Nomaj | Waar de magie nazindert
In het heldere zonlicht - Afdrukversie

+- Nomaj | Waar de magie nazindert (https://nomaj.nl)
+-- Forum: Toren der Creatievelingen (https://nomaj.nl/forumdisplay.php?fid=4)
+--- Forum: De Bibliotheek (https://nomaj.nl/forumdisplay.php?fid=12)
+---- Forum: Korte Schrijfsels (https://nomaj.nl/forumdisplay.php?fid=19)
+---- Topic: In het heldere zonlicht (/showthread.php?tid=117)

Pagina's: 1 2 3


In het heldere zonlicht - Cindy - 31/08/2020

In het heldere zonlicht
Waarom zou een wonder geen wonder zijn alleen omdat een ander het niet ziet? - Arthur Japin



RE: In het heldere zonlicht - Cindy - 31/08/2020

Dat moment 
Wat duurt het lang voordat ik afval, ik krijg er honger van - Peter Pellens



“Wat was er eerder? De Heer van het Duister of de Vloek des Doods?
Hersenloze Dreuzels en Modderbloedjes zeggen wel eens dat beginnen bij het begin het makkelijkste is. Zij hebben de intelligentie en het inzicht niet om te weten dat dit onzin is.
Daarom begin ik met het einde. Omdat op het einde pas kan worden vastgesteld waar het ooit begon.”
 
Mijn maag rommelt. Altijd rommelt dat onding. Alsof hij wil zeggen wat ik allang weet. Maar ik mag er niet aan toegeven.
Ik ben een veelvraat. Ik eet om het eten, niet om de honger. Ik ben een veelvraat.
Dit heb ik onlangs ontdekt, en om eerlijk te zijn was het vreselijk om te ontdekken. Maar zelfs de spiegel vertelde me dat het waar was. Nu zit er een barst in.
Ik hobbel van de trap, hoor het vet heen en weer gaan. Het klotst in mijn oren, onaangenaam en schuldbewust. Maar ik mag niet opgeven, anders zouden de weken van heen en weer lopen op de trap en niet ontbijten in de Grote Zaal vergeefs zijn geweest. Nee, ik ontbijt lopend. Want als je loopt gaat het er direct af.
Toch zegt de weegschaal dat ik niet ben afgevallen. De idiote hersenloze Ravenklauwer die mij te slim af probeert te zijn. Een tikje van mijn toverstok, en de schijf draait naar een gewicht van tien kilo minder. Wie is er nu slimmer?
Ik lieg tegen mijzelf. Dat is moeilijk hoor, tegen jezelf liegen. Het moeilijkste is om jezelf te geloven. Omdat het zo doorzichtig is dat je liegt. Het kost me nu geen moeite meer om te begrijpen waarom Anderling altijd zo achterdochtig kijkt als ik zeg dat ik mijn schoenen niet kon vinden en dat ik daarom te laat ben. Daarom doe ik geen schoenen meer aan.
Bel vergezelt mij terwijl we naar de volgende les lopen. Als ze er niet was, had ik een Smekkie genomen. Want wat niemand ziet, komt er ook niet aan.
“Waarom zie jij zo wit?”
Bel’s grote ogen kijken me aan. Zie ik wit? Vast niet, ik rammel alleen en kan me niet herinneren wanneer ik voor het laatst gegeten heb.
“Hoezo?” grom ik.
Maar ik laat haar niet uitspreken want dan zie ik haar mond bewegen, en dat doet me denken aan eten. O, kon ik mijn knorrende maag maar vullen. Als ik hem niet te zien krijg, vreet ik Bel op. Ze is sappig genoeg.
 
“Zie je. Daar staat het. Dat is het einde. Een tel later was ik van de wereld, en het volgende moment lag ik hier. En nu, nu ik je dit vertelt heb, denk ik dat mijn hersens zo ver zijn om erachter te komen wat het begin was.
Ja, het begin. De reden van mijn lijden, mijn pijn, maar vooral mijn knorrende maag. Harry Potter.
Nee, het is niet dat ik hem op wilde vreten. Of zoiets. Alhoewel, het zou er de wereld niet slechter op maken. Nee, het had een meer doortrapte reden.”
 
“Zit je weer te janken, Snotter?”
“Hoe is het eigenlijk met de grote Vrind? Moest je holmaatje niet achter je aanlopen?”
“Draco… Laat dat!”
Ik hoor mijn eigen stem. Zwak, afgrijselijk.
“Voordat Anderling de deur open doet en er tien punten aftrekt.”
Het klinkt logisch in mijn oren. Maar de Zwadderaars lachen en grijnzen. Harry niet. Harry was gemener. Hij zou bij de professoren klagen. Ik snap niet waarom ik Draco afbekte. Want Draco… Draco is een God. En goden behoren aanbeden te worden.
“Vetkwal, ga eerst twintig kilo afvallen, je zal er van opknappen.”
Draco. Sinds wanneer valt hij mij aan? Misschien omdat Hermelien een arm op Harry’s schouder houdt. Het is een publiek geheim dat Draco bang is voor Hermelien. Als je het mij vraagt krijgt hij hartkloppingen van het kleine, lelijke, Modderbloedje, Lien.
“Neem dat terug.”
Harry. Zijn stem klinkt al even vastberaden als de mijne. Of Harry nou doelde op Draco’s opmerking over mij of over Ron, het mag niet baten. Ik voel dat mijn wangen beginnen te gloeien, wend mijn blik af en kijk in de ogen van Bel.
“Draco heeft gelijk, schat. Wil je ooit iemand versieren, moet je toch wat aan de lijn doen,” fluistert ze. Ergens weet ik dat ze het niet meent. Bel zou nooit zoiets tegen mij zeggen. Toch doet het zeer, en voel ik dat het waar is.
 
