31/08/2020, 10:35
Kind van de nacht
De eerste keer werd ik gek. Mijn handen klampten zich in zijn huid, wilden deze openrijten. Elke ader die ik vroeger nooit had opgemerkt strelen, om ze vervolgens te vermorzelen. Maar mijn hart schreeuwde. Mijn vorige leven werkte als gif dat door mijn aderen joeg, en was de plaatsvervanger voor bloed wat daar niet meer zat. Door de beelden van onze ontmoeting, die ik zo hard probeerde op te roepen, sneed het instinct om zijn bloed te drinken. Als een zwemmer die het record onder water duiken wilde verbreken, maar het oerinstinct om te ademen niet veel langer meer kon negeren. Ik had hem vermoord en zijn bloed gedronken, ware het niet dat mijn handen de ketting raakten. Nog nooit had ik zo’n intense pijn meegemaakt. Het kruisje dat vroeger zo onschuldig leek, en een symbool voor onze liefde was, sneed als een spies door mijn hart. Ik dacht dat ik dood zou gaan, opnieuw, maar toen de pijn eindelijk verdween merkte ik dat ik aan het rennen was.
Niemand had gezegd dat het makkelijk zou zijn. Elysia was nog de meest optimistische. Zij had beweerd dat hij mij zou vermoorden, voordat ik de kans had zijn bloed te drinken. Ze keurde mijn zoektocht naar hem niet af. Vampiers konden zo onverschillig zijn. Het had haar werkelijk niets kunnen schelen als ik hem had vermoord, ook al zou me dit de rest van mijn eeuwige leven hebben gemarteld. Maar zij kende hem niet. Zij was lang voordat ik hem had leren kennen veranderd. Ver voordat ik wist dat deze wereld bestond. Ze wist niet hoe wij samen angstige nachten hadden doorgebracht. Hoe hij mijn leven meerdere malen had gered door zijn eigen leven op het spel te zetten, op nachten waarin wij de wereld veiliger trachten te maken. Ik ben bij hem gebleven in voor- en tegenspoed. Zoals ik bij mijn gelofte had beloofd. Tot de dood ons scheidde. En zelfs toen was het enige waaraan ik kon denken, buiten zijn bloed, zijn liefde ontvangen.
“Evan.” Mijn stem was melodieuzer dan in mijn mensenleven, en kwam maar net boven het getjilp van de krekels uit. Het was een zwoele zomernacht. De zon was nog maar net onder gegaan. Eén van de zoveel kleine details die ik miste uit mijn mensenleven. De felle hitte van de zon die op mijn lijf brandde. Nu konden alleen de stralen van de maan op mijn huid schijnen, wilde ik niet in as opgaan. Ik was een kind van de nacht geworden.
Zijn weigering mij terug te groeten kwam niet als verrassing. Hij zag mij als een monster dat het lichaam van zijn geliefde had overgenomen. Hij haatte dit wezen. Verweet zichzelf dat hij er niet was toen dit monster geboren werd. Hij had zijn lief kunnen redden van de dood, en de komst van een nieuwe vampier kunnen voorkomen. Maar hij had gefaald. Net als vroeger kon ik zijn gezicht nog feilloos aflezen. Hoe kon ik ooit hebben gedacht dat zijn gezicht gesloten was? Het waren mijn twijfels over zijn gevoelens voor mij die me toen in de weg stonden. Ik had gedacht dat hij net zo kil was als de monsters waarop hij jaagde.
“Evangelos,” probeerde ik opnieuw, terwijl ik uit de beschutting van de bomen tevoorschijn kwam. Ik had niet de kracht mijn hand op zijn rug te leggen. Niet omdat zijn gezicht van haat verwrongen was, maar omdat ik de verleiding zijn nek te bekijken dan niet meer zou kunnen onderdrukken. Sinds die eerste keer dat ik hem had gevonden, en noodgedwongen had moeten vastbinden om ervoor te zorgen dat hij mij niet op zou ruimen, was ik gegroeid. Nieuwgeboren vampiers hadden het moeilijk hun instincten te negeren. Zij waren als eerstejaars studenten die voor het eerst van hun leven in aanraking kwamen met alcohol. Het was een drugs voor hen. Even onvermijdelijk als ademhalen. De eerste keer dat het bloed door hun kelen drupte was verrukkelijker dan wat ze ook maar in hun mensenleven hadden gekend. Hun mensenleven waren ze vergeten. De herinneringen zouden later pas komen, beetje bij beetje. Ik was daarin niet anders. Maar nu, ruim twee jaar verder, had ik mezelf onder controle.
Hoopte ik.
Ditmaal reageerde hij wel degelijk. Zijn handen gleden onder zijn t-shirt. Dit zorgde ervoor dat ik enkele stappen achteruit deed. Ik wist wat daaronder zat. Een pistool met houten kogels. Hetzelfde effect als een houten spiets, behalve dat ze veel sneller door een lichaam joegen en daardoor meer kans hadden van slagen.
“Wegwezen, monster! Verschrikking van de nacht. Keer terug naar waar je hoort.”
Zijn angstkreet ging dwars door mijn ziel. Iets dat maar secondes terug leek, was voor hem twee jaar. In twee jaar was hij bitterder geworden dan ooit. Twee seconden geleden had hij nog geprobeerd de ‘monsters’ te vangen, om ze te genezen.
Zo had ik hem gevonden, vijf jaar geleden. Het grijs van de stoeptegels was onherkenbaar door het rode vloeistof dat uit zijn lichaam stroomde. Ik keek mijn ogen verbijsterd uit naar de slonzige man die voor mijn deur zat en naar de verte staarde. Had mij toen verteld dat ze naïef uit het woordenboek hadden geschrapt, en ik had het geloofd. Vijf dagen had ik hem verzorgd. Elke dag keek ik gulziger naar die vreemde man, die zijn ogen maar niet open deed. Ik had hem verstopt voor mijn moeder, ja, zelfs voor mijn broertje dat normaal gesproken onaangekondigd mijn kamer binnen kwam. Na de vijfde dag deed hij eindelijk zijn ogen open. Toen hij zijn handen bewoog, om zich te oriënteren, viel mij pas op dat zijn duim eraf was. Hij was schichtig, aan het begin. Maar al snel leerde ik dat mijn oren moe werden van zijn gepraat. Dat was de eerste keer dat ik over het andere leven hoorde. Nog geen jaar later zouden de kranten er mee vol staan, en nog wat later zouden wij ons niet durven te vertonen voor andere mensenlichamen, bang dat het eigenlijk de vermommingen van die nachtwezens waren.
Als ik nog mens was, hadden de tranen me in de ogen gestaan. “Evan, denk aan onze belofte. Tot de dood ons scheidt. Ik ben niet dood.”
“Leugenaar! Haar hart is gestopt met kloppen toen jij,” hij spuugde bij het woord, “haar lichaam overnam.”
“Ik heb je moeder ontmoet, ze mist je.”
“Mijn moeder is dood! Dat wezen dat jij mijn moeder noemt, heeft mijn duim eraf gerukt! Iets wat je had kunnen weten als er nog iets van Selene in je zat.”
Natuurlijk wist ik dat. Alette had mij veel over dit nieuwe leven geleerd, in ruil voor haar dank dat ik haar zoon vijf dagen had verzorgd en gered van een zekere dood.
“Toe, Evan,” ik bewoog me voorzichtig naar hem toe, maar de vlammen van het kampvuur waar hij beschutting had gezocht, werden groter. Vlammen, zo had Alette mij geleerd, zijn de strijders tegen de vampieren, en het alarm voor de mensheid.
“De vlammen verraadden wat je bent, nachtdemon.”
Zijn bitterheid tegenover mij had beter stand gehouden dan ik had gehoopt. Ik had nog maar één troef die ik kon spelen.
“Best wel ironisch,” nu was hij erop uit om mij af te leiden om vervolgens de kogels af te vuren, “Selene, mijn maangodin,” hij leek mijn naam te verkrachten, bijna kon ik me niet meer voorstellen hoe hij deze ooit zo had kunnen zeggen dat het me opwond. “Je kunt je enkel nog maar vertonen aan de maan.”
Dat hij niet helemaal gelijk had, kon ik maar beter niet vertellen. De zon die vampiers zou verbrandden, was een mythe, verzonnen door de mensheid om niet bang meer te hoeven zijn voor vampiers. Mensen hadden het altijd bij het foute einde wat vampiers betrof. Vampiers waren geen roofdieren, bezeten door de engelen van de Duivel. Maar Evan zou nooit geloven dat wij eigenlijk de geëvalueerde vorm van de mensheid waren. Ik had het niet eens geloofd, tijdens mijn mensenleven.
“Evan, ik wou dat het anders kon.” In gedachten zei ik hem vaarwel, maar in mijn hart heette ik hem welkom. Er waren nog maar enkele meters tussen mij en zijn bange gestalte, dat hij probeerde te maskeren door een vampierdoders masker. Snel berekende ik de afstand tussen hem en het vuur, maar toen ik besefte dat hij te dicht bij het vuur stond, had ik al de sprong gemaakt.
Iets scherps vloog me om de oren, maar ik keek niet naar het pistool dat hij door zijn jaren van oefening in een reflex had gepakt. Ik zag enkel de ader die op zijn nek klopte en verbonden was met elke ader van zijn lichaam. Zelfs het gezang van de krekels verstomde.
Het kruis dat op zijn borst bungelde brandde in mijn hart, maar vergeleken met mijn passie en mijn verlangens was het slechts een jeukerige plek op mijn voet. Irritant, maar overkombaar.
Noem mij egoïstisch, maar ik wilde hem voor mijzelf hebben. Zelfs als dat betekende dat ik hem moest vermoorden en moest inwijden in de gebruiken van de kinderen van de nacht. Maar ik verloor het gevecht met het vuur, voordat ik mijn tanden in zijn nek had kunnen zetten.
Gemaakt: 22 augustus 2010