13/08/2020, 13:25
2. Ongeluksdier
De nederzetting was ooit een wetenschappelijk laboratorium geweest. Dat was voor de oorlog. Nu werd er al jaren geen onderzoek meer gedaan, maar was het de woonplaats van Alfie en zijn moeder en een twintigtal anderen. De nederzetting heette officieel Omikron 4 en de inwoners werden Wachters genoemd. Waarop ze wachtten en of er dan ook een Omikron 1, 2 en 3 was, was een raadsel voor Alfie en hij vroeg zich af of iemand in de nederzetting het eigenlijk wist. Wat hij wel wist, was dat Omikron 4 gesitueerd was aan de rand van het rijk en dat ze regelmatig boodschappers te gast hadden die naar het naburige rijk reisden of er vandaan kwamen.
Aan de buitenkant zag de nederzetting er oud en stoffig uit en was ze op sommige momenten amper te onderscheiden van de woestijn. Zeker tijdens een stofstorm moest je weten dat de nederzetting er was of je zou ze nooit vinden. Maar in een stofstorm kon je sowieso maar beter niet buiten zijn.
Eens je binnen stapte, kwam je echter in een compleet andere wereld terecht. Binnen in de nederzetting was alles brandschoon en stralend wit. De vloeren waren van een glanzend wit marmer, de muren en het plafond waren wit geverfd en ook alle meubels waren wit. Een witte bank, witte stoelen, een wit bed met witte lakens en dekens, blijkbaar was het een modetrend geweest toen de eerste Wachters in Omikron 4 kwamen wonen, of misschien was er een andere reden voor geweest en stond het wit symbool voor iets, maar voor zover Alfie wist, was er niemand die die reden nog kende. Op dit moment was het meer een noodzaak geworden: in de nederzetting was gewoon bijna niets gekleurds aanwezig.
In Omikron 4 heerste een zeer strikte taakverdeling. Zo was Alfies moeder verantwoordelijk voor de schoonmaak in het complex, samen met een man die Lorenzo heette. De leider van het complex op dit moment was Cahir, een oudere man die voor hij leider werd, het hoofd van de beveiliging was geweest. Om de twee jaar werd een nieuwe leider verkozen en Cahirs tweede periode van twee jaar liep op zijn einde. Hij was erg populair, dus de kans was groot dat hij herverkozen zou worden. Alfie zelf had nog niet echt een vaste taak, omdat hij nog maar vijftien was. Hij werd ingezet waar er extra hulp nodig was en kon zo de verschillende taken leren kennen. Nu de waterleiding hersteld was, hoefde hij niet meer elke dag naar de oase te lopen en vulde hij zijn dagen met het trainen van Alger.
Het was intussen een zestal weken geleden dat hij het hondje in de oase gevonden had en Alger was nu minstens twee keer zo groot dan toen. Hij groeide als kool en Alfie merkte dat sommige mensen uit de nederzetting de hond soms wat wantrouwig aan begonnen te kijken. Hij wist niet waarom, tot Cahir hem bij zich riep.
Alfie kende Cahir wel – iedereen kende iedereen in de nederzetting – maar hij was nog nooit officieel bij de leider geroepen. Het voelde alsof hij een berisping zou krijgen, maar hij kon zich nit indenken wat hij verkeerd gedaan had.
“Ga zitten,” zei Cahir toen Alfie zijn werkruimte binnen kwam.
Alfie deed wat van hem gevraagd werd. Hij keek even de ruimte rond, maar za al snel dat het kantoor van de leider er niet anders uitzag dan de rest van het complex. Het was wit.
“Je weet vast waarom ik je naar hier heb laten komen,” begon Cahir.
“Eh, nee, eigenlijk niet,” zei Alfie aarzelend. Had hij dan toch iets verkeerds gedaan?
“Oh, oké,” zei Cahir. “Wel, het gaat over je hond.”
“Alger?” vroeg Alfie. “Wat heeft hij gedaan?”
“Nou, niet echt iets speciaals, dat is het niet,” zei Cahir. Het kostte hem zichtbaar moeite om de juiste woorden te vinden. “Het is zo dat verschillende mensen hier geloven dat jouw hond ongeluk brengt. Albino’s zijn tegen de natuur en… Er wordt gezegd dat er een demon in hem schuilt.”
“Wat? Maar… Maar dat is onzin,” riep Alfie uit. “Alger heeft mijn leven gered. Hij… hij is mijn vriend. Hij zou niemand kwaad doen.”
