10/12/2020, 23:29
Weken gingen voorbij en regen zich aaneen tot maanden. Het seizoen veranderde: de late en nog zwoele herfst veranderde in een gure winter en Pepijn bleef alleen. De eerste paar weken had hij zich nog licht euforisch gevoeld en het duurde een tijdje voordat hij zich ten volle besefte waardoor dat kwam. Voor het eerst sinds de breuk met Yorick had hij romantische gevoelens voor iemand. De wond die liefdesverdriet heette, heelde langzaam maar zeker en Seth was (waarschijnlijk zonder dat hij het wist) het medicijn.
Echter: toen Seth geen contact opnam sloeg de onzekerheid over de wederzijdsheid van de vriendschap toe. Pepijn had Seth gezocht. In de eerste instantie om hem maar gewoon even te kunnen zien, maar later werd het een soort gewoonte waar een bepaalde radeloosheid vanaf droop. Hij kon hem nooit vinden, hoeveel uren hij ook als kraai boven Londen cirkelde.
Na verloop van tijd werd het steeds aannemelijker dat Seth geen contact wilde en juist op het moment dat Pepijn stilletjes aan begon te accepteren dat een tweede ontmoeting er niet in zat, zag hij hem op een poster.
Het was op Covent Garden, waar de aankondiging van een toneelstuk op een zuil geplakt zat; duidelijk voorzien van tijd en plaats. Enerzijds was Pepijn blij dat hij eindelijk een teken van leven had; anderzijds was hij bang voor wat er zou gebeuren als hij naar dat toneelstuk zou gaan en hem dan zou zien na afloop. Maar hij ging er toch heen, zijn hart volgend en zijn angst negerend.
Pepijn kocht een toegangskaartje aan de deur terwijl andere bezoekers hem achterlangs passeerden. De Dreuzels hadden reeds online kaartjes gekocht, of hoe dat ook werkte, en dus bleek Pepijn een zitplaats achter een zuil te hebben toen hij zijn stoelnummer eindelijk gevonden had.
Vol interesse bekeek hij het toneelstuk, hoewel hij niet alles begreep. Seth zag er prachtig uit met zijn Victoriaanse krullen en hij sprak ‘posh’ wat Pepijn erg grappig vond en wat een redelijk serieus toneelstuk een vrolijke zwier gaf. Die zuil was eigenlijk precies goed: iedereen had goed zicht op de ‘goeden’ en Pepijn had het beste zicht op de slechterik van het verhaal: Seth.
Zo af en toe droomde Pepijn helemaal weg, al bonsde zijn hart in zijn keel en was hij tegelijkertijd bang dat Seth hem niet wilde zien. Zelf was hij onverminderd enthousiast en hij gaf Seth dan ook staand applaus toen het toneelstuk afgelopen was.
Heel eventjes dacht hij dat Seths ogen op hem bleven hangen toen hij de zaal in keek en daarna een buiging maakte voor het publiek, maar al vlug dacht Pepijn dat hij onmogelijk zichtbaar kon zijn als hij half achter een pilaar stond. Op naar de foyer dan maar en dan proberen om een drankje te bestellen met Dreuzelgeld.
Daar aangekomen keek hij in het rond. Veel Dreuzels stonden al bij de garderobe in de rij voor hun jas, anderen maakten het zich gemakkelijk aan hoge tafels waarop bakjes met nootjes stonden. Juist toen Pepijn naar de munten in zijn zak zocht, bleken er drankjes op de bar klaar te staan en was een consumptie kennelijk bij het entreekaartje inbegrepen. Hij pakte een glaasje met bubbeltjeswijn, maar dat was eigenlijk alleen maar om iets om handen te hebben. Van de zenuwen kreeg hij zo’n droge keel dat een slokje lambrusco echt niet hielp.
Plotseling zag hij hem, en keek hij hem recht aan. Hij wist niet wat hij zeggen moest, behalve dan het standaard verhaal van een fan: wat was je goed op het podium! En ook al was hij, als hij het eerlijk toe zou geven, een Seth - fanboy, dan nog zei hij liever iets dat betekenis had.
Met een bonzend hart zette hij de enkele passen die nodig waren om Seth te bereiken en ondanks dat een groet als ‘goedenavond’ of zelfs een schamper ‘hallo’ wel normaal waren om te zeggen, hield Pepijn deze beleefdheden achterwege.
