Toen Theo haar met een gezicht als van een verpleegkundige in de Tweede Tovenaarsoorlog meedeelde dat ze Monza’s diagnose echt meende, zakte de moed in MacKenzies schoenen. Gelukkig had ze genoeg moed om alsnog tot haar middel vervuld te zijn van een mechanisch-medische strijdlust. Haar arme Monza was een zwaar getroffen patiënt in de verschrikkelijk oorlog tussen automobielen en roest en modderweggetjes en de rest van de wereld. Maar MacKenzie zou niet zomaar opgeven zonder te vechten voor het leven van haar trouwe vierwieler! Daarbij kwam het goed uit dat Theo er verstand van leek te hebben. En zelfs als dat niet zo was, dan was het nog fijn dat ze het in ieder geval goed kon veinzen en overal heel ernstig bij keek.
Ravenklauwer of niet, MacKenzie kon zich niet voorstellen dat je zo lang met je neus in technische boeken kon hangen dat je de plaatjes kon dromen. En dan was Theo blijkbaar ook nog slim genoeg om die kennis allemaal toe te passen! Of dat beweerde ze in elk geval. Gretig dook het groenharige meisje onder de motorkap.
‘Eh…’ begon MacKenzie aarzelend. Meestal was zij degene die de handen uit de mouwen stak terwijl iedereen nog stond te theeleuten, maar ze had kennelijk haar match gevonden.
Theo’s hoofd verscheen weer. Er zat nu al een zwarte veeg op haar neus. Een beetje beteuterd vroeg ze MacKenzie om toestemming, alsof ze er nu pas aan dacht dat die er iets op tegen zou kunnen hebben dat een wildvreemde die gewoon een keer een boek had gelezen, haar auto uit- en weer in elkaar zou knutselen. De protesten droogden op in MacKenzies keel en ze stak ontwapend haar handen in de lucht, terwijl ze een stapje achteruit zette.
‘Ga je gang. Veel erger zul je het waarschijnlijk niet maken en het is alsof ik enig idee heb wat ik zou moeten doen.’
Ze had dat amper gezegd, of Theo boog zich alweer over de wirwar aan motoronderdelen en kabels met de mededeling dat ze met een uurtje klaar dacht te zijn. Het meisje leek vervolgens helemaal in haar eigen wereld te verdwijnen. Misschien had ze zo’n geheugenpaleis in haar hoofd, waarin ze nu die autoboeken in zat te lezen. MacKenzie probeerde om over haar schouder mee te turen naar wat ze deed, maar ze begreep er nog steeds niets van. Echter, Theo was helemaal in haar element en begon aan allerlei draden en kabels en… díngen te frunniken, druk zwaaiend met haar toverstaf. Ze besloot Theo maar niet te veel te storen. Ondertussen murmelde die spreuken en opmerkingen – aan zichzelf, vermoedde MacKenzie. Voor een meisje dat smetvrees leek te hebben toen ze MacKenzie de hand moest schudden, leek Theo zich verrassend weinig te bekommeren om alle olie en smeer en vuil dat Monza produceerde. Ze was echt een rare.
Mijn handen zijn toch echt een stuk schoner, dacht MacKenzie een tikje verontwaardigd, maar ze zei niets.
Om zichzelf dan ook maar nuttig te maken, deed MacKenzie dat wat ze eigenlijk van plan was geweest: de koelvloeistof vervangen. Daarvoor hoefde ze Theo niet voor in de weg te zitten, want ze moest eerst een klepje onder de auto openen en de koelvloeistof weg laten lopen. Dus sommeerde ze een emmer en liet de punt van haar toverstok oplichten. Ze klemde hem tussen haar tanden om zichzelf bij te kunnen schijnen en schoof op haar buik onder de auto in het gras.
Net toen ze het klepje van de vloeistof met een triomfantelijke grom had weten open te wrikken, merkte ze op dat ze vlak bij een mierenhoop had geparkeerd; het gras krioelde van de beestjes en ze maakten een opmars over haar lichaam. MacKenzie was niet bang voor insecten, maar… Een mier klom op haar gezicht en besloot haar linkerneusgat te verkennen. Niezend en snuivend veerde MacKenzie overeind in een reflex, waarbij ze haar hoofd keihard stootte tegen de onderkant van Monza. Ze slaakte een gepijnigd gilletje, liet haar staf uit haar mond vallen – die prompt doofde – en stootte tegen de emmer met koelvloeistof, zodat een deel van het spul over de rand klotste en over haar armen droop.
Doe je weer lekker, Dayes, dacht ze, terwijl ze zwakjes naar Theo’s voeten riep: ‘Alles goed… Denk ik…’
Ravenklauwer of niet, MacKenzie kon zich niet voorstellen dat je zo lang met je neus in technische boeken kon hangen dat je de plaatjes kon dromen. En dan was Theo blijkbaar ook nog slim genoeg om die kennis allemaal toe te passen! Of dat beweerde ze in elk geval. Gretig dook het groenharige meisje onder de motorkap.
‘Eh…’ begon MacKenzie aarzelend. Meestal was zij degene die de handen uit de mouwen stak terwijl iedereen nog stond te theeleuten, maar ze had kennelijk haar match gevonden.
Theo’s hoofd verscheen weer. Er zat nu al een zwarte veeg op haar neus. Een beetje beteuterd vroeg ze MacKenzie om toestemming, alsof ze er nu pas aan dacht dat die er iets op tegen zou kunnen hebben dat een wildvreemde die gewoon een keer een boek had gelezen, haar auto uit- en weer in elkaar zou knutselen. De protesten droogden op in MacKenzies keel en ze stak ontwapend haar handen in de lucht, terwijl ze een stapje achteruit zette.
‘Ga je gang. Veel erger zul je het waarschijnlijk niet maken en het is alsof ik enig idee heb wat ik zou moeten doen.’
Ze had dat amper gezegd, of Theo boog zich alweer over de wirwar aan motoronderdelen en kabels met de mededeling dat ze met een uurtje klaar dacht te zijn. Het meisje leek vervolgens helemaal in haar eigen wereld te verdwijnen. Misschien had ze zo’n geheugenpaleis in haar hoofd, waarin ze nu die autoboeken in zat te lezen. MacKenzie probeerde om over haar schouder mee te turen naar wat ze deed, maar ze begreep er nog steeds niets van. Echter, Theo was helemaal in haar element en begon aan allerlei draden en kabels en… díngen te frunniken, druk zwaaiend met haar toverstaf. Ze besloot Theo maar niet te veel te storen. Ondertussen murmelde die spreuken en opmerkingen – aan zichzelf, vermoedde MacKenzie. Voor een meisje dat smetvrees leek te hebben toen ze MacKenzie de hand moest schudden, leek Theo zich verrassend weinig te bekommeren om alle olie en smeer en vuil dat Monza produceerde. Ze was echt een rare.
Mijn handen zijn toch echt een stuk schoner, dacht MacKenzie een tikje verontwaardigd, maar ze zei niets.
Om zichzelf dan ook maar nuttig te maken, deed MacKenzie dat wat ze eigenlijk van plan was geweest: de koelvloeistof vervangen. Daarvoor hoefde ze Theo niet voor in de weg te zitten, want ze moest eerst een klepje onder de auto openen en de koelvloeistof weg laten lopen. Dus sommeerde ze een emmer en liet de punt van haar toverstok oplichten. Ze klemde hem tussen haar tanden om zichzelf bij te kunnen schijnen en schoof op haar buik onder de auto in het gras.
Net toen ze het klepje van de vloeistof met een triomfantelijke grom had weten open te wrikken, merkte ze op dat ze vlak bij een mierenhoop had geparkeerd; het gras krioelde van de beestjes en ze maakten een opmars over haar lichaam. MacKenzie was niet bang voor insecten, maar… Een mier klom op haar gezicht en besloot haar linkerneusgat te verkennen. Niezend en snuivend veerde MacKenzie overeind in een reflex, waarbij ze haar hoofd keihard stootte tegen de onderkant van Monza. Ze slaakte een gepijnigd gilletje, liet haar staf uit haar mond vallen – die prompt doofde – en stootte tegen de emmer met koelvloeistof, zodat een deel van het spul over de rand klotste en over haar armen droop.
Doe je weer lekker, Dayes, dacht ze, terwijl ze zwakjes naar Theo’s voeten riep: ‘Alles goed… Denk ik…’