“Ik weet het,” zei Cahir. “En ik gun jou zeker een huisdier, maar ik moet ook aan het welzijn van de nederzetting denken. Algers aanwezigheid zorgt voor onrust en verdeeldheid, net op een moment dat het uiterst belangrijk is voor ons om samen te werken.”
Cahir zuchtte en begon zijn vingers te bestuderen.
“Wat is er, Heer?” vroeg Alfie voorzichtig.
De leider schrok op uit zijn overpeinzingen.
“Ik weet niet of ik je dat al kan vertellen,” zei hij. “Anderzijds… Ach, morgen weet iedereen het toch.”
“Weet iedereen wat?”
“De Regent komt op bezoek,” vertelde Cahir. “Ik heb zijn boodschap vandaag ontvangen. Hij zal hier over vier of vijf dagen zijn, dus we gaan allemaal ons uiterste best moeten doen om zijn komst op die korte tijd voor te bereiden. Of het nu echt is of slechts bijgeloof, zolang je hond hier is, gaat alles wat misgaat door sommigen op hem gestoken worden. Ik zou dus willen dat je hem tot na het bezoek van de Regent ergens uit het zicht houdt. Nadien zien we dan wel weer wat we met hem doen.”
Met tegenzin stemde Alfie toe.
De dagen die volgenden hield Alfie Alger binnen op het appartement waar hij met zijn moeder woonde, terwijl hij zelf zijn moeder en Lorenzo hielp met het schoonmaken van de gastvertrekken. Het was echter niet zo simpel om de hond binnen te houden. Zolang Alger wakker was, was er geen probleem, dan keken zijn rode ogen Alfie van op de vloer of van op de bank aan. Zodra hij zijn ogen dichtdeed, zorgde zijn vacht echter voor de perfecte camouflage tegen het witte interieur. Alfie struikelde enkele keren maar net niet over de hond toen hij door het huis liep. Het duurde dan ook niet lang tot zijn moeder de quasi onzichtbare hond in huis beu was.
Het was de avond voor de verwachte aankomst van de Regent toen ze doodmoe thuiskwam, klagend over al het schoonmaakwerk dat ze had moeten doen. Met een zucht liet ze zich op de bank neerzakken, waarna er een klaaglijk gejank weerklonk. Alger had op de bank liggen slapen en de moeder van Alfie had hem niet gezien.
“Die hond brengt écht ongeluk!” riep ze uit. “Ik wil hem niet meer in mijn huis. Haal hem nu onmiddellijk onder mijn ogen vandaan!”
Alfie was te geschrokken om te protesteren. Hij nam Alger mee het appartement uit en dwaalde door de verlaten gangen van het complex, tot hij bij een bergruimte kwam die maar zelden gebruikt werd. Daarin verborg hij zich met Alger. Hij ging met zijn rug tegen de muur zitten, tussen een paar dozen. De hond had al snel zijn kop op zijn schoot gelegd en keek hem met droeve ogen aan.
Alfie herinnerde zich zijn eerste nacht met Alger in de woestijn. Geen haar op zijn hoofd dat eraan dacht om Alger ergens achter te laten. Even overwoog hij om samen met Alger de nederzetting te verlaten en elders zijn geluk te beproeven. Hij wist echter zelf ook wel dat dat een overdreven reactie zou zijn. Eens het bezoek van de Regent voorbij was, zou de rust in de nederzetting weer terug keren en zou iedereen wel inzien dat Alger geen ongeluk bracht. Daarbij, hij en Alger zouden het waarschijnlijk geen week overleven in de woestijn. Ze zouden niet de eersten zijn om te sterven van ontbering in de schijnbaar eindeloze rode stofvlakte. Hij zuchtte. Misschien moesten ze zich maar zo lang schuilhouden in deze berging en hopen dat niemand naar hen op zoek ging. Hij zou zijn vriend Bassam kunnen verwittigen; die zou hen wel iets te eten en te drinken brengen.
Hij herinnerde zich hoe hij ooit met Bassam een verdwaalde reiziger in de woestijn gevonden had. De roodharige vrouw was op sterven na dood geweest en Bassam en hij hadden haar net op tijd naar de nederzetting gebracht, waar dokter Nyah haar had verzorgd. Pas na een paar wasbeurten was gebleken dat ze eigenlijk blond was.
Alfie sprong overeind. Alger schoot wakker van die plotse beweging en keek zijn baasje vragend aan.