“Ik heb je gezocht,” zei hij. “En ik heb je eindelijk gevonden.”
Als Seth hem niet wilde zien, had hij nu de gelegenheid om dat te zeggen. Dan zou hij weer teruggaan naar zijn huisje in het bos, om zich daar teleurgesteld op te sluiten.
Echter: toen Seth geen contact opnam sloeg de onzekerheid over de wederzijdsheid van de vriendschap toe. Pepijn had Seth gezocht. In de eerste instantie om hem maar gewoon even te kunnen zien, maar later werd het een soort gewoonte waar een bepaalde radeloosheid vanaf droop. Hij kon hem nooit vinden, hoeveel uren hij ook als kraai boven Londen cirkelde.
Na verloop van tijd werd het steeds aannemelijker dat Seth geen contact wilde en juist op het moment dat Pepijn stilletjes aan begon te accepteren dat een tweede ontmoeting er niet in zat, zag hij hem op een poster.
Het was op Covent Garden, waar de aankondiging van een toneelstuk op een zuil geplakt zat; duidelijk voorzien van tijd en plaats. Enerzijds was Pepijn blij dat hij eindelijk een teken van leven had; anderzijds was hij bang voor wat er zou gebeuren als hij naar dat toneelstuk zou gaan en hem dan zou zien na afloop. Maar hij ging er toch heen, zijn hart volgend en zijn angst negerend.
Pepijn kocht een toegangskaartje aan de deur terwijl andere bezoekers hem achterlangs passeerden. De Dreuzels hadden reeds online kaartjes gekocht, of hoe dat ook werkte, en dus bleek Pepijn een zitplaats achter een zuil te hebben toen hij zijn stoelnummer eindelijk gevonden had.
Vol interesse bekeek hij het toneelstuk, hoewel hij niet alles begreep. Seth zag er prachtig uit met zijn Victoriaanse krullen en hij sprak ‘posh’ wat Pepijn erg grappig vond en wat een redelijk serieus toneelstuk een vrolijke zwier gaf. Die zuil was eigenlijk precies goed: iedereen had goed zicht op de ‘goeden’ en Pepijn had het beste zicht op de slechterik van het verhaal: Seth.
Zo af en toe droomde Pepijn helemaal weg, al bonsde zijn hart in zijn keel en was hij tegelijkertijd bang dat Seth hem niet wilde zien. Zelf was hij onverminderd enthousiast en hij gaf Seth dan ook staand applaus toen het toneelstuk afgelopen was.
Heel eventjes dacht hij dat Seths ogen op hem bleven hangen toen hij de zaal in keek en daarna een buiging maakte voor het publiek, maar al vlug dacht Pepijn dat hij onmogelijk zichtbaar kon zijn als hij half achter een pilaar stond. Op naar de foyer dan maar en dan proberen om een drankje te bestellen met Dreuzelgeld.
Daar aangekomen keek hij in het rond. Veel Dreuzels stonden al bij de garderobe in de rij voor hun jas, anderen maakten het zich gemakkelijk aan hoge tafels waarop bakjes met nootjes stonden. Juist toen Pepijn naar de munten in zijn zak zocht, bleken er drankjes op de bar klaar te staan en was een consumptie kennelijk bij het entreekaartje inbegrepen. Hij pakte een glaasje met bubbeltjeswijn, maar dat was eigenlijk alleen maar om iets om handen te hebben. Van de zenuwen kreeg hij zo’n droge keel dat een slokje lambrusco echt niet hielp.
Plotseling zag hij hem, en keek hij hem recht aan. Hij wist niet wat hij zeggen moest, behalve dan het standaard verhaal van een fan: wat was je goed op het podium! En ook al was hij, als hij het eerlijk toe zou geven, een Seth - fanboy, dan nog zei hij liever iets dat betekenis had.
Met een bonzend hart zette hij de enkele passen die nodig waren om Seth te bereiken en ondanks dat een groet als ‘goedenavond’ of zelfs een schamper ‘hallo’ wel normaal waren om te zeggen, hield Pepijn deze beleefdheden achterwege.
“Ik heb je gezocht,” zei hij. “En ik heb je eindelijk gevonden.”
Als Seth hem niet wilde zien, had hij nu de gelegenheid om dat te zeggen. Dan zou hij weer teruggaan naar zijn huisje in het bos, om zich daar teleurgesteld op te sluiten.