“Ik móést lijnen. Zou Bella en Draco laten zien dat ook ik slank kon zijn. En Harry. Natuurlijk Harry. Dat moment, dat kleine momentje, ligt voor altijd opgeslagen en zou er met geen Amnesia uit mijn hoofd te halen zijn. Het was het begin van een onmogelijk gevoel en een onmogelijk dieet. Het kleine momentje dat ik, Margriet Bullemans, niets liever wilde dan dat Harry doelde op Draco’s opmerking over mij.”
 
Gemaakt: 21 juli 2007


RE: In het heldere zonlicht - Cindy - 31/08/2020

Gevangen
Vergeet wie je dacht te zijn, en accepteer wie je bent - Dalai Lama
 
Haar stralen verblindden (Emanuel)
Voor het eerst zag ik haar staan. Te laat, veel te laat. Ze wankelde, lag in mijn armen. Het was een fijn gevoel, zoals zij daar lag.
Haar ogen straalden. Geluidloos bedankten zij mij ervoor dat ik haar had opgevangen toen ik tegen haar opbotste.
Ik voelde de drang om haar lippen te naderen, wilde haar steile haren die zo eigenwijs lang waren strelen. Maar ik deed het niet.
Zij lag daar, in mijn armen. Te lang, veel te lang. Verblindde mij met haar ogen.
Stilte. De tijd stond stil terwijl zij daar lag. Maar ze stond op, bedankte mij en verliet mij. Ik liet haar gaan. Voor nu. Maar ik zou haar gaan opzoeken, want ik moest haar naam kennen.
Ze verblindde mij voor de toekomst. Ik werd blind voor de gevolgen.
 
In het midden van de bijbel (Enola)
Ik was perplex. Jij stond daar, mocht hier zijn. Ze vertrouwden jou. Waarom?
Iedereen was voor hen hetzelfde, maar jij mocht bij mij zijn. Sterker nog, ze lieten ons alleen. Voor het eerst van mijn leven werd ik alleen gelaten met iemand van buitenaf. Hier, in dit gebouw. Een gebouw zonder naam, zonder functie, grijs, grauw en verlaten. Een gebouw zonder verleden, alleen het hier en nu. En de toekomst. Het leven na de dood, daar draaide het hier om.
Nee, het was geen klooster of tenminste, dat beweerden zij. Ik vond het een klooster, een gevangenis. Zo ervoer ik het dan ook, elke dag dat ik mijzelf hier vond, voelde ik me doods. Verlaten. Alleen in een grijs en grauw gebouw.
Het was een school om te leren je te gedragen, om op je eigen manier de weg naar God te volgen. Een school om je te beschermen. Veilig. Dichter bij God dan waar dan ook. De meest liefdevolle opvoeding. Een leugen.
Jij raakte mij aan. Reikte me een bijbel aan, dus dat was jouw geheim. Jouw ogen gleden over mijn ongelukken. Mijn blauwe plekken, mijn rode striemen. Ongelukken, zo vertelden zij mijn tante. Maar elke nacht moest ik het geluid van de zweep uit mijn hoofd bannen, de pijn weghuilen. Geluidloos, maar niet zonder woede.
Stilte. Net als toen. Jij had mij eindelijk gevonden. Ik had op je gewacht, onze ogen hadden de afspraak gemaakt.
“Enola.”
Jij was achter mijn naam gekomen. Ik voelde mijn hart opspringen. Het was lang geleden dat iemand mijn naam zo liefdevol en beminnend had gezegd.
Ik legde mijn vinger op jouw mooie, haast vrouwelijke mond. Er ging een schok door me heen. Meer dan ooit miste ik mijn lange, gelakte nagels. Maar ijdelheid was een zonde, vonden zij.
Je deed de gordijnen van mijn ene raampje dat uitzicht had op de gang dicht. Sterren werden mij niet gegund. Ik was een zondaar, zeiden zij, zei mijn tante.
Ik sloeg de bijbel open, jij las luid en duidelijk voor zodat ze jou konden horen. Je passeerde een tekst met de naam Emanuel. Ik begreep jouw hint.
“Emanuel,” herhaalde ik, terwijl ik mijn hoofd dichter naar je toe boog.
Het gebeurde. Zonder reden, zonder nadenken, maar niet zonder oorzaak. De galm van jouw stem stopte, net als de tijd. Jouw lippen voelden zacht aan. Ik betastte je terwijl jij de bijbel liet zakken. Ik huilde. Dit was wat ik die veertien maanden gemist had, me herenigen met lippen. Die veertien maanden nadat mijn ouders op onverklaarbare wijze een auto-ongeluk hadden gekregen en ik bij mijn vrome tante terecht was gekomen.
Mijn ouders waren niet omgekomen in een auto, ze waren vermoord door Heer Voldemort en mijn tante wist dat ik een heks was. Vroom dat ze was, verafschuwde ze magie waardoor zij me in dit gebouw stopte. Tegen de opzichter vertelde zij rustig dat ik een heks was en dat ik met de duivel hulde. Ik zat met mijn zestien jaar gevangen in een gebouw vol met Dreuzels en mocht bij wet geen magie gebruiken.
 