“Alger, ik heb een idee.”
De nederzetting was ooit een wetenschappelijk laboratorium geweest. Dat was voor de oorlog. Nu werd er al jaren geen onderzoek meer gedaan, maar was het de woonplaats van Alfie en zijn moeder en een twintigtal anderen. De nederzetting heette officieel Omikron 4 en de inwoners werden Wachters genoemd. Waarop ze wachtten en of er dan ook een Omikron 1, 2 en 3 was, was een raadsel voor Alfie en hij vroeg zich af of iemand in de nederzetting het eigenlijk wist. Wat hij wel wist, was dat Omikron 4 gesitueerd was aan de rand van het rijk en dat ze regelmatig boodschappers te gast hadden die naar het naburige rijk reisden of er vandaan kwamen.
Aan de buitenkant zag de nederzetting er oud en stoffig uit en was ze op sommige momenten amper te onderscheiden van de woestijn. Zeker tijdens een stofstorm moest je weten dat de nederzetting er was of je zou ze nooit vinden. Maar in een stofstorm kon je sowieso maar beter niet buiten zijn.
Eens je binnen stapte, kwam je echter in een compleet andere wereld terecht. Binnen in de nederzetting was alles brandschoon en stralend wit. De vloeren waren van een glanzend wit marmer, de muren en het plafond waren wit geverfd en ook alle meubels waren wit. Een witte bank, witte stoelen, een wit bed met witte lakens en dekens, blijkbaar was het een modetrend geweest toen de eerste Wachters in Omikron 4 kwamen wonen, of misschien was er een andere reden voor geweest en stond het wit symbool voor iets, maar voor zover Alfie wist, was er niemand die die reden nog kende. Op dit moment was het meer een noodzaak geworden: in de nederzetting was gewoon bijna niets gekleurds aanwezig.
In Omikron 4 heerste een zeer strikte taakverdeling. Zo was Alfies moeder verantwoordelijk voor de schoonmaak in het complex, samen met een man die Lorenzo heette. De leider van het complex op dit moment was Cahir, een oudere man die voor hij leider werd, het hoofd van de beveiliging was geweest. Om de twee jaar werd een nieuwe leider verkozen en Cahirs tweede periode van twee jaar liep op zijn einde. Hij was erg populair, dus de kans was groot dat hij herverkozen zou worden. Alfie zelf had nog niet echt een vaste taak, omdat hij nog maar vijftien was. Hij werd ingezet waar er extra hulp nodig was en kon zo de verschillende taken leren kennen. Nu de waterleiding hersteld was, hoefde hij niet meer elke dag naar de oase te lopen en vulde hij zijn dagen met het trainen van Alger.
Het was intussen een zestal weken geleden dat hij het hondje in de oase gevonden had en Alger was nu minstens twee keer zo groot dan toen. Hij groeide als kool en Alfie merkte dat sommige mensen uit de nederzetting de hond soms wat wantrouwig aan begonnen te kijken. Hij wist niet waarom, tot Cahir hem bij zich riep.
Alfie kende Cahir wel – iedereen kende iedereen in de nederzetting – maar hij was nog nooit officieel bij de leider geroepen. Het voelde alsof hij een berisping zou krijgen, maar hij kon zich nit indenken wat hij verkeerd gedaan had.
“Ga zitten,” zei Cahir toen Alfie zijn werkruimte binnen kwam.
Alfie deed wat van hem gevraagd werd. Hij keek even de ruimte rond, maar za al snel dat het kantoor van de leider er niet anders uitzag dan de rest van het complex. Het was wit.
“Je weet vast waarom ik je naar hier heb laten komen,” begon Cahir.
“Eh, nee, eigenlijk niet,” zei Alfie aarzelend. Had hij dan toch iets verkeerds gedaan?
“Oh, oké,” zei Cahir. “Wel, het gaat over je hond.”
“Alger?” vroeg Alfie. “Wat heeft hij gedaan?”
“Nou, niet echt iets speciaals, dat is het niet,” zei Cahir. Het kostte hem zichtbaar moeite om de juiste woorden te vinden. “Het is zo dat verschillende mensen hier geloven dat jouw hond ongeluk brengt. Albino’s zijn tegen de natuur en… Er wordt gezegd dat er een demon in hem schuilt.”
“Wat? Maar… Maar dat is onzin,” riep Alfie uit. “Alger heeft mijn leven gered. Hij… hij is mijn vriend. Hij zou niemand kwaad doen.”
“Ik weet het,” zei Cahir. “En ik gun jou zeker een huisdier, maar ik moet ook aan het welzijn van de nederzetting denken. Algers aanwezigheid zorgt voor onrust en verdeeldheid, net op een moment dat het uiterst belangrijk is voor ons om samen te werken.”
Cahir zuchtte en begon zijn vingers te bestuderen.
“Wat is er, Heer?” vroeg Alfie voorzichtig.
De leider schrok op uit zijn overpeinzingen.
“Ik weet niet of ik je dat al kan vertellen,” zei hij. “Anderzijds… Ach, morgen weet iedereen het toch.”
“Weet iedereen wat?”
“De Regent komt op bezoek,” vertelde Cahir. “Ik heb zijn boodschap vandaag ontvangen. Hij zal hier over vier of vijf dagen zijn, dus we gaan allemaal ons uiterste best moeten doen om zijn komst op die korte tijd voor te bereiden. Of het nu echt is of slechts bijgeloof, zolang je hond hier is, gaat alles wat misgaat door sommigen op hem gestoken worden. Ik zou dus willen dat je hem tot na het bezoek van de Regent ergens uit het zicht houdt. Nadien zien we dan wel weer wat we met hem doen.”
Met tegenzin stemde Alfie toe.
De dagen die volgenden hield Alfie Alger binnen op het appartement waar hij met zijn moeder woonde, terwijl hij zelf zijn moeder en Lorenzo hielp met het schoonmaken van de gastvertrekken. Het was echter niet zo simpel om de hond binnen te houden. Zolang Alger wakker was, was er geen probleem, dan keken zijn rode ogen Alfie van op de vloer of van op de bank aan. Zodra hij zijn ogen dichtdeed, zorgde zijn vacht echter voor de perfecte camouflage tegen het witte interieur. Alfie struikelde enkele keren maar net niet over de hond toen hij door het huis liep. Het duurde dan ook niet lang tot zijn moeder de quasi onzichtbare hond in huis beu was.
Het was de avond voor de verwachte aankomst van de Regent toen ze doodmoe thuiskwam, klagend over al het schoonmaakwerk dat ze had moeten doen. Met een zucht liet ze zich op de bank neerzakken, waarna er een klaaglijk gejank weerklonk. Alger had op de bank liggen slapen en de moeder van Alfie had hem niet gezien.
“Die hond brengt écht ongeluk!” riep ze uit. “Ik wil hem niet meer in mijn huis. Haal hem nu onmiddellijk onder mijn ogen vandaan!”
Alfie was te geschrokken om te protesteren. Hij nam Alger mee het appartement uit en dwaalde door de verlaten gangen van het complex, tot hij bij een bergruimte kwam die maar zelden gebruikt werd. Daarin verborg hij zich met Alger. Hij ging met zijn rug tegen de muur zitten, tussen een paar dozen. De hond had al snel zijn kop op zijn schoot gelegd en keek hem met droeve ogen aan.
Alfie herinnerde zich zijn eerste nacht met Alger in de woestijn. Geen haar op zijn hoofd dat eraan dacht om Alger ergens achter te laten. Even overwoog hij om samen met Alger de nederzetting te verlaten en elders zijn geluk te beproeven. Hij wist echter zelf ook wel dat dat een overdreven reactie zou zijn. Eens het bezoek van de Regent voorbij was, zou de rust in de nederzetting weer terug keren en zou iedereen wel inzien dat Alger geen ongeluk bracht. Daarbij, hij en Alger zouden het waarschijnlijk geen week overleven in de woestijn. Ze zouden niet de eersten zijn om te sterven van ontbering in de schijnbaar eindeloze rode stofvlakte. Hij zuchtte. Misschien moesten ze zich maar zo lang schuilhouden in deze berging en hopen dat niemand naar hen op zoek ging. Hij zou zijn vriend Bassam kunnen verwittigen; die zou hen wel iets te eten en te drinken brengen.
Hij herinnerde zich hoe hij ooit met Bassam een verdwaalde reiziger in de woestijn gevonden had. De roodharige vrouw was op sterven na dood geweest en Bassam en hij hadden haar net op tijd naar de nederzetting gebracht, waar dokter Nyah haar had verzorgd. Pas na een paar wasbeurten was gebleken dat ze eigenlijk blond was.
Alfie sprong overeind. Alger schoot wakker van die plotse beweging en keek zijn baasje vragend aan.
“Alger, ik heb een idee.”