07/08/2020, 20:03
Titel: Afgeschaft
Fandom: -
Datum gepost op Dreuzels: 23/9/08
Taal: Nederlands
Genre: sfeer (is dat een genre?)
Het idee voor deze one-shot kreeg ik toen ik zelf iets gelijkaardigs meemaakte. Tot op een zeker moment is het verhaal gebaseerd op waargebeurde feiten, maar de afloop is totaal anders. Vaagheid, maar ik wil nog niks van het verhaal verraden.
Met dank aan Lessie voor de mooie banner.
[i]Edit: Ik heb met dit verhaal meegedaan aan een schrijfwedstrijd. Ik heb niet gewonnen, maar was wel bij de twintig genomineerden die een Masterclass mochten volgen om ons verhaal te verbeteren. Met de tips die ik daar gekregen heb, heb ik het verhaal herschreven en het resultaat is versie twee. (Met dank aan Cindy en Katleen om het na te lezen voor ik het instuurde.)[/i]
Een ineengedoken hoopje mens, zittend op de koude, stenen trap. Dat was ik. Dat was alles wat er van me overbleef.
Gent Sint-Pieters – Aalst. Een treinreis van een half uur. Vierentwintig minuten zelfs maar, als je de trein nam die enkel in Wetteren en Lede stopte. En toch was het ondertussen precies zevenenvijftig minuten geleden dat ik in Gent op de trein was gestapt. De trap waarop ik zat, bevond zich echter niet in Aalst.
Ik rilde en dook dieper weg in mijn jas. Het was koud. De helwitte lampen gaven een spookachtige sfeer aan de roodbruin betegelde tunnel. Ik had gehoopt hier beschut te zitten tegen de wind, maar die had vrij spel. Met een gierend geluid blies hij door de lange tunnel. Een platgedrukt Fanta-blikje dat hij op zijn weg tegenkwam, rolde gedwongen een eindje met hem mee. Het metalige geluid van blik op steen weerkaatste tegen de stenen muren.
Ik staarde naar de trap tegenover me; hij was identiek aan die waarop ik zat, uit dezelfde roodbruine steen als de hele tunnel. Het enige verschil was dat er naast de trap waarop ik zat nog een roltrap was. Een roltrap die nu even onbeweeglijk was als de andere trappen, maar ik wist dat hij in beweging zou komen van zodra ik op de metalen plaat ervoor zou gaan staan. Dan kon ik me laten meevoeren naar het perron en de sporen die boven de tunnel liepen. Spoor één en twee. Ik deed het niet; wat had het ook voor zin? Ik had er daarnet een tijdje gezeten, op één van de banken, maar het getik van de grote klok die er hing, had me kriebels bezorgd, dus was ik er gevlucht.
Ik keek om me heen. Als ik naar rechts keek, zag ik de uitgang van de tunnel, van het station. Een volslagen onbekende stad, in duisternis gehuld. Aan mijn linkerkant kwamen er nog meer trappen naar nog meer perrons op de tunnel uit. Zeven sporen waren er, maar na de trap naar spoor zeven liep de tunnel nog door. Ik kon het einde van de tunnel niet zien. Dat beangstigde me. Er leek een dreiging uit te gaan van deze tunnel naar oneindigheid. Mijn nieuwsgierigheid prikkelde me om op te staan, door de tunnel te lopen, voorbij spoor zeven, helemaal tot aan het einde, maar ik durfde het niet. Een irrationele angst voor de tunnel had zich van mij meester gemaakt. Waar ik zat, op de trap naar het perron tussen spoor één en twee, was het veilig. Voorbij spoor zeven begon het onbekende.
Ik dacht na over hoe ik hier was terechtgekomen. In mijn hoofd beleefde ik de hele avond opnieuw. Het was allemaal begonnen toen ik het idee kreeg om vanavond al naar huis te gaan, in plaats van morgenochtend. Ik was de eenzaamheid van mijn kot beu en verlangde naar de gezelligheid van thuis. Ik wist dat mijn ouders er niet zouden zijn, zoals altijd op zaterdagavond, maar mijn zus wel. We zouden samen naar een film kunnen kijken, of gewoon wat babbelen bij een zak chips. Ik raapte snel mijn spullen bij elkaar en deed de deur van mijn kot achter me op slot. Opruimen deed ik wel een andere keer.
Ik stapte op de bus om zeven minuten over half negen. Hij was twee minuten te laat, maar dat maakte niets uit. Ik had tijd genoeg om mijn trein te halen. Ik zou de trein nemen van eenentwintig uur en elf, naar Aalst – Brussel-Zuid. Vierentwintig minuten later zou ik in Aalst van de trein stappen. Dat dacht ik tenminste.
Toen ik op één van de schermen keek, merkte ik dat er iets niet klopte. Bij geen enkele trein stond Aalst vermeld. En dat terwijl er elk uur twee naar Aalst hoorden te rijden. De trein van eenentwintig uur en elf reed nu naar Denderleeuw – Brussel-Zuid; de trein van eenentwintig uur dertig stond er helemaal niet op. Ik hoorde een monotone stem omroepen dat er wegens werken aan het spoor in Merelbeke geen treinen zouden rijden tussen Gent en Schellebelle. Er waren vervangende busdiensten voorzien. Reizigers voor Aalst en Erembodigem konden de trein nemen naar Denderleeuw en zouden daar een aansluiting hebben naar hun bestemming. Blij dat ik niet helemaal met de bus naar Aalst zou moeten, wandelde ik het station door en nam de roltrap naar het slechtverlichte perron negen.
Er stonden niet zoveel andere reizigers op het perron. Een aantal van hen vertrokken weer toen dezelfde monotone stem als daarnet omriep dat de trein naar Kortrijk een spoorwijziging had ondergaan en niet vanaf perron negen, maar vanaf perron zeven zou vertrekken. Ik staarde naar de trein naar Kortrijk, tot de trein naar Denderleeuw – Brussel-Zuid het station binnenreed en mijn uitzicht benam. Ik stapte op en zocht een plaatsje bij het raam. In de rijrichting, want ik rijd niet graag achteruit. Dan is alles wat je uit het raam ziet al voorbij.
Om eenentwintig uur zeventien vertrok de trein. Ik legde mijn hoofd tegen het raam en keek naar de lichten die af en toe voorbijflitsten, als enige bewijs dat er nog een wereld was aan de andere kant van het glas.
Sneller dan ik verwacht had, kwam de trein aan in Denderleeuw. Samen met nog een paar andere reizigers stapte ik af. Ik volgde hen naar perron twee, waar onze aansluiting naar Aalst zou aankomen. De trein die ons tot in Denderleeuw had gebracht, bleef nog een paar minuten staan op spoor vier en vertrok toen, richting Brussel-Zuid. Ik keek hem na tot zijn rode achterlichten oplosten in de duisternis.
Minutenlang gebeurde er niets. Toen kwam de luidspreker krakend tot leven.
“Mededeling voor de reizigers naar Aalst en Erembodigem op perron twee. Wegens een probleem met de bovenleidingen wordt de trein van eenentwintig uur vierenveertig naar Aalst afgeschaft. Wij verontschuldigen ons voor het ongemak en wensen u een behouden thuiskomst.”
Ik hoorde een jongeman, die een paar jaar ouder leek dan ik, vloeken en zag hoe hij zijn gsm nam en begon te bellen. Ik volgde zijn voorbeeld en haalde mijn gsm uit mijn broekzak. ‘Batterij bijna leeg’ las ik nog net op het kleine schermpje, net voor hij uitviel. Ik vloekte niet, ik wist toch niet wie ik had moeten bellen.
Eén voor één werden mijn medereizigers opgehaald door ouders, echtgenoten, vrienden, kinderen. Ik bleef alleen achter, een ineengedoken hoopje mens, zittend op de koude, stenen trap.
“Mededeling voor de reizigers naar Aalst en Erembodigem op perron twee. Wegens een probleem met de bovenleidingen wordt de trein van eenentwintig uur vierenveertig naar Aalst afgeschaft. Wij verontschuldigen ons voor het ongemak en wensen u een behouden thuiskomst,” weergalmde de krakende stem in mijn hoofd.
‘21.44 Aalst’ stond er in gele letters op het zwarte scherm boven mijn hoofd, alsof de trein elk moment het station kon binnenrijden. Ik wilde dat ik de rode letters eronder kon negeren, maar ze bleven op mijn netvlies branden.
Afgeschaft
Een ineengedoken hoopje mens, zittend op een koude, stenen trap. Dat was ik. Dat was alles wat er van me overbleef.
Gent Sint-Pieters – Aalst. Een rit van een half uur. Vierentwintig minuten als je de trein nam die enkel in Wetteren en Lede stopte. En toch was het ondertussen zevenenvijftig minuten geleden dat ik in Gent was opgestapt. De trap waarop ik zat, bevond zich echter niet in Aalst.
Ik rilde en dook dieper weg in mijn jas. Het was koud. De helwitte lampen dompelden de roodbruin betegelde tunnel onder in een spookachtige sfeer. Ik had gehoopt hier beschut te zitten tegen de wind, maar die had vrij spel. Gierend blies hij door de lange koker. Een platgedrukt Fanta-blikje dat hij op zijn weg tegenkwam, rolde gedwongen een eindje met hem mee. Het metalige geluid van blik op steen weerkaatste tegen de muren.
Ik staarde naar de trap tegenover me; hij was identiek aan die waarop ik zat, dezelfde roodbruine steen als de hele tunnel. Het enige verschil was dat er naast mijn trap nog een roltrap was. Die was nu even onbeweeglijk als zijn stenen gezel, maar ik wist dat hij in beweging zou komen van zodra iets of iemand de metalen plaat indrukte. Dan kon ik me laten meevoeren naar het perron en de sporen die boven de tunnel liepen. Spoor één en twee. Ik deed het niet; het had geen zin. Ik had er daarnet een tijdje gezeten, op één van de banken, tot het getik van de grote klok boven mijn hoofd me kriebels had bezorgd en ik er was gevlucht.
Ik keek om me heen. Rechts zag ik de uitgang van de tunnel. De toegangspoort tot een volslagen onbekende stad, in duisternis gehuld. Aan mijn linkerkant meer trappen naar meer perrons. Zeven sporen waren er, maar voorbij de trap naar spoor zeven liep de tunnel nog door. Ik kon het einde niet zien. Dat beangstigde me. Er leek een dreiging uit te gaan van deze weg naar oneindigheid. Ik was nieuwsgierig en wilde opstaan, door de tunnel lopen, voorbij spoor zeven, helemaal tot aan het einde, maar ik durfde het niet. Ik was overvallen door een irrationele angst voor de tunnel. Waar ik zat, op de trap naar het perron tussen spoor één en twee, was het veilig. Voorbij spoor zeven begon het onbekende.
In mijn hoofd beleefde ik de hele avond opnieuw. Alles was begonnen toen ik het idee kreeg om vanavond al naar huis te gaan, in plaats van morgenochtend. Ik was de eenzaamheid van mijn kot beu en verlangde naar de gezelligheid van thuis. Ik wist dat mijn ouders er niet zouden zijn, maar mijn zus wel. We zouden samen naar een film kunnen kijken, of gewoon wat babbelen bij een zak chips. Ik raapte snel mijn spullen bij elkaar en trok de deur van mijn kot achter me dicht. Opruimen kon later ook nog.
Om zeven minuten over half negen stapte ik op de bus. Hij was twee minuten te laat, maar dat maakte niets uit. Ik had tijd genoeg om de trein van eenentwintig uur en elf naar Aalst – Brussel-Zuid te halen. Rond vijf over half tien zou ik in Aalst van de trein stappen. Dat dacht ik tenminste.
Toen ik op één van de schermen keek, merkte ik dat er iets niet klopte. Aalst stond nergens vermeld. En dat terwijl er elk uur twee treinen naar daar hoorden te rijden. De trein van eenentwintig uur en elf reed nu naar ‘Denderleeuw – Brussel-Zuid’; de trein van eenentwintig uur dertig stond helemaal niet op het scherm. Ik begreep er niets van, tot een monotone stem omriep dat er wegens werken aan het spoor in Merelbeke geen treinen zouden rijden tussen Gent en Schellebelle. Er waren vervangende busdiensten voorzien. Reizigers voor Aalst en Erembodegem konden de trein nemen naar Denderleeuw en zouden daar aansluiting hebben naar hun bestemming. Blij dat ik niet helemaal met de bus naar Aalst moest, haastte ik me naar spoor negen.
Er stonden niet zoveel andere reizigers op het perron. Enkelen vertrokken weer toen dezelfde monotone stem als daarnet aankondigde dat de trein naar Kortrijk een spoorwijziging had ondergaan en vanaf spoor zeven zou vertrekken. Ik staarde naar de intercity naar Kortrijk, die even later langzaam in beweging kwam, tot de trein naar Denderleeuw en Brussel-Zuid het station binnenreed en mijn uitzicht benam. Ik stapte op en zocht een plaatsje bij het raam. In de rijrichting, want ik rijd niet graag achteruit. Dan is alles wat je uit het raam ziet al voorbij.
Om eenentwintig uur zeventien sloten de deuren. Ik legde mijn hoofd tegen het raam en keek naar de voorbijflitsende lichten, het enige bewijs dat er nog een wereld was aan de andere kant van het glas.
Sneller dan ik verwacht had, kwam de trein aan in Denderleeuw. Samen met nog een paar andere reizigers stapte ik af. Ik volgde hen, op zoek naar het perron waar onze aansluiting naar Aalst zou aankomen. Terwijl ik door het station liep, bekroop mij langzaam het gevoel dat er iets mis was. Was dít het station van Denderleeuw? Ik was daar al één keer eerder geweest, toen ik klein was, maar de plaats waar ik was terechtgekomen leek helemaal niet op het beeld dat ik in mijn herinneringen had. Ik probeerde het gevoel van me af te schudden. Waarschijnlijk was er een logische verklaring voor het feit dat ik het station niet herkende. Misschien waren er ondertussen wel verbouwingen geweest. De roodbruine stenen van de tunnel zagen er echter niet uit alsof ze pas vernieuwd waren en het ongeruste gevoel bleef.
Ik liep de trap op naar perron één en twee, waar een handjevol mensen zich verzameld had. De trein die ons tot in Denderleeuw had gebracht, bleef nog een paar minuten staan op spoor vier en vertrok toen naar Brussel-Zuid. Ik keek hem na tot zijn rode achterlichten oplosten in de duisternis.
Minutenlang gebeurde er niets. Toen kwam de luidspreker krakend tot leven.
“Mededeling voor de reizigers. Wegens een probleem met de bovenleidingen worden alle verdere treinen afgeschaft. Wij verontschuldigen ons voor het ongemak en wensen u een behouden thuiskomst.”
Een jongeman, die een paar jaar ouder leek dan ik, vloekte en haalde zijn gsm boven. Ik volgde zijn voorbeeld. ‘Batterij bijna leeg’ las ik nog op het kleine schermpje, net voor hij uitviel. Ik vloekte niet, ik wist toch niet wie ik had moeten bellen.
Eén voor één werden mijn medereizigers opgehaald door ouders, echtgenoten, vrienden, kinderen. Ik bleef alleen achter, een ineengedoken hoopje mens, zittend op een koude, stenen trap.
“Mededeling voor de reizigers. Wegens een probleem met de bovenleidingen worden alle verdere treinen afgeschaft. Wij verontschuldigen ons voor het ongemak en wensen u een behouden thuiskomst,” weergalmde de krakende stem in mijn hoofd.
Op het zwarte scherm boven mijn hoofd stonden in gele letters de vertrektijden van de treinen, alsof er elk moment één het station kon binnenrijden. Ik wilde dat ik de rode letters eronder kon negeren, maar ze bleven op mijn netvlies branden.
Afgeschaft
Fandom: -
Datum gepost op Dreuzels: 23/9/08
Taal: Nederlands
Genre: sfeer (is dat een genre?)
Het idee voor deze one-shot kreeg ik toen ik zelf iets gelijkaardigs meemaakte. Tot op een zeker moment is het verhaal gebaseerd op waargebeurde feiten, maar de afloop is totaal anders. Vaagheid, maar ik wil nog niks van het verhaal verraden.
Met dank aan Lessie voor de mooie banner.
[i]Edit: Ik heb met dit verhaal meegedaan aan een schrijfwedstrijd. Ik heb niet gewonnen, maar was wel bij de twintig genomineerden die een Masterclass mochten volgen om ons verhaal te verbeteren. Met de tips die ik daar gekregen heb, heb ik het verhaal herschreven en het resultaat is versie twee. (Met dank aan Cindy en Katleen om het na te lezen voor ik het instuurde.)[/i]
Afgeschaft
Een ineengedoken hoopje mens, zittend op de koude, stenen trap. Dat was ik. Dat was alles wat er van me overbleef.
Gent Sint-Pieters – Aalst. Een treinreis van een half uur. Vierentwintig minuten zelfs maar, als je de trein nam die enkel in Wetteren en Lede stopte. En toch was het ondertussen precies zevenenvijftig minuten geleden dat ik in Gent op de trein was gestapt. De trap waarop ik zat, bevond zich echter niet in Aalst.
Ik rilde en dook dieper weg in mijn jas. Het was koud. De helwitte lampen gaven een spookachtige sfeer aan de roodbruin betegelde tunnel. Ik had gehoopt hier beschut te zitten tegen de wind, maar die had vrij spel. Met een gierend geluid blies hij door de lange tunnel. Een platgedrukt Fanta-blikje dat hij op zijn weg tegenkwam, rolde gedwongen een eindje met hem mee. Het metalige geluid van blik op steen weerkaatste tegen de stenen muren.
Ik staarde naar de trap tegenover me; hij was identiek aan die waarop ik zat, uit dezelfde roodbruine steen als de hele tunnel. Het enige verschil was dat er naast de trap waarop ik zat nog een roltrap was. Een roltrap die nu even onbeweeglijk was als de andere trappen, maar ik wist dat hij in beweging zou komen van zodra ik op de metalen plaat ervoor zou gaan staan. Dan kon ik me laten meevoeren naar het perron en de sporen die boven de tunnel liepen. Spoor één en twee. Ik deed het niet; wat had het ook voor zin? Ik had er daarnet een tijdje gezeten, op één van de banken, maar het getik van de grote klok die er hing, had me kriebels bezorgd, dus was ik er gevlucht.
Ik keek om me heen. Als ik naar rechts keek, zag ik de uitgang van de tunnel, van het station. Een volslagen onbekende stad, in duisternis gehuld. Aan mijn linkerkant kwamen er nog meer trappen naar nog meer perrons op de tunnel uit. Zeven sporen waren er, maar na de trap naar spoor zeven liep de tunnel nog door. Ik kon het einde van de tunnel niet zien. Dat beangstigde me. Er leek een dreiging uit te gaan van deze tunnel naar oneindigheid. Mijn nieuwsgierigheid prikkelde me om op te staan, door de tunnel te lopen, voorbij spoor zeven, helemaal tot aan het einde, maar ik durfde het niet. Een irrationele angst voor de tunnel had zich van mij meester gemaakt. Waar ik zat, op de trap naar het perron tussen spoor één en twee, was het veilig. Voorbij spoor zeven begon het onbekende.
Ik dacht na over hoe ik hier was terechtgekomen. In mijn hoofd beleefde ik de hele avond opnieuw. Het was allemaal begonnen toen ik het idee kreeg om vanavond al naar huis te gaan, in plaats van morgenochtend. Ik was de eenzaamheid van mijn kot beu en verlangde naar de gezelligheid van thuis. Ik wist dat mijn ouders er niet zouden zijn, zoals altijd op zaterdagavond, maar mijn zus wel. We zouden samen naar een film kunnen kijken, of gewoon wat babbelen bij een zak chips. Ik raapte snel mijn spullen bij elkaar en deed de deur van mijn kot achter me op slot. Opruimen deed ik wel een andere keer.
Ik stapte op de bus om zeven minuten over half negen. Hij was twee minuten te laat, maar dat maakte niets uit. Ik had tijd genoeg om mijn trein te halen. Ik zou de trein nemen van eenentwintig uur en elf, naar Aalst – Brussel-Zuid. Vierentwintig minuten later zou ik in Aalst van de trein stappen. Dat dacht ik tenminste.
Toen ik op één van de schermen keek, merkte ik dat er iets niet klopte. Bij geen enkele trein stond Aalst vermeld. En dat terwijl er elk uur twee naar Aalst hoorden te rijden. De trein van eenentwintig uur en elf reed nu naar Denderleeuw – Brussel-Zuid; de trein van eenentwintig uur dertig stond er helemaal niet op. Ik hoorde een monotone stem omroepen dat er wegens werken aan het spoor in Merelbeke geen treinen zouden rijden tussen Gent en Schellebelle. Er waren vervangende busdiensten voorzien. Reizigers voor Aalst en Erembodigem konden de trein nemen naar Denderleeuw en zouden daar een aansluiting hebben naar hun bestemming. Blij dat ik niet helemaal met de bus naar Aalst zou moeten, wandelde ik het station door en nam de roltrap naar het slechtverlichte perron negen.
Er stonden niet zoveel andere reizigers op het perron. Een aantal van hen vertrokken weer toen dezelfde monotone stem als daarnet omriep dat de trein naar Kortrijk een spoorwijziging had ondergaan en niet vanaf perron negen, maar vanaf perron zeven zou vertrekken. Ik staarde naar de trein naar Kortrijk, tot de trein naar Denderleeuw – Brussel-Zuid het station binnenreed en mijn uitzicht benam. Ik stapte op en zocht een plaatsje bij het raam. In de rijrichting, want ik rijd niet graag achteruit. Dan is alles wat je uit het raam ziet al voorbij.
Om eenentwintig uur zeventien vertrok de trein. Ik legde mijn hoofd tegen het raam en keek naar de lichten die af en toe voorbijflitsten, als enige bewijs dat er nog een wereld was aan de andere kant van het glas.
Sneller dan ik verwacht had, kwam de trein aan in Denderleeuw. Samen met nog een paar andere reizigers stapte ik af. Ik volgde hen naar perron twee, waar onze aansluiting naar Aalst zou aankomen. De trein die ons tot in Denderleeuw had gebracht, bleef nog een paar minuten staan op spoor vier en vertrok toen, richting Brussel-Zuid. Ik keek hem na tot zijn rode achterlichten oplosten in de duisternis.
Minutenlang gebeurde er niets. Toen kwam de luidspreker krakend tot leven.
“Mededeling voor de reizigers naar Aalst en Erembodigem op perron twee. Wegens een probleem met de bovenleidingen wordt de trein van eenentwintig uur vierenveertig naar Aalst afgeschaft. Wij verontschuldigen ons voor het ongemak en wensen u een behouden thuiskomst.”
Ik hoorde een jongeman, die een paar jaar ouder leek dan ik, vloeken en zag hoe hij zijn gsm nam en begon te bellen. Ik volgde zijn voorbeeld en haalde mijn gsm uit mijn broekzak. ‘Batterij bijna leeg’ las ik nog net op het kleine schermpje, net voor hij uitviel. Ik vloekte niet, ik wist toch niet wie ik had moeten bellen.
Eén voor één werden mijn medereizigers opgehaald door ouders, echtgenoten, vrienden, kinderen. Ik bleef alleen achter, een ineengedoken hoopje mens, zittend op de koude, stenen trap.
“Mededeling voor de reizigers naar Aalst en Erembodigem op perron twee. Wegens een probleem met de bovenleidingen wordt de trein van eenentwintig uur vierenveertig naar Aalst afgeschaft. Wij verontschuldigen ons voor het ongemak en wensen u een behouden thuiskomst,” weergalmde de krakende stem in mijn hoofd.
‘21.44 Aalst’ stond er in gele letters op het zwarte scherm boven mijn hoofd, alsof de trein elk moment het station kon binnenrijden. Ik wilde dat ik de rode letters eronder kon negeren, maar ze bleven op mijn netvlies branden.
Afgeschaft
Afgeschaft (versie 2)
Een ineengedoken hoopje mens, zittend op een koude, stenen trap. Dat was ik. Dat was alles wat er van me overbleef.
Gent Sint-Pieters – Aalst. Een rit van een half uur. Vierentwintig minuten als je de trein nam die enkel in Wetteren en Lede stopte. En toch was het ondertussen zevenenvijftig minuten geleden dat ik in Gent was opgestapt. De trap waarop ik zat, bevond zich echter niet in Aalst.
Ik rilde en dook dieper weg in mijn jas. Het was koud. De helwitte lampen dompelden de roodbruin betegelde tunnel onder in een spookachtige sfeer. Ik had gehoopt hier beschut te zitten tegen de wind, maar die had vrij spel. Gierend blies hij door de lange koker. Een platgedrukt Fanta-blikje dat hij op zijn weg tegenkwam, rolde gedwongen een eindje met hem mee. Het metalige geluid van blik op steen weerkaatste tegen de muren.
Ik staarde naar de trap tegenover me; hij was identiek aan die waarop ik zat, dezelfde roodbruine steen als de hele tunnel. Het enige verschil was dat er naast mijn trap nog een roltrap was. Die was nu even onbeweeglijk als zijn stenen gezel, maar ik wist dat hij in beweging zou komen van zodra iets of iemand de metalen plaat indrukte. Dan kon ik me laten meevoeren naar het perron en de sporen die boven de tunnel liepen. Spoor één en twee. Ik deed het niet; het had geen zin. Ik had er daarnet een tijdje gezeten, op één van de banken, tot het getik van de grote klok boven mijn hoofd me kriebels had bezorgd en ik er was gevlucht.
Ik keek om me heen. Rechts zag ik de uitgang van de tunnel. De toegangspoort tot een volslagen onbekende stad, in duisternis gehuld. Aan mijn linkerkant meer trappen naar meer perrons. Zeven sporen waren er, maar voorbij de trap naar spoor zeven liep de tunnel nog door. Ik kon het einde niet zien. Dat beangstigde me. Er leek een dreiging uit te gaan van deze weg naar oneindigheid. Ik was nieuwsgierig en wilde opstaan, door de tunnel lopen, voorbij spoor zeven, helemaal tot aan het einde, maar ik durfde het niet. Ik was overvallen door een irrationele angst voor de tunnel. Waar ik zat, op de trap naar het perron tussen spoor één en twee, was het veilig. Voorbij spoor zeven begon het onbekende.
In mijn hoofd beleefde ik de hele avond opnieuw. Alles was begonnen toen ik het idee kreeg om vanavond al naar huis te gaan, in plaats van morgenochtend. Ik was de eenzaamheid van mijn kot beu en verlangde naar de gezelligheid van thuis. Ik wist dat mijn ouders er niet zouden zijn, maar mijn zus wel. We zouden samen naar een film kunnen kijken, of gewoon wat babbelen bij een zak chips. Ik raapte snel mijn spullen bij elkaar en trok de deur van mijn kot achter me dicht. Opruimen kon later ook nog.
Om zeven minuten over half negen stapte ik op de bus. Hij was twee minuten te laat, maar dat maakte niets uit. Ik had tijd genoeg om de trein van eenentwintig uur en elf naar Aalst – Brussel-Zuid te halen. Rond vijf over half tien zou ik in Aalst van de trein stappen. Dat dacht ik tenminste.
Toen ik op één van de schermen keek, merkte ik dat er iets niet klopte. Aalst stond nergens vermeld. En dat terwijl er elk uur twee treinen naar daar hoorden te rijden. De trein van eenentwintig uur en elf reed nu naar ‘Denderleeuw – Brussel-Zuid’; de trein van eenentwintig uur dertig stond helemaal niet op het scherm. Ik begreep er niets van, tot een monotone stem omriep dat er wegens werken aan het spoor in Merelbeke geen treinen zouden rijden tussen Gent en Schellebelle. Er waren vervangende busdiensten voorzien. Reizigers voor Aalst en Erembodegem konden de trein nemen naar Denderleeuw en zouden daar aansluiting hebben naar hun bestemming. Blij dat ik niet helemaal met de bus naar Aalst moest, haastte ik me naar spoor negen.
Er stonden niet zoveel andere reizigers op het perron. Enkelen vertrokken weer toen dezelfde monotone stem als daarnet aankondigde dat de trein naar Kortrijk een spoorwijziging had ondergaan en vanaf spoor zeven zou vertrekken. Ik staarde naar de intercity naar Kortrijk, die even later langzaam in beweging kwam, tot de trein naar Denderleeuw en Brussel-Zuid het station binnenreed en mijn uitzicht benam. Ik stapte op en zocht een plaatsje bij het raam. In de rijrichting, want ik rijd niet graag achteruit. Dan is alles wat je uit het raam ziet al voorbij.
Om eenentwintig uur zeventien sloten de deuren. Ik legde mijn hoofd tegen het raam en keek naar de voorbijflitsende lichten, het enige bewijs dat er nog een wereld was aan de andere kant van het glas.
Sneller dan ik verwacht had, kwam de trein aan in Denderleeuw. Samen met nog een paar andere reizigers stapte ik af. Ik volgde hen, op zoek naar het perron waar onze aansluiting naar Aalst zou aankomen. Terwijl ik door het station liep, bekroop mij langzaam het gevoel dat er iets mis was. Was dít het station van Denderleeuw? Ik was daar al één keer eerder geweest, toen ik klein was, maar de plaats waar ik was terechtgekomen leek helemaal niet op het beeld dat ik in mijn herinneringen had. Ik probeerde het gevoel van me af te schudden. Waarschijnlijk was er een logische verklaring voor het feit dat ik het station niet herkende. Misschien waren er ondertussen wel verbouwingen geweest. De roodbruine stenen van de tunnel zagen er echter niet uit alsof ze pas vernieuwd waren en het ongeruste gevoel bleef.
Ik liep de trap op naar perron één en twee, waar een handjevol mensen zich verzameld had. De trein die ons tot in Denderleeuw had gebracht, bleef nog een paar minuten staan op spoor vier en vertrok toen naar Brussel-Zuid. Ik keek hem na tot zijn rode achterlichten oplosten in de duisternis.
Minutenlang gebeurde er niets. Toen kwam de luidspreker krakend tot leven.
“Mededeling voor de reizigers. Wegens een probleem met de bovenleidingen worden alle verdere treinen afgeschaft. Wij verontschuldigen ons voor het ongemak en wensen u een behouden thuiskomst.”
Een jongeman, die een paar jaar ouder leek dan ik, vloekte en haalde zijn gsm boven. Ik volgde zijn voorbeeld. ‘Batterij bijna leeg’ las ik nog op het kleine schermpje, net voor hij uitviel. Ik vloekte niet, ik wist toch niet wie ik had moeten bellen.
Eén voor één werden mijn medereizigers opgehaald door ouders, echtgenoten, vrienden, kinderen. Ik bleef alleen achter, een ineengedoken hoopje mens, zittend op een koude, stenen trap.
“Mededeling voor de reizigers. Wegens een probleem met de bovenleidingen worden alle verdere treinen afgeschaft. Wij verontschuldigen ons voor het ongemak en wensen u een behouden thuiskomst,” weergalmde de krakende stem in mijn hoofd.
Op het zwarte scherm boven mijn hoofd stonden in gele letters de vertrektijden van de treinen, alsof er elk moment één het station kon binnenrijden. Ik wilde dat ik de rode letters eronder kon negeren, maar ze bleven op mijn netvlies branden.
Afgeschaft