Zij was een engel (Emanuel)
Ik had een slaapplaats nodig, zo zei ik en zij boden mij er een aan. Gewoon uit liefdadigheid. Ze hielden me niet echt in de gaten, dachten dat ik in God geloofde. Enola wist als enige waarom ik deed alsof. Ik moest dicht bij haar zijn na die ene keer dat ik haar ontmoet had.
Het was fantastisch dat ik haar de bijbelteksten voorlas. Geweldig. Ik was Godsvruchtig. Subliem dat een leeftijdsgenoot haar wilde helpen! Ik moest die kleine heks beschermen voor de hel.
Maar er kwamen geen bijbelteksten over mijn lippen. Elke avond beminde ik haar en zij mij. Mijn leven eindelijk compleet, volledig en veilig.
Toch niet.
De tijd verstreek, bijna een maand voorbij. Tijd voor maatregelen. Nog steeds kwam ik bij Enola, maar ik paste wel meer op. Ze verlangde steeds meer van mij. Ik kon het haar niet kwalijk nemen, want ook ik verlangde steeds meer naar haar.
Rood werden de dagen, rood werden de nachten. Ik werd bang en verstopte me voor mijzelf. Niet voor haar. Zij vertrouwde mij, hield echt van me. Ik voelde het.
Het was een avond als geen ander en toch voelde het anders. Er hing iets in de lucht.
Ik schreef een gedicht voor haar terwijl haar handen op mijn schouders rustten. Ze kroop onder mijn shirt en legde haar borsten tegen mijn rug. Er ging een rilling door me heen.
Er klonk een deur. Ik keek op. Te laat, weer te laat.
Enola bracht een schreeuw uit, riep mijn naam. Ik wilde antwoorden, maar een afschuwelijke pijn belette me. In plaats van haar gerust te kunnen stellen, gilde ik het uit. Handen betastten mijn lichaam, het maakte me misselijk. Er werd gesjord aan mijn kleren, ik had de kracht niet ze tegen te houden. Die kracht hadden zij er met de zweep uitgeslagen. Mijn kleren lagen verspreid over de grond, iemand hield me van de vloer vandaan en toonde me triomfantelijk aan Enola.
“Laat hem los!”
De stem van mijn engel klonk luid. Zelfs nu zij me naakt zag, geloofde ze hen niet. Enola toonde zich als een ware engel.
“Hem? Hem? Ik zal je laten zien hoe een echte man handelt!”
Mijn lijf was te zwak. Het kon de tweede zwiep die mijn botten liet kraken niet aan. Ik stortte in elkaar als een dood vogeltje. Mijn vleugels braken en ik stortte neer. Ze hadden het ontdekt, wist ik. Het laatste wat ik zag was het rood wat voor mijn ogen werd gehouden. Mijn laken, mijn verrader.
 
Uit de zoete overzijde (Enola)
Ik knipperde met mijn ogen, die dichtvielen en weer opensprongen toen ik de bekende pijn voelde. Waarom lieten ze jou niet los? Begrepen ze dan niet wat ik al lang wist?
Ze verkrachtten je voor mijn ogen. Om mij te treiteren. De een na de ander. Jij lag daar. Met jouw mooie grote ogen staarde jij naar me alsof je wilde zeggen dat ik mij er buiten moest houden. Zelfs nu beschermde jij mij.
Jouw lijf schokte. God, houd ze tegen! Waren dit de mannen die zo vroom als monniken de Schepper aanbaden? Om over de vrouwen die jou met de zweep bewerkten maar niet te spreken. Voor het eerst was ik de grootste voorstander van de stelling dat dit geen klooster was.
Ik moest magie gebruiken. De magische wetten overtreden. Mijn hand zocht al onder mijn japon. Ik zag jouw ogen. Ze waren vuurrood en de levenslust waren eruit verdwenen. Mijn God, je was stervende. Ze vermoordden jou!
Later zouden ze zeggen dat het een ongeluk was, zoals zij dat altijd deden. Maar dan zou jij al in de zoete overzijde zijn en op mij neerkijken.
 
Onzijdige liefde (Enola)
Zij maakten mij gek, vertelden mij de onwaarheden dat je een meisje was. Jij heette Emma en was een lesbienne die geen familie meer had. Om dat te verhullen verkleedde jij jou als jongen en maakte je misbruik van onschuldige meisjes als ik die niet beter wisten. Jij verdiende de dood.
Ik heb ze nooit geloofd, Emanuel. En al was jij een meisje, dan nog zou ik je nooit zo gezien hebben. Ik was verliefd op jou, niet op het lichaam waar jij in gevangen zat.
 
