07/08/2020, 20:22
Titel: u Ori d
Fandom: -
Datum gepost op Dreuzels: 14/5/09
Taal: Nederlands
Genre: scifi
Mijn eerste poging tot het schrijven van science-fiction. Of het een geslaagde poging is, laat ik aan jullie over om te beoordelen, ik vond het in elk geval leuk om te doen.
“Kapitein, ik denk dat ik iets gevonden heb!”
Kapitein Xoran stond in enkele passen bij Lycath, die probeerde een voorwerp uit een ondiepe rotsspleet te vissen.
“Wat is het?” vroeg Solverana, die ook nieuwsgierig dichterbij was gekomen.
“Wacht even, het zit vast,” was Lycaths antwoord.
“Laat me je helpen,” zei Ast, die naast Lycath neerknielde. Samen slaagden de twee jonge mannen erin om het voorwerp van tussen de rotsen te halen.
“Het is hun camera,” zei Lycath, terwijl hij het voorwerp aan Xoran overhandigde.
“Hij lijkt niet beschadigd,” zei de kapitein en hij drukte op de startknop.
Het hologram van een jonge vrouw verscheen tussen de drie mannen en de vrouw. De vrouw van het hologram was zevenentwintig. Donkerbruin haar in een vlecht. Bruine ogen. Een knap gezicht. Nelia.
“11 mei 2371. Tamez en ik zijn vandaag op de planeet u Ori d aangekomen. Onze luchtsamenstellingsmeter heeft bevestigd wat we reeds vermoedden door eerder onderzoek. De luchtsamenstelling van deze planeet is zeer vergelijkbaar met die van onze aarde. We kunnen daardoor gewoon ademen, zonder zuurstofmasker of iets dergelijks. Aangezien het al avond is, zullen we de nacht doorbrengen in ons ruimteschip. Vanaf morgen zullen we vertrekken op onze expeditie om de planeet te verkennen, op zoek naar leven.”
Het beeld flikkerde even. De jonge vrouw verdween en maakte plaats voor een man. Eenendertig. Kort, blond haar. Blauwe ogen. Tamez.
“12 mei 2371. Nelia en ik hebben vandaag een kleine twintig kilometer afgelegd. Onze tocht vorderde moeizaam. We bevinden ons midden in een rotsachtig gebied. De rotsen hebben een groenachtige kleur door de verschillende ertsen, ertsen die op aarde niet voorkomen. We moeten voortdurend klimmen en klauteren omdat er geen pad is. Als er leven op deze planeet is, heeft men zich in elk geval niet beziggehouden met het aanleggen van een weg door dit onherbergzame gebied.
De temperatuur is moordend. Tussen de 305 en de 310 Kelvin en amper een plekje schaduw. De stralen van de ster Thabit branden op onze huid.
Hier en daar hebben we sporen van korstmossen ontdekt van een soort die op aarde niet voorkomt. Dat is voorlopig de enige levensvorm die we gezien hebben. Dit hele gebied baadt in een desolate sfeer. Hopelijk geraken we er snel door. Vanuit de lucht zagen we in elk geval verschillende kleuren van bodem, dus we koesteren de hoop dat niet de hele planeet bestaat uit deze groene rotsformaties.”
Opnieuw een flikkering. Tamez verdween. Nelia verscheen. Blijkbaar hadden ze elk om beurt het logboek ingesproken.
“13 mei 2371. Tamez en ik worden stilaan allebei vreselijk moe. Onze biologische klok is volledig ontregeld, aangezien een dag op u Ori d slechts een kleine tweeëntwintig uur duurt. Wat ook wil zeggen dat de data die we opgeven in dit logboek nu wel nog kloppen, maar over een paar weken niet meer zullen overeen komen met de aardse tijd.
Vandaag verliep ongeveer net hetzelfde als gisteren. We hebben weer ongeveer twintig kilometer afgelegd over een gelijkaardig landschap. Tamez zal morgen wel meer over de omgeving vertellen; hij is beter in het beschrijven van zulke dingen.”
“Kan je even wachten?” vroeg Solverana. “Dan laat ik Guandor en Brunsi weten dat we iets gevonden hebben.”
De kapitein knikte en drukte op pauze. Guandor en Brunsi waren bij het ruimteschip gebleven om ervoor te zorgen dat daar niets mee gebeurde. Hij keek toe hoe Solverana in de portofoon tegen één van hen sprak.
“Alles is in orde daar,” zei ze nadat ze het korte gesprek beëindigd had.
Xoran drukte opnieuw op ‘play’ en een hologram van Tamez verscheen.
“14 mei 2371. Vandaag hebben we ons kamp voor de nacht opgeslagen bij een klein riviertje. Ik hoor het water hier vlakbij over de nog steeds groene rotsen klateren. Het water is helder en ziet er drinkbaar uit, maar Nelia gaat de chemische samenstelling morgen grondig onderzoeken vooraleer we er onze watervoorraad mee aanvullen. Vissen of andere waterdieren hebben we nog niet gezien en ook geen waterplantjes, maar we gaan morgen de loop van het water volgen zodat we het verder kunnen onderzoeken op de aanwezigheid van eventueel leven. Dat is uiteraard mijn taak als bioloog. De korstmossen die we eerder gezien hebben stemmen mij in elk geval hoopvol om ook in het water plantjes of diertjes aan te treffen.”
“Zou hij iets gevonden hebben?” vroeg Ast.
“Shht,” siste Solverana. “Als je zwijgt en luistert kom je dat snel genoeg te weten.”
Het beeld van Tamez maakte opnieuw plaats voor dat van Nelia.
“15 mei 2371. De samenstelling van het water van de rivier verschilt helemaal niet zoveel van de samenstelling van water op aarde, net zoals het geval was met de lucht. Het nitraatgehalte is een beetje aan de hoge kant, dus gaan we voorlopig voor alle zekerheid ons eigen water drinken, maar in nood kunnen we het dus wel gebruiken.
Tamez is vandaag al een hele tijd enorm prikkelbaar. Hij zegt dat hij het gevoel heeft dat we gevolgd worden sinds we bij de rivier aangekomen zijn. Ik heb nog helemaal niets gemerkt, maar toen ik hem zei dat hij het zich maar inbeeldde, werd hij kwaad. Dat verbaasde mij, aangezien hij normaal helemaal geen opvliegend karakter heeft. Ik hoop dat hij morgen een of andere buitenaardse vis in de rivier ontdekt, dat zal hem in een betere stemming brengen. Voorlopig heeft hij nog niets gevonden, wat waarschijnlijk voor een deel zijn slechte humeur verklaart.”
“Gevolgd?” vroeg Lycath verbaasd. “Wie zou hen hier nu kunnen volgen? Er is hier helemaal niemand.”
“Ik ben het eens met Nelia,” zei Ast. “Zijn verbeelding slaat op hol.”
Solverana knikte instemmend.
“Paranoia,” mompelde ze.
Kapitein Xoran staarde bedachtzaam voor zich uit en zei niets.
Het hologrambeeld van Tamez dat het volgende moment verscheen, keek bezorgd.
“16 mei 2371. Toen we deze ochtend wakker werden, was onze raketschijf en nog wat andere elektronica, waaronder alles van communicatieapparatuur, verdwenen. Nelia werd in eerste instantie kwaad op mij, ze dacht dat ik de spullen verstopt had om een grap uit te halen. Pas toen ik zwoer dat ik van niets wist en ook zij verklaarde dat ze er niets mee te maken had, drong de ernst van de situatie tot ons door. Zonder de raketschijf kan ons ruimtetuig niet vliegen en kunnen we deze planeet met andere woorden niet verlaten. Voorlopig kunnen we hier nog wel een tijdje overleven, onze voedselvoorraad is nog voldoende groot, maar eens zal die opraken, tenzij we hier eetbare planten of dieren vinden. En zelfs als we hier voedsel vinden, lijkt het ons geen geweldig vooruitzicht om hier voor eeuwig te blijven. We hebben besloten om onze missie verder te zetten in de hoop de raketschijf terug te vinden. En anders zal er misschien een reddingsteam gestuurd worden om ons te zoeken, aangezien we niets meer van ons kunnen laten horen. Ik wilde eerst gewoon blijven op de plek waar we zijn, maar Nelia overtuigde me ervan om gewoon verder te gaan. Sowieso zou onze missie anders zinloos zijn en als we voedsel willen vinden, moeten we ook wel verder gaan.
Wat mij het meest angst aanjaagt is hoe onze spullen konden verdwijnen. Ik ben er honderd procent zeker van dat we ze hadden opgeborgen volgens alle veiligheidsvoorschriften. Het kan bijna niet anders dan dat ze gestolen zijn, maar door wie of door wat? Geen van ons tweeën heeft vannacht ook maar iets gehoord. Er zijn geen sporen te vinden in de buurt van onze tent op onze eigen voetafdrukken na. Het lijkt wel alsof de raketschijf en de rest zomaar in rook is opgegaan, maar dat is natuurlijk onmogelijk.
Ik heb ook nog steeds het gevoel gevolgd te worden. Nelia lacht met mij. Ze zegt dat ik paranoïde wordt, dat het gewoon mijn verbeelding is die op hol slaat door de vreemde omgeving. Ik wilde dat ik haar kon geloven. Er is geen enkel teken dat er op wijst dat er nog iemand op deze planeet is buiten ons, maar toch raak ik het gevoel niet kwijt. Het is heel sterk en het verbaast me dat Nelia het niet voelt.
Brr, Thabit, de ster van dit planetenstelsel verdwijnt op dit moment langzaam achter de horizon en dat zorgt voor een hoop spookachtige schaduwen tussen de groene rotsen. Dit is werkelijk het akeligste moment van de dag. Ik was er stilaan aan gewend geraakt, maar met de gebeurtenissen van de vorige nacht in gedachten, voel ik mij niets op mijn gemak hier.”
“Is dat de dag dat wij contact met hen verloren?” vroeg Lycath.
Xoran knikte. Vanaf 16 mei hadden ze niets meer van Nelia en Tamez gehoord. En aangezien ze volgens de voorschriften elke dag verslag moesten uitbrengen, was men beginnen te vrezen dat er iets gebeurd was. Toen er een paar dagen later nog geen teken van leven was, had men een zeskoppig reddingsteam, onder leiding van kapitein Xoran, die veel ervaring had met het thuisbrengen van verloren ontdekkingsreizigers en wetenschappers, naar u Ori d gestuurd. Een routineklus, had hij gedacht.
“17 mei 2371. Het was een vreselijke dag vandaag. We hebben geen van beiden een oog dichtgedaan vannacht, bang dat de mysterieuze dief zou terugkeren. Met als gevolg dat we allebei doodmoe zijn en daardoor een rothumeur hebben. Deze expeditie vergt mentaal veel meer van ons dat we ons ooit hadden kunnen inbeelden. Tamez’ achtervolgingswaanzin was voldoende om deze middag voor een slaande ruzie te zorgen en sindsdien hebben we geen vriendelijk woord meer tegen elkaar gezegd.
Na de middag bereikten we een waterval. Als we niet zo moe en slecht gezind geweest waren, hadden we waarschijnlijk van het uitzicht genoten, maar nu hadden we er amper aandacht voor. Het enige wat ons interesseerde was of er snel een einde zou komen aan deze groene rotsenwereld. Probleem was dat onze verrekijkers ondertussen ook op onverklaarbare wijze verdwenen zijn en dat we daardoor niet erg ver konden zien. We zagen een hoop groen, maar of dat plantengroei was of meer groene rotsen konden we niet zeggen.
Het verval van de waterval was in totaal een 150 à 200 meter, in drie grote stappen. Dit is een ruwe schatting, zonder onze meetapparatuur is de precieze hoogte onmogelijk te bepalen. De afdaling langs de waterval verliep moeilijk. Tamez sloeg op een bepaald moment zijn voet om en zijn enkel is licht verstuikt. Hij klaagt niet, maar ik zie dat hij pijn heeft bij elke stap. Hij is alleen te koppig om iets tegen mij te zeggen.”
“163 meter,” zei Ast.
De anderen keken hem vragend aan.
“De waterval,” mompelde hij, een beetje beschaamd omdat hij wist dat die informatie er op dit moment helemaal niet toe deed. “Ze was 163 meter hoog.”
“18 mei 2371. Nelia is verdwenen! Toen ik vanmorgen wakker werd, was ze er niet meer. Ik dacht eerst dat ze gewoon een eindje gaan wandelen was. Na onze ruzie van gisteren verbaasde het me niet echt dat ze even niet op mijn gezicht wilde zien. Ik wachtte dus eerst gewoon af tot ze vanzelf terug zou komen. Ik wilde haar niet meteen gaan zoeken, zodat ze tijd had om even alleen te zijn. Maar toen ze een half uur later nog niet terug was, werd ik echt ongerust. Ze zou nooit alleen verder gaan, hoe kwaad we ook op elkaar waren gisteren, dus moet er iets gebeurd zijn. Ik heb haar naam geschreeuwd tot mijn keel er schor van was, zonder antwoord. Ik ben haar gaan zoeken, zonder resultaat. En door mijn stomme verstuikte enkel die verdomd veel pijn doet, ga ik veel minder snel vooruit dan ik zou willen. Ik weet echt niet wat ik moet doen. Uiteraard wil ik Nelia terugvinden, maar ik heb er geen idee van waar ik moet beginnen te zoeken. Is ze ontvoerd door bewoners van deze planeet? Maar dat kan niet, we hebben nog helemaal niemand gezien, nog geen insect. Tenzij deze ‘u Ori d-anen’ zich onzichtbaar kunnen maken en zich geluidloos kunnen voortbewegen, zonder ook maar iets van sporen na te laten. Maar dat is onmogelijk, toch? Hoewel, Nelia’s verdwijning en de verdwijning van een deel van onze spullen eerder leek óók onmogelijk. Ik weet niet meer wat ik moet geloven. Is het nodig om te vertellen dat ik nog steeds het gevoel heb in de gaten gehouden te worden? Ik doe mijn best om niet in paniek te raken, maar ik ben echt bang. Langs de ene kant hoop ik dat ze mij ook komen ontvoeren, als ik daardoor weer bij Nelia terechtkom, langs de andere kant weet ik niet eens of ze nog wel in leven is. Ik vrees voor het ergste en ik vrees dat dat ergste ook voor mij niet lang op zich zal laten wachten. Ik vrees het vallen van de avond.”
Ast, Lycath, Solverana en Xoran keken elkaar ongemakkelijk aan. Ze wisten niet wat ze moesten denken van Tamez’ boodschap. Het enige wat ze zeker wisten was dat dit geen routineklus meer was.
Het beeld flikkerde. Tamez verscheen opnieuw en het was duidelijk dat het nu donker was buiten. Hij fluisterde, maar het was onmogelijk om de paniek in zijn stem niet op te merken.
“Ze zijn hier. Ik weet het zeker. Ik zie hen niet, maar ik voel hun aanwezigheid. Ik…”
Het laatste wat te zien was, was een beeld van ronddraaiende, groene rotsen op het moment dat de camera uit Tamez hand was gevlogen en in de rotsspleet was terechtgekomen. Een flikkering van het beeld en toen niets meer.
De vier reddingsmensen keken elkaar geschokt aan.
“Wat… Wat wás dat?” vroeg Lycath schor.
“Er was helemaal niets te zien, geen aliens of wat dan ook,” zei Ast aarzelend. “Alleen Tamez en de rotsen.”
Xoran zweeg. Hij had in zijn hele carrière nog nooit iets als dit meegemaakt.
Solverana’s portofoon verstoorde de ongemakkelijke stilte met een enkel piepje. De anderen zagen hoe ze bleek wegtrok terwijl ze luisterde.
“Dat… Dat was Guandor,” zei ze uiteindelijk ontredderd. “Hij… Hij zegt dat… Brunsi… Ze is verdwenen.”
Fandom: -
Datum gepost op Dreuzels: 14/5/09
Taal: Nederlands
Genre: scifi
Mijn eerste poging tot het schrijven van science-fiction. Of het een geslaagde poging is, laat ik aan jullie over om te beoordelen, ik vond het in elk geval leuk om te doen.
u Ori d
“Kapitein, ik denk dat ik iets gevonden heb!”
Kapitein Xoran stond in enkele passen bij Lycath, die probeerde een voorwerp uit een ondiepe rotsspleet te vissen.
“Wat is het?” vroeg Solverana, die ook nieuwsgierig dichterbij was gekomen.
“Wacht even, het zit vast,” was Lycaths antwoord.
“Laat me je helpen,” zei Ast, die naast Lycath neerknielde. Samen slaagden de twee jonge mannen erin om het voorwerp van tussen de rotsen te halen.
“Het is hun camera,” zei Lycath, terwijl hij het voorwerp aan Xoran overhandigde.
“Hij lijkt niet beschadigd,” zei de kapitein en hij drukte op de startknop.
Het hologram van een jonge vrouw verscheen tussen de drie mannen en de vrouw. De vrouw van het hologram was zevenentwintig. Donkerbruin haar in een vlecht. Bruine ogen. Een knap gezicht. Nelia.
“11 mei 2371. Tamez en ik zijn vandaag op de planeet u Ori d aangekomen. Onze luchtsamenstellingsmeter heeft bevestigd wat we reeds vermoedden door eerder onderzoek. De luchtsamenstelling van deze planeet is zeer vergelijkbaar met die van onze aarde. We kunnen daardoor gewoon ademen, zonder zuurstofmasker of iets dergelijks. Aangezien het al avond is, zullen we de nacht doorbrengen in ons ruimteschip. Vanaf morgen zullen we vertrekken op onze expeditie om de planeet te verkennen, op zoek naar leven.”
Het beeld flikkerde even. De jonge vrouw verdween en maakte plaats voor een man. Eenendertig. Kort, blond haar. Blauwe ogen. Tamez.
“12 mei 2371. Nelia en ik hebben vandaag een kleine twintig kilometer afgelegd. Onze tocht vorderde moeizaam. We bevinden ons midden in een rotsachtig gebied. De rotsen hebben een groenachtige kleur door de verschillende ertsen, ertsen die op aarde niet voorkomen. We moeten voortdurend klimmen en klauteren omdat er geen pad is. Als er leven op deze planeet is, heeft men zich in elk geval niet beziggehouden met het aanleggen van een weg door dit onherbergzame gebied.
De temperatuur is moordend. Tussen de 305 en de 310 Kelvin en amper een plekje schaduw. De stralen van de ster Thabit branden op onze huid.
Hier en daar hebben we sporen van korstmossen ontdekt van een soort die op aarde niet voorkomt. Dat is voorlopig de enige levensvorm die we gezien hebben. Dit hele gebied baadt in een desolate sfeer. Hopelijk geraken we er snel door. Vanuit de lucht zagen we in elk geval verschillende kleuren van bodem, dus we koesteren de hoop dat niet de hele planeet bestaat uit deze groene rotsformaties.”
Opnieuw een flikkering. Tamez verdween. Nelia verscheen. Blijkbaar hadden ze elk om beurt het logboek ingesproken.
“13 mei 2371. Tamez en ik worden stilaan allebei vreselijk moe. Onze biologische klok is volledig ontregeld, aangezien een dag op u Ori d slechts een kleine tweeëntwintig uur duurt. Wat ook wil zeggen dat de data die we opgeven in dit logboek nu wel nog kloppen, maar over een paar weken niet meer zullen overeen komen met de aardse tijd.
Vandaag verliep ongeveer net hetzelfde als gisteren. We hebben weer ongeveer twintig kilometer afgelegd over een gelijkaardig landschap. Tamez zal morgen wel meer over de omgeving vertellen; hij is beter in het beschrijven van zulke dingen.”
“Kan je even wachten?” vroeg Solverana. “Dan laat ik Guandor en Brunsi weten dat we iets gevonden hebben.”
De kapitein knikte en drukte op pauze. Guandor en Brunsi waren bij het ruimteschip gebleven om ervoor te zorgen dat daar niets mee gebeurde. Hij keek toe hoe Solverana in de portofoon tegen één van hen sprak.
“Alles is in orde daar,” zei ze nadat ze het korte gesprek beëindigd had.
Xoran drukte opnieuw op ‘play’ en een hologram van Tamez verscheen.
“14 mei 2371. Vandaag hebben we ons kamp voor de nacht opgeslagen bij een klein riviertje. Ik hoor het water hier vlakbij over de nog steeds groene rotsen klateren. Het water is helder en ziet er drinkbaar uit, maar Nelia gaat de chemische samenstelling morgen grondig onderzoeken vooraleer we er onze watervoorraad mee aanvullen. Vissen of andere waterdieren hebben we nog niet gezien en ook geen waterplantjes, maar we gaan morgen de loop van het water volgen zodat we het verder kunnen onderzoeken op de aanwezigheid van eventueel leven. Dat is uiteraard mijn taak als bioloog. De korstmossen die we eerder gezien hebben stemmen mij in elk geval hoopvol om ook in het water plantjes of diertjes aan te treffen.”
“Zou hij iets gevonden hebben?” vroeg Ast.
“Shht,” siste Solverana. “Als je zwijgt en luistert kom je dat snel genoeg te weten.”
Het beeld van Tamez maakte opnieuw plaats voor dat van Nelia.
“15 mei 2371. De samenstelling van het water van de rivier verschilt helemaal niet zoveel van de samenstelling van water op aarde, net zoals het geval was met de lucht. Het nitraatgehalte is een beetje aan de hoge kant, dus gaan we voorlopig voor alle zekerheid ons eigen water drinken, maar in nood kunnen we het dus wel gebruiken.
Tamez is vandaag al een hele tijd enorm prikkelbaar. Hij zegt dat hij het gevoel heeft dat we gevolgd worden sinds we bij de rivier aangekomen zijn. Ik heb nog helemaal niets gemerkt, maar toen ik hem zei dat hij het zich maar inbeeldde, werd hij kwaad. Dat verbaasde mij, aangezien hij normaal helemaal geen opvliegend karakter heeft. Ik hoop dat hij morgen een of andere buitenaardse vis in de rivier ontdekt, dat zal hem in een betere stemming brengen. Voorlopig heeft hij nog niets gevonden, wat waarschijnlijk voor een deel zijn slechte humeur verklaart.”
“Gevolgd?” vroeg Lycath verbaasd. “Wie zou hen hier nu kunnen volgen? Er is hier helemaal niemand.”
“Ik ben het eens met Nelia,” zei Ast. “Zijn verbeelding slaat op hol.”
Solverana knikte instemmend.
“Paranoia,” mompelde ze.
Kapitein Xoran staarde bedachtzaam voor zich uit en zei niets.
Het hologrambeeld van Tamez dat het volgende moment verscheen, keek bezorgd.
“16 mei 2371. Toen we deze ochtend wakker werden, was onze raketschijf en nog wat andere elektronica, waaronder alles van communicatieapparatuur, verdwenen. Nelia werd in eerste instantie kwaad op mij, ze dacht dat ik de spullen verstopt had om een grap uit te halen. Pas toen ik zwoer dat ik van niets wist en ook zij verklaarde dat ze er niets mee te maken had, drong de ernst van de situatie tot ons door. Zonder de raketschijf kan ons ruimtetuig niet vliegen en kunnen we deze planeet met andere woorden niet verlaten. Voorlopig kunnen we hier nog wel een tijdje overleven, onze voedselvoorraad is nog voldoende groot, maar eens zal die opraken, tenzij we hier eetbare planten of dieren vinden. En zelfs als we hier voedsel vinden, lijkt het ons geen geweldig vooruitzicht om hier voor eeuwig te blijven. We hebben besloten om onze missie verder te zetten in de hoop de raketschijf terug te vinden. En anders zal er misschien een reddingsteam gestuurd worden om ons te zoeken, aangezien we niets meer van ons kunnen laten horen. Ik wilde eerst gewoon blijven op de plek waar we zijn, maar Nelia overtuigde me ervan om gewoon verder te gaan. Sowieso zou onze missie anders zinloos zijn en als we voedsel willen vinden, moeten we ook wel verder gaan.
Wat mij het meest angst aanjaagt is hoe onze spullen konden verdwijnen. Ik ben er honderd procent zeker van dat we ze hadden opgeborgen volgens alle veiligheidsvoorschriften. Het kan bijna niet anders dan dat ze gestolen zijn, maar door wie of door wat? Geen van ons tweeën heeft vannacht ook maar iets gehoord. Er zijn geen sporen te vinden in de buurt van onze tent op onze eigen voetafdrukken na. Het lijkt wel alsof de raketschijf en de rest zomaar in rook is opgegaan, maar dat is natuurlijk onmogelijk.
Ik heb ook nog steeds het gevoel gevolgd te worden. Nelia lacht met mij. Ze zegt dat ik paranoïde wordt, dat het gewoon mijn verbeelding is die op hol slaat door de vreemde omgeving. Ik wilde dat ik haar kon geloven. Er is geen enkel teken dat er op wijst dat er nog iemand op deze planeet is buiten ons, maar toch raak ik het gevoel niet kwijt. Het is heel sterk en het verbaast me dat Nelia het niet voelt.
Brr, Thabit, de ster van dit planetenstelsel verdwijnt op dit moment langzaam achter de horizon en dat zorgt voor een hoop spookachtige schaduwen tussen de groene rotsen. Dit is werkelijk het akeligste moment van de dag. Ik was er stilaan aan gewend geraakt, maar met de gebeurtenissen van de vorige nacht in gedachten, voel ik mij niets op mijn gemak hier.”
“Is dat de dag dat wij contact met hen verloren?” vroeg Lycath.
Xoran knikte. Vanaf 16 mei hadden ze niets meer van Nelia en Tamez gehoord. En aangezien ze volgens de voorschriften elke dag verslag moesten uitbrengen, was men beginnen te vrezen dat er iets gebeurd was. Toen er een paar dagen later nog geen teken van leven was, had men een zeskoppig reddingsteam, onder leiding van kapitein Xoran, die veel ervaring had met het thuisbrengen van verloren ontdekkingsreizigers en wetenschappers, naar u Ori d gestuurd. Een routineklus, had hij gedacht.
“17 mei 2371. Het was een vreselijke dag vandaag. We hebben geen van beiden een oog dichtgedaan vannacht, bang dat de mysterieuze dief zou terugkeren. Met als gevolg dat we allebei doodmoe zijn en daardoor een rothumeur hebben. Deze expeditie vergt mentaal veel meer van ons dat we ons ooit hadden kunnen inbeelden. Tamez’ achtervolgingswaanzin was voldoende om deze middag voor een slaande ruzie te zorgen en sindsdien hebben we geen vriendelijk woord meer tegen elkaar gezegd.
Na de middag bereikten we een waterval. Als we niet zo moe en slecht gezind geweest waren, hadden we waarschijnlijk van het uitzicht genoten, maar nu hadden we er amper aandacht voor. Het enige wat ons interesseerde was of er snel een einde zou komen aan deze groene rotsenwereld. Probleem was dat onze verrekijkers ondertussen ook op onverklaarbare wijze verdwenen zijn en dat we daardoor niet erg ver konden zien. We zagen een hoop groen, maar of dat plantengroei was of meer groene rotsen konden we niet zeggen.
Het verval van de waterval was in totaal een 150 à 200 meter, in drie grote stappen. Dit is een ruwe schatting, zonder onze meetapparatuur is de precieze hoogte onmogelijk te bepalen. De afdaling langs de waterval verliep moeilijk. Tamez sloeg op een bepaald moment zijn voet om en zijn enkel is licht verstuikt. Hij klaagt niet, maar ik zie dat hij pijn heeft bij elke stap. Hij is alleen te koppig om iets tegen mij te zeggen.”
“163 meter,” zei Ast.
De anderen keken hem vragend aan.
“De waterval,” mompelde hij, een beetje beschaamd omdat hij wist dat die informatie er op dit moment helemaal niet toe deed. “Ze was 163 meter hoog.”
“18 mei 2371. Nelia is verdwenen! Toen ik vanmorgen wakker werd, was ze er niet meer. Ik dacht eerst dat ze gewoon een eindje gaan wandelen was. Na onze ruzie van gisteren verbaasde het me niet echt dat ze even niet op mijn gezicht wilde zien. Ik wachtte dus eerst gewoon af tot ze vanzelf terug zou komen. Ik wilde haar niet meteen gaan zoeken, zodat ze tijd had om even alleen te zijn. Maar toen ze een half uur later nog niet terug was, werd ik echt ongerust. Ze zou nooit alleen verder gaan, hoe kwaad we ook op elkaar waren gisteren, dus moet er iets gebeurd zijn. Ik heb haar naam geschreeuwd tot mijn keel er schor van was, zonder antwoord. Ik ben haar gaan zoeken, zonder resultaat. En door mijn stomme verstuikte enkel die verdomd veel pijn doet, ga ik veel minder snel vooruit dan ik zou willen. Ik weet echt niet wat ik moet doen. Uiteraard wil ik Nelia terugvinden, maar ik heb er geen idee van waar ik moet beginnen te zoeken. Is ze ontvoerd door bewoners van deze planeet? Maar dat kan niet, we hebben nog helemaal niemand gezien, nog geen insect. Tenzij deze ‘u Ori d-anen’ zich onzichtbaar kunnen maken en zich geluidloos kunnen voortbewegen, zonder ook maar iets van sporen na te laten. Maar dat is onmogelijk, toch? Hoewel, Nelia’s verdwijning en de verdwijning van een deel van onze spullen eerder leek óók onmogelijk. Ik weet niet meer wat ik moet geloven. Is het nodig om te vertellen dat ik nog steeds het gevoel heb in de gaten gehouden te worden? Ik doe mijn best om niet in paniek te raken, maar ik ben echt bang. Langs de ene kant hoop ik dat ze mij ook komen ontvoeren, als ik daardoor weer bij Nelia terechtkom, langs de andere kant weet ik niet eens of ze nog wel in leven is. Ik vrees voor het ergste en ik vrees dat dat ergste ook voor mij niet lang op zich zal laten wachten. Ik vrees het vallen van de avond.”
Ast, Lycath, Solverana en Xoran keken elkaar ongemakkelijk aan. Ze wisten niet wat ze moesten denken van Tamez’ boodschap. Het enige wat ze zeker wisten was dat dit geen routineklus meer was.
Het beeld flikkerde. Tamez verscheen opnieuw en het was duidelijk dat het nu donker was buiten. Hij fluisterde, maar het was onmogelijk om de paniek in zijn stem niet op te merken.
“Ze zijn hier. Ik weet het zeker. Ik zie hen niet, maar ik voel hun aanwezigheid. Ik…”
Het laatste wat te zien was, was een beeld van ronddraaiende, groene rotsen op het moment dat de camera uit Tamez hand was gevlogen en in de rotsspleet was terechtgekomen. Een flikkering van het beeld en toen niets meer.
De vier reddingsmensen keken elkaar geschokt aan.
“Wat… Wat wás dat?” vroeg Lycath schor.
“Er was helemaal niets te zien, geen aliens of wat dan ook,” zei Ast aarzelend. “Alleen Tamez en de rotsen.”
Xoran zweeg. Hij had in zijn hele carrière nog nooit iets als dit meegemaakt.
Solverana’s portofoon verstoorde de ongemakkelijke stilte met een enkel piepje. De anderen zagen hoe ze bleek wegtrok terwijl ze luisterde.
“Dat… Dat was Guandor,” zei ze uiteindelijk ontredderd. “Hij… Hij zegt dat… Brunsi… Ze is verdwenen.”