
“Is die hond van jou, jongeman?”
Alfie knikte.
“Ja, Heer.”
“Je zou beter moeten uitkijken waar hij ligt, hij is niet te zien hierbuiten. Voor je het weet gebeuren er echte ongelukken.”
Hij draaide zich om en liep naar binnen.
“Pfieuw, daar kwam je nog goed vanaf,” zei Bassam.
“Vind je?” vroeg Alfie.
Rondom hen werd er weer druk gepraat. Alfie moest niet lang blijven luisteren om te weten wat er gezegd werd. Alger bracht ongeluk en als hij zou blijven, zou de regen vast uitblijven. Alfie zuchtte. Kon hij dan niets doen om de mensen te doen inzien dat dat alleen maar bijgeloof was? Dat een hond het weer niet kon veranderen?
Een man maakte zich los uit de menigte. Het was Lorenzo, de collega van zijn moeder.
“Jouw hond is hier niet langer welkom,” zei hij.
“Alger heeft mijn leven gered,” zei Alfie. “Als hij gaat, ga ik ook.”
“Dat is dan misschien het beste,” zei Lorenzo.
Alfie draaide zich naar de hond.
“Kom Alger,” zei hij en hij deed zijn best om zijn stem niet te laten trillen.
Hij draaide de menigte de rug toe en vertrok in de richting van de oase.
“Alfie, wacht!” hoorde hij Bassam nog roepen, maar hij keek niet om. Hij wilde niet dat iemand de tranen zag die in zijn ogen waren gesprongen. Vijftien jaar lang was de nederzetting zijn thuis geweest en nu werd hij zomaar verbannen. Het deed pijn om niet langer welkom te zijn.