Woorden in het midden (Emanuel)
Haar stralen verblindden,
In het midden van de bijbel,
Zij is een engel,
Uit de zoete overzijde.
 
Ik las jouw gedicht die jij voor mij had geschreven op die fatale avond. Je had het nooit kunnen afmaken. Nee, ik zou jouw gedicht afmaken. Er waren sinds je dood al twee regels van de nieuwe strofe bij geschreven.
Ik zou de magische wetten verzuipen, eindelijk. Zo lang had ik hier op gewacht, eerst durfde ik niet, bang voor sancties. Maar toen wist ik nog niet hoe ver zij gingen.
Ik was het aan jou verplicht je gedicht af te maken. Het was zo helder hoe het gedichtje af zou lopen.
 
Wat bitter is smaakt zoet (Enola)
De taken waren omgedraaid. Ik had de wereld op zijn kop gezet, zoals de wereld voor mij op zijn kop had gestaan toen ik jou voor het eerst had ontmoet. Het was zo simpel. Ik staarde naar de lichamen van de opzichter en jouw verkrachters.
Wraak was nog nooit zo zoet geweest.
 
De overzijde voert haar mee (Emanuel)
Ik keek op haar neer. Glimlachte. Hierboven hadden ze me verteld dat zij een heks was, daardoor wist ik wat haar plannen waren.
Toen zij naast de eigenhandig vermoorde lichamen neerzakte, daalde ik voor het laatst op de aarde neer. Een lichtgroene flits verlichtte even het schokkende tafereel van de levenloze lichamen, waarna het doofde. Net zoals haar kaarsje doofde. Ik zag toe hoe een verschrikte non haar lichaam doorzocht op tekens van leven, maar de vrouw was te laat. Enola verscheen al naast mij en ik fluisterde mijn en haar woorden in haar oren.
 
“Haar stralen verblindden,
In het midden van de bijbel.
Zij is een engel,
Uit de zoete overzijde.
 
Onzijdige liefde,
Woorden in het midden.
Wat bitter is smaakt zoet,
De overzijde voert haar mee.”


Gemaakt: 30 juli 2007


RE: In het heldere zonlicht - Cindy - 31/08/2020

De wei
Als je goed geworteld bent, kom je altijd weer tot bloei - Auteur onbekend
 
In het midden van de zonnecirkel,
Tijdens het langzaam zakken naar het westen,
Weent Chronos om een verloren hart,
Zet de tijd Platland ondersteboven.
 
Ochtendrood water in de sloot. Een druppeltje gleed over zijn gezicht naar beneden en sijpelde weg in de kurkdroge wei. Zij bleef ongedeerd, alsof ze een magische kracht bezat die ervoor zorgde dat druppeltjes haar ontweken.
“Leigh?”
“Ja, Ray?”
“Het gaat regenen.”
“En wij hebben geen seconde te verliezen.”
Hij zuchtte, haar stem had resoluut geklonken en ook in haar gezicht was geen twijfel te bekennen. Ze had gelijk, tijd was hun vijand. Met kleine stapjes maakte hij de ellips rond, stampte met zijn voeten op de inmiddels natte aarde en knikte kort als het teken naar Leigh.
Zij moesten de wereld van de ondergang redden, alleen zij konden dat. Het was een lange dag geweest, maar niet zonder voldoening. Het socialisme zou zegevieren.
Het zorgde voor een tintelend gevoel in zijn maag. Als een kind dat net voor de periode van zijn verjaardag zich afvroeg wat voor cadeautje hij kreeg. Die heerlijke spanning, de adrenaline die door het bloed stroomde, de vlinders… Hij keek stralend naar zijn Leigh met haar donkerrode haren die zo gewillig langs haar hoofd hingen. Toen hij haar net had leren kennen, had hij elke dag gezegd dat haar haren leken op de zon wanneer die uit het oosten kwam of naar het westen ging. Zo mooi, vurig rood waren haar haren. Bijna net zo vurig als zijzelf.
Het druppeltje werd groter, zijn hoofdhuid voelde onraad. Druppeltjes gleden onder zijn t-shirt en maakten zijn rug klets. Voor zover deze niet al klets was door het zweet.
“Het begint te schemeren, we moeten opschieten.”
 
De morgenstond heeft goud in de mond. Vanavond zouden ze niet gaan slapen, wist Leigh, ze zouden het te druk hebben met de voorbereidingen. Bovendien zou zij het daarnaast ook te druk hebben met hem. Zij moest haar geheim kwijt, en wanneer hij er goed op zou reageren… Nee, daar mocht ze nog niet aan denken. De ring brandde maar mocht geen aandacht krijgen tot het zover was om het de ochtendgloren te laten zien.
“Ray, we moeten ver-”
Een harde bonk deed haar opschrikken. Ray zakte in elkaar, haar aanstaande verloofde zakte in elkaar. Twee grote boze ogen staarden haar kwaadaardig aan en zouden nooit meer van haar netvlies verdwijnen.
 
Een haan kraaide in de verte en geprikkel in haar wang deed haar recht op zitten. Ze was in slaap gevallen, Ray was al begonnen met het ophangen van de anti-dictatuur borden. Verschrikt zag ze een houten takje bij haar voeten liggen en stopte ze deze gauw in haar schoen.
Na uren in de wei te hebben gewerkt, klonk Rays stem opeens weer.
“Leigh?”
“Ja, Ray?” antwoordde ze, terwijl ze ook de gouden ring die op de grond was gevallen verstopte.
“Het gaat regenen.”
“En wij hebben geen seconde te verliezen.”
 
De tijd was hun vriend.
 
Gemaakt: 2 augustus 2007


RE: In het heldere zonlicht - Cindy - 31/08/2020

Als jij…
De dood, de dood, het doodgaan en de doden - Du Perron
 
Nina lag in coma en ik kamde haar haren. Waren haar haren maar langer, dacht ik, dan kon ik ze beter gebruiken.
“Meid, je haren zijn weer mooi en glanzend.”
Ik kwebbelde tegen haar alsof zij elk moment een antwoord kon geven. Dat kon ze echter niet. Haar ogen waren dicht, maar door haar oogleden zag ik haar staren. Alsof ze me wilde zeggen dat ik niet moest doen wat ik van plan was.
Ik vermande mijn stem en focuste me op de gedachte dat Nina onmogelijk kon weten wat ik zou gaan doen. “Kom op, Nina, ik wil alleen dat je er mooi uit ziet.”
Nina had gelijk, zoals altijd.
 
Hoe eigenaardig om, terwijl je beste vriendin in coma lag, verbeten te denken aan hoe zij was geweest. Alsof zij al dood was. Het was beter geweest als ze inderdaad dood was. Voor haar, maar voornamelijk voor mij.
Ik lepelde in de toverketel en gooide de blonde haren met een elegante beweging in het drankje. Een beweging die zo Nina-achtig was dat ik ervan moest huiveren.
Nina was perfect. Neem enkel al haar naam. Ni Na, betekende letterlijk in het Chinees Jij? En vrij vertaalt En hoe zit het met jou? En, dat was Nina. Eerst haar vrienden, dan mensen die ze niet zo goed kende en ten lange leste zijzelf. Ik herinner me nog een incidentje in het weekend. Het was zo’n incident dat de meeste mensen direct daarna vergeten zouden zijn, maar dat bij mij boven aan de lijst Bewijzen van Nina’s perfectie prijkte.
Een regenachtige dag, de wereld leek te huilen. Ik had met Nina afgesproken, we zouden naar een dubbele blind date gaan. Druk onder een roze paraplu – Nina hield van roze - discussierend over hoe de jongens er uit zouden zien passeerden we een meisje. Ik zag haar niet. Natuurlijk niet, zoiets zag alleen Nina. Een slap excuus zou zijn dat ik haar niet zag door de donkere regen. Ik zag haar pas toen Nina die de paraplu vasthield op haar afstapte. Zonder een woord te zeggen gaf mijn vriendin de paraplu aan het meisje. Daarna liep ze snel weg, zonder zich te bekommeren om haar make-up en de niet al te goede indruk die we straks op de jongens zouden maken. Het meisje liep verrukt met de paraplu weg, niet langer meer hoopvol kijkend naar de lucht of het op zou klaren. Ik volgde Nina, terwijl ik haar diep bewonderde.
De blind date was een ramp. Voor mij. Niet voor Nina. Het lag niet aan hem. Hij was een lieve, beetje stille jongen die het toch voor elkaar kreeg om de aandacht te trekken. Nee, ik was te onwennig en ik had niet genoeg flair. Nina wel. Zonder dat het haar bedoeling was geweest wikkelde ze beide jongens om haar vinger. En ik zat erbij, als een vijfde wiel. Treurig starend naar het glas. Ik zou nooit aan de man komen, jongens hielden niet van Chinezen.
Nog eenmaal roerde ik door het drankje. Ik nam me voor de lepel zonder aarzelen in mijn mond te doen en de Wisseldrank direct door te slikken. Natuurlijk lukte me dat niet, ik was altijd al te zwak geweest. Hoestend hield ik mijn mond onder de kraan om de vieze smaak weg te spoelen. Toen ik in de spiegel keek zag ik perfectie.
Nina’s schouderlange goudblonde haren waar mannen nooit van af konden blijven. Ook ik streek er nu begerig door. Ze dansten sierlijk om Nina’s symmetrische gezicht dat oneffenheden bezat. Zij droeg nooit make-up, ze had een natuurlijke schoonheid. Ik gleed met de top van Nina’s gracieuze pianovingers over haar oogleden. Mijn ogen waren niet meer bruin maar grasgroen. Met haar volle lippen glimlachte ik, het was echter mijn glimlach. Ik was verre van perfect. Dit was pas het begin van mijn nieuwe leven.
 
Nina hield van dansen. Ik verafschuwde haar keuze toen ik mijn been zo hoog opzwaaide dat het leek alsof hij zou breken. Maar ik beet door, ik werd Nina. Ik moest in haar huid kruipen, als een protest tegen het onrecht dat me al die jaren was aangedaan. Tevens als een vergeefs maar desondanks verbeten protest tegen haar coma die wellicht haar dood zou worden. Nu diende ik mij met haar te identificeren. Dankzij haar coma, dacht ik, had ik de kans om mijn leven voortaan perfect te leiden. Bij het strekken van mijn tenen werd de pijn zo intens dat ik moest huilen. De muziek overstemde het geluid. Maar ik zette nog altijd door, want ik kon, moest en zou veranderen.
“De dood, de dood, het doodgaan en de doden.” De dichtregel van Du Perron maakte me altijd kalm. Het liet zien hoe weinig het leven betekende en hoe onzinnig het was om bang te zijn voor de dood. Ik luisterde naar de muziek, háár muziek, en ik dacht in plaats van aan de marteling aan onze eerste ontmoeting.
Zweinstein vijftien jaar geleden. Het was mijn eerste schooldag en ik was bloednerveus. In de vuurrode trein kreeg ik het benauwd bij de gedachte dat ik een jaar lang niet bij mijn ouders zou zijn.
“Ben jij een Chinees? Wat cool!” De zachte stem had een rustgevende invloed. Ik keek op en zag een meisje dat zeker en vast ook een eerstejaars was. Ze vroeg of het plekje tegenover mij nog vrij was en ik gebaarde dat ze er mocht gaan zitten. Nina was een echte kletskous. Binnen een uur wist ik in welke afdeling ze graag wilde zitten, dat ze in een weeshuis had gewoond en niet wist dat ze een heks was, welke snoepjes ze het lekkers vond en hoeveel jongens ze er al doorheen had gejast.
“Maarten, vier maanden geleden, het was echt een schat, maar ik moest het wel uitmaken toen ik die brief van Zweinstein kreeg. Ik zou het niet over mijn hart kunnen verkrijgen hem te moeten zeggen dat hij me enkel in kerst- en zomervakanties te zien zou krijgen. Bovendien wilde ik geen geheimen voor hem hebben.”
Auw! Nieuwe pijn na het doen van een plié in een onmogelijke positie verwaterde mijn herinneringen. Ik keek in de spiegel om te kijken wat ik fout deed. Maar in plaats van te kunnen zien wat ik fout deed, was het enige wat ik zag mijn zwarte haren die iets grimmigs over zich heen hadden. Ik moest terug naar St. Holisto's Hospitaal voor Magische Ziektes en Zwaktes.
 
Nina was uit haar coma en mijn wereld stortte in. Ik duwde de Heler die me het “verheugende nieuws” kwam brengen ruw opzij en sprintte naar haar kamertje. Zij had een eigen kamer die zo schoon was dat het bijna steriel was. Op haar nachtkastje stonden perfecte bloemen die de Helers elke dag vervingen en naast haar nachtkastje stond haar knalroze tas die er gek genoeg erg modieus uit zag. Nina zat kaarsrecht op haar bed met haar smetteloze lakens naar zich toegetrokken wachtend op haar imperfecte vriendin. Ze glimlachte naar mij. In die twee weken dat ik Wisseldrank had gedronken en me met haar probeerde te identificeren, had ik nooit haar glimlach volkomen na kunnen bootsen. Haar lieflijke glimlach die iets gracieus en onschuldigs bezat.
“Hé schoonheid,” begroette Nina me terwijl ze nog steeds die geweldige glimlach op haar gezicht droeg.
“Nina… Nooit ben ik zo mooi, zo goed, zo lief, zo onschuldig als jij geweest. En ook nooit zou ik dat zijn. Jij bent onvervangbaar. En vergeef me dat ik jou wilde zijn, om te kijken hoe het was om jou te zijn.”
Nina trok een gezicht dat oprechte onbegrip uitstraalde. Maar ze zou het begrijpen, ooit. Ze zou begrijpen dat als beste vriendin van haar geen mens een eigen leven kon bezitten.
“Ik hoop, dat het heel lang duurt voordat we elkaar wederzien, want de wereld vergaat zonder jou.”
“Nee. Je moet niet… je kunt niet… Nee! STOP!”
Maar ik luisterde niet meer naar haar en richtte mijn toverstok al op mijn hoofd.
“De dood, de dood, het doodgaan en de doden. AVADA KEDAVRA.”
 
Gemaakt: 20 augustus 2007


RE: In het heldere zonlicht - Cindy - 31/08/2020

Herinneringen
De waarheid van gisteren is de onzekerheid van vandaag en de illusie van morgen - Frank Volmer
  
Vandaag gebeurde er iets bijzonders. Jij overleed. “Hoe verschrikkelijk,” zullen ze zeggen. “Hoe droevig. Zo snel van het leven geroofd.” Er zal een krantenartikel over jou komen. Het ongeluk dat jou fataal was geworden, voorpaginanieuws. Vliegtuigen die neerstorten, een sensatie! De mogelijkheid voor gezonde mensen om hun eigen wonden te likken en andermans te bewonderen. Medelijden. “Arme ouders,” zullen ze tegen elkaar zeggen. “Ze waren gek op dat kind.”
 
Maar droevigheid duurt nooit lang. Een maand, misschien een jaar. Ze zullen je vergeten. Stuk voor stuk, of ze het nu door hebben of niet. Je wordt een herinnering dat steeds verder vervaagt. Na een tijdje vergeet men de kleur van je ogen, je lievelingssport, dat jij in dat vliegtuig zat. En, als ze eenmaal over die grens zijn, vergeten ze je naam en daarmee dat je hebt geleefd.
 
Een geur drong zich aan me op; sandelhout met een vleugje mint. Ergens, dieper dan mijn eigen lichaam, voelde ik een hart kloppen.
“Anna.”
Het was de eerste keer na jouw dood dat ik je rook. Op mijn reis naar boven werd ik belemmerd door mijn lakens. Mijn hand reikte naar mijn nachtkastje en pakte het fotolijstje.
Die grote, onschuldige ogen. Elke keer lukte het hen mij gerust te stellen. Je draagt dat ene jurkje, wit zodat je nog meer op een engel lijkt. Die zwarte haren van je, ze steken af bij de rest van de foto. Je vaders handen op je schouders gedrapeerd, en ik als trotse moeder op de achtergrond. Ach, lieve Anna, je bent nog maar een jaar weg en ik betrap me er nu al op dat ik niet meer precies weet hoe de lijnen van je lach eruit zien. Een vervagende herinnering, tot er uiteindelijk slechts grove potloodlijnen over zijn.
Vergeving is voor hen die niets hebben meegemaakt. Ik vraag je liever om begrip, hoop dat je kan begrijpen hoe mijn geheugen mij zo genadeloos in de steek laat.
 
Ergens klopt een hart. Staren donkerbruine ogen wezenloos voor zich uit. Een witte jurk kruipt omhoog bij een windvlaag, net zoals donkere haren door de wind alle kanten opgetrokken worden. De schets wordt langzaam ingekleurd, lijnen van een lach worden zichtbaar. Ergens.
 
Intuïtie, ik had er nooit in geloofd. Het behoorde in hetzelfde lijstje als geesten, magie, zesde zintuig, voelen dat iemand naar je staart…
En toch, terwijl ik de foto weer op het nachtkastje zette, kwam er kleur in de schets.
Jij leeft net zo hard als het kastje van hout is.
Bij deze openbaring wilde ik je tante bellen, mijn zus. Maar ik kon het niet over mijn hart verkrijgen haar weer lastig te moeten vallen.
Zij was één van de vele die je naam nooit meer uitsprak.
In plaats daarvan liep ik de smalle hal door. Ik wist nog hoe jij daar had gelopen. Met je armen gespreid naar het zonlicht dat tussen de lamellen doorkroop. Vroeger was jij bang voor de hal, maar sinds ik het helder blauw had geverfd was je er altijd te vinden. Daar, bij dat hoekje net boven de vloerbedekking, stond jouw handafdruk. O, wat had ik boos tegen je gedaan toen je die gele verf ergens anders kwijt wilde dan op je papier. Maar heimelijk moest ik hard om je lachen.
In de kamer naast de badkamer aangekomen, haalde ik een zwart album tevoorschijn. Een vergroot gezicht van jou, mijn lieve dochter, was bijna losgegaan. Als de telefoon niet was gegaan, zou ik hem direct weer lijmen. Maar nu liet ik het album met al jouw foto’s erin voor wat het was en nam ik telefoon aan.
Het was jouw tante. Ze vroeg of het wel helemaal goed met me ging. Tja, zo ging dat met tweelingzussen.
 
Mijn moeder is mijn naam vergeten. Daar is echter een hart van steen voor nodig. Moeders vergeten geen namen. De band tussen moeder en kind is vaak besproken, toch weten weinigen dat deze sterker is dan de band tussen tweelingen. Zeg nou zelf, wie geloofde niet dat mamma het kon zien als je een snoepje pikte? Zelfs al stond ze te kletsen met de buurvrouw…
 
“Anna?” Je vader keek me verdwaasd aan. Ik had het net zo goed over mijn vriendjes vóór hem kunnen hebben.
“Ze leeft, ik voel het.”
“Lieverd…”
Medelijden is voor hen die niets hebben meegemaakt. Het getuigd van onwetendheid, en is zo onnuttig. Ga eerst zelf wat meemaken, voordat je medelijden met een ander hebt.
“Je hebt nooit een kind gehad.” Hij sloeg zijn ogen neer.
“Ik voel dat ze niet is omge-, WAT!”
“Tien jaar geleden heb je een miskraam gehad, vanaf dat moment heb je… posttraumatische ervaringen. Je hebt Anna bedacht.”
Je vader was jouw naam vergeten.
 
Een foto zegt meer dan duizend woorden. Maar zelfs een foto is uit een zeker perspectief genomen. Een appel oogt nog zo rood en gezond op een foto, maar de binnenkant kan alleen in het echt gezien worden. De rotte binnenkant kan enkel geproefd worden, om daarna uit te spuwen. Zo bestaat het dat een foto kan liegen. Ja, zelfs manipuleren. Dan zeggen woorden toch meer dan één enkele foto.
 
Help me herinneren nooit meer met een psycholoog te trouwen. De afdruk was al in zijn wang voordat ik doorhad dat ik mijn hand hief. “Waag het niet dat nog eens te zeggen!”
“Anna heeft enkel in jouw hoofd bestaan, lief.”
Ik duwde mijn vingers in mijn oren, deze onzin hoefde ik niet te horen. Luid het nummer van k3 neuriënd, dat ene dat jij altijd zong over de regenboog, rende ik naar boven en pakte eerst het album om vervolgens het fotolijstje te pakken. Ik zou hem wel eens snel van zijn waanbeelden afhelpen.
“Hier!” Ik duwde hem het zwarte albumpje ruw in de handen.
Hij opende. Langzaam. Alsof ik beweerde dat drie maal drie toch echt zes was. Zijn ogen stonden op niets. Hij wilde gewoon niets zien, die vader van je! Door die daad… hij beledigde ons; jou en mij.
Ruw trok ik het album uit zijn handen en opende het op een willekeurige pagina. Lege pagina. Het zwarte papier staarde nietszeggend, niet jouw ogen zoals gebruikelijk. Spoedig werd mijn hele beeld net zo zwart als dat papier. Verslagen liet ik me door de duisternis grijpen.
 
Ergens op dit pad wacht er iemand op haar moeder. Vergeten door iedereen die haar ooit kende. Niet door haar moeder, juist niet. De band is sterk, een foto het bewijs. Maar herinneringen, herinneringen doen wat zij behoren te doen. Zij vervagen. De band verslapt, een foto verkleurd. Maar het meisje wacht. Want, heel misschien, gebeurt er het ondenkbare.
 
“Lief zusje, je weet dat ik het beste met je voor hebt. Maar Anna… Ze bestaat niet.”
Voordat je tante verder kon spreken had ik de hoorn al op de haak gelegd. Niet zij, niet ook zij. Ik pak het fotolijstje waar wij drieën op staan. Stonden. De schouders waar jouw vader ooit op had gesteund waren vervangen door mijn arm. Mijn arm die ooit om jouw ranke lichaam had gezeten. De zwarte haren die de hele foto uit zijn verband hadden getrokken, waren nu slechts een schaduw van je vaders handen.
Intuïtie behoorde tot hetzelfde lijstje als geesten, magie, zesde zintuig, voelen dat iemand naar je staart. Ik had nooit in dat lijstje geloofd.
En toch, terwijl ik het fotolijstje uit mijn handen liet vallen, was er niets waar ik vuriger naar verlangde dan naar één van die vijf. Ik nam een besluit, als er magie bestond dan zou mijn intuïtie me er naar toeleiden.
Dit was de enige manier om jou te redden uit de vergetelheid.
Jouw foto mocht nooit verkleuren.
Vroeger, toen ik net zo oud was als jij vlak voor je dood, geloofde ik. Magie was echt, ik geloofde heilig in de populaire televisieserie Charmed. Medium. The Ghostwhisperer. Ik geloofde in magie en alles daaromheen. En soms, als ik mijn ogen tot spleetjes maakte en naar buiten keek, had ik het gevoel dat ik werd bespied door een heks die op haar bezem zat.
 
Er was eens… Zo beginnen sprookjes, zo begint het bovennatuurlijke. Er was eens een man en een vrouw. Die laatste was een appeldief. Maar de appel was rot, ook al wist de vrouw het niet. Zij dacht dat de appel haar kennis bij zou brengen, en wel die waardoor ze het verschil tussen goed en kwaad zou weten. En, och, al was het haar verboden, die appel zag er zo smakelijk uit! Dus sloeg zij alle bezwaarlijkheden, elk twijfel, in de wind en at. Eerst smaakte de appel zoet, totdat ze door die buitenste laag kwam.
Had ze nu maar woorden gebruikt, in plaats van het plaatje gadegeslagen.
Vanaf dat moment hebben er Cleaners bestaan. Zij ruimen de zooi van mensen op. Van mensen die niet van die appel zouden eten, en daarvoor een gave hebben gekregen.
 
Ik stond op de top van de brug. Ja, ik was van plan me te laten vallen. Nee, ik wilde geen zelfmoord plegen. Snap het dan, Anna, dit was de enige manier. De enige om in contact te komen.
Ik heb het je nooit verteld, maar er was eens een brief. Ik was een jaar of elf. Mijn vader had me verboden hem aan te raken, hij vond de brief er te dreigend uitzien. Ik moest hem gelijk geven, met die gifgroene kleur waarmee de letters waren geschreven. Hij was trouwens niet aan mij geadresseerd, de postbode had hem ons gegeven aangezien de buren weg waren en de brief niet door de brievenbus paste.
Vader stond mij nog net toe de brief naar de buren te brengen, die avond. Liever had hij het niet gedaan. Ik verwachtte al half om half het gezicht van mijn buurjongen te zien. Maar toen de deur open ging… Het leek of de deur uit zichzelf open ging. Ik kan het niet beter uitleggen. Het grappige is dat ik buiten dat kleine dingetje niet meer kan herinneren hoe ik de brief daar heb neergelegd. Aan wie ik het heb gegeven, hoe hun huis eruit zag. Ik was namelijk nooit eerder in dat huis gekomen.
Nu, terwijl ik op zoek was naar magie, dacht ik aan mijn buurjongen.
“Luc McHeaden”
Toen liet ik mij vallen.
 
“Wie is dat?”
“De moeder van Anna.”
“Hmm, hun band was groter dan wij dachten, niet Luc?”
“Helaas wel. Tja, Amnesia kan enