08/09/2020, 11:50
Valarie kon het niet laten om te lachen bij het horen van ‘groene flitsjes’. Pha! Die zouden haar niets doen. Ze konden haar gevangennemen, martelen – maar die groene flitsjes zouden enkel aanvoelen als een vervelende kriebel. Maar goed, dat hoefde Nyx niet te weten. Zogenaamde Heer van het Duister.
Ze stond toe dat hij zachtjes haar toverstok wegduwde. Ze liet hem niet zakken, maar hield hem van het schot af. ‘Ik weet dat ik een goede stok nodig heb. Maar hij is goed genoeg om te doen wat ik van hem vraag,’ zei ze terwijl aan het einde van de stok groene vonken knetterden.
‘Ik ben hier om je een aanbod te geven,’ zei ze koeltjes. ‘Ik ben terug. Van weggeweest. En ik ben krachtiger dan ooit tevoren.’ Dat blufte ze. Ze voelde zich een stuk zwakker dan voorheen, onzekerder over haar krachten. Wat als ze weer alles zou vergeten en weer in een kastplantje veranderde? Ze liet het echter niet merken. Ze hield haar gezicht strak, met haar witte oog onheilspellend in de ogen van Nyx geboord. Door haar vaardigheden in Occlumentie wist hij niet door haar schild heen te gaan en haar gedachten te horen.
‘Ik ben terug van weggeweest en tot mijn verbazing, maar ook wel bewondering, zijn er veel meer bewonderaars van de Eerste Heer van het Duister zijn standpunten dan dat ik voorheen opgemerkt had. Jij bent de nieuwe Heer van het Duister?’ Ze snoof. ‘Ik zou graag willen dat jij je terugtrekt. Er kan maar één Heer en Meester zijn… en toevallig is dat een vrouw.’ Ze fronste. ‘Ik dus.’
Ze cirkelde om hem heen. Ze stroopte de mouw van haar mantel op. Het Duistere Teken glinsterde in het maanlicht dat door het raam de kamer inscheen. ‘Ik wil je niet als vijand, Nyx. Maar wel als bondgenoot. Mijn persoonlijke dienaar. Mocht je daar niet mee instemmen, hebben we misschien wel een probleem.’
Ze glimlachte zoetjes. ‘Probeer niet je Dooddoeners te roepen. Ze weten wie ik ben, en zelfs als ze hun toverstokken tegen mij keren, zijn ze dood voordat ze ook maar een lettergreep van een spreuk gezegd hebben. Je hebt géén idee wat ik gezien heb, wat ik kan. Je wil mij niet als vijand, geloof mij.’ Ze leunde tegen een pilaar aan en stak met haar toverstok een sigaret op. Ze nam een trek van de sigaret. ‘Mijn vijanden blijven niet lang rondlopen, is het gerucht.’
Ze stond toe dat hij zachtjes haar toverstok wegduwde. Ze liet hem niet zakken, maar hield hem van het schot af. ‘Ik weet dat ik een goede stok nodig heb. Maar hij is goed genoeg om te doen wat ik van hem vraag,’ zei ze terwijl aan het einde van de stok groene vonken knetterden.
‘Ik ben hier om je een aanbod te geven,’ zei ze koeltjes. ‘Ik ben terug. Van weggeweest. En ik ben krachtiger dan ooit tevoren.’ Dat blufte ze. Ze voelde zich een stuk zwakker dan voorheen, onzekerder over haar krachten. Wat als ze weer alles zou vergeten en weer in een kastplantje veranderde? Ze liet het echter niet merken. Ze hield haar gezicht strak, met haar witte oog onheilspellend in de ogen van Nyx geboord. Door haar vaardigheden in Occlumentie wist hij niet door haar schild heen te gaan en haar gedachten te horen.
‘Ik ben terug van weggeweest en tot mijn verbazing, maar ook wel bewondering, zijn er veel meer bewonderaars van de Eerste Heer van het Duister zijn standpunten dan dat ik voorheen opgemerkt had. Jij bent de nieuwe Heer van het Duister?’ Ze snoof. ‘Ik zou graag willen dat jij je terugtrekt. Er kan maar één Heer en Meester zijn… en toevallig is dat een vrouw.’ Ze fronste. ‘Ik dus.’
Ze cirkelde om hem heen. Ze stroopte de mouw van haar mantel op. Het Duistere Teken glinsterde in het maanlicht dat door het raam de kamer inscheen. ‘Ik wil je niet als vijand, Nyx. Maar wel als bondgenoot. Mijn persoonlijke dienaar. Mocht je daar niet mee instemmen, hebben we misschien wel een probleem.’
Ze glimlachte zoetjes. ‘Probeer niet je Dooddoeners te roepen. Ze weten wie ik ben, en zelfs als ze hun toverstokken tegen mij keren, zijn ze dood voordat ze ook maar een lettergreep van een spreuk gezegd hebben. Je hebt géén idee wat ik gezien heb, wat ik kan. Je wil mij niet als vijand, geloof mij.’ Ze leunde tegen een pilaar aan en stak met haar toverstok een sigaret op. Ze nam een trek van de sigaret. ‘Mijn vijanden blijven niet lang rondlopen, is het gerucht.’