12/12/2020, 20:05
Met diens aanstekelijke enthousiasme begon Seth te vertellen, met Pepijn als gierige luisteraar: hij wilde ieder woord in zich opnemen en voor een tijdje door zijn hoofd laten dwalen. Het was lekker en luchtig, verwachtingsloos, gezellig en het kon nog dagen doorgaan zo. Soms deed Pepijn een spreuk voor of vertelde hij dingen over toverstokbewegingen, maar boven alles stond dat Seth het zichzelf tot nu toe geleerd had en dat hij in die drie maanden meer had geleerd dan een Zweinsteinleerling in drie jaar. Pepijn was trots op hem, en blij dat hij de allereerste had mogen zijn die Seth de toverwereld had mogen tonen.
De Mede was goed en maakte hem rozig, al scheen Seth er geen last van te hebben. Een podiumoptreden leek Pepijn ook stressvol en hij begreep het wel, van die adrenaline waar Seth het eerder over gehad had. Hij vroeg zelfs of ze niet nog even buiten konden wandelen!
Pepijn had er niets op tegen. Hij was niet echt iemand de de wijzers van de klok in de gaten hield, hij sliep wanneer hij moe was en at wanneer hij honger had.
“Natuurlijk kunnen we dat doen,” stemde hij toe en ging direct op zoek naar zijn jas en een extra sjaal voor Seth, aangezien het buiten veel kouder was dan in Londen. “We zijn reeds middenin het bos, dus daarvoor hoeven we niet ver. Het meer is dan weer te ver, maar daar kunnen we naartoe Verdwijnselen.”
Toen hij in de hal zijn jas aan deed, zag hij plotseling nog een foto hangen van hem , samen met Yorick. Hij hoopte maar dat Seth die niet gezien had. Snel draaide hij de foto om, met het voornemen om zijn woning zo spoedig mogelijk volledig te ‘ontyorickken’. De meeste zaken die hem aan zijn ex lieten denken, had hij reeds weggehaald en verkocht, verbrand of op zolder opgeslagen. Zo nu en dan bleek het huis dan toch nog het verleden prijs te geven; dat bleek nu maar weer.
“Ben je er klaar voor?” vroeg hij, en keek Seth aan. “Die sjaal staat je goed! Hou ‘m maar, als je wil.”
Liever had hij hem mee naar boven genomen en zijn bed ingesleurd, hoewel dat op een tweede ontmoeting waarschijnlijk niet echt netjes was. Het was echter wel hoe hij zich al vanaf het eerste moment had gevoeld: Seth was zo mooi dat hij misschien zelfs Glamorganabloed zou kunnen hebben. Zo aanlokkelijk, zo knuffelbaar en alles wat Seth deed of zei, was leuk.
Afgaand op het type schoeisel dat Seth aanhad (hakken), besloot Pepijn hem direct mee naar het meer te nemen, waar de grond vlak was en uit kiezelsteentjes bestond. Voor de mossige bosgrond waren toch echt stevigere stappers nodig.
Voor de tweede keer in een korte tijd pakte Pepijn Seth vast en tolde rond. Toen ze bij het meer Verschijnselden, liet hij hem nog niet direct los.
“Dit is het dus,” zei hij. “Het meer, het kasteel in de verte en daarachter bij die lichtjes - zie je die? - daar ligt Zweinsveld.”
Het was ijzig koud en helder weer. De maan scheen en zorgde ervoor dat het water van zilver leek. Pepijn zag het - en zag het tegelijkertijd ook weer niet. Hij zag alleen Seth, en wilde hem kussen.
De Mede was goed en maakte hem rozig, al scheen Seth er geen last van te hebben. Een podiumoptreden leek Pepijn ook stressvol en hij begreep het wel, van die adrenaline waar Seth het eerder over gehad had. Hij vroeg zelfs of ze niet nog even buiten konden wandelen!
Pepijn had er niets op tegen. Hij was niet echt iemand de de wijzers van de klok in de gaten hield, hij sliep wanneer hij moe was en at wanneer hij honger had.
“Natuurlijk kunnen we dat doen,” stemde hij toe en ging direct op zoek naar zijn jas en een extra sjaal voor Seth, aangezien het buiten veel kouder was dan in Londen. “We zijn reeds middenin het bos, dus daarvoor hoeven we niet ver. Het meer is dan weer te ver, maar daar kunnen we naartoe Verdwijnselen.”
Toen hij in de hal zijn jas aan deed, zag hij plotseling nog een foto hangen van hem , samen met Yorick. Hij hoopte maar dat Seth die niet gezien had. Snel draaide hij de foto om, met het voornemen om zijn woning zo spoedig mogelijk volledig te ‘ontyorickken’. De meeste zaken die hem aan zijn ex lieten denken, had hij reeds weggehaald en verkocht, verbrand of op zolder opgeslagen. Zo nu en dan bleek het huis dan toch nog het verleden prijs te geven; dat bleek nu maar weer.
“Ben je er klaar voor?” vroeg hij, en keek Seth aan. “Die sjaal staat je goed! Hou ‘m maar, als je wil.”
Liever had hij hem mee naar boven genomen en zijn bed ingesleurd, hoewel dat op een tweede ontmoeting waarschijnlijk niet echt netjes was. Het was echter wel hoe hij zich al vanaf het eerste moment had gevoeld: Seth was zo mooi dat hij misschien zelfs Glamorganabloed zou kunnen hebben. Zo aanlokkelijk, zo knuffelbaar en alles wat Seth deed of zei, was leuk.
Afgaand op het type schoeisel dat Seth aanhad (hakken), besloot Pepijn hem direct mee naar het meer te nemen, waar de grond vlak was en uit kiezelsteentjes bestond. Voor de mossige bosgrond waren toch echt stevigere stappers nodig.
Voor de tweede keer in een korte tijd pakte Pepijn Seth vast en tolde rond. Toen ze bij het meer Verschijnselden, liet hij hem nog niet direct los.
“Dit is het dus,” zei hij. “Het meer, het kasteel in de verte en daarachter bij die lichtjes - zie je die? - daar ligt Zweinsveld.”
Het was ijzig koud en helder weer. De maan scheen en zorgde ervoor dat het water van zilver leek. Pepijn zag het - en zag het tegelijkertijd ook weer niet. Hij zag alleen Seth, en wilde hem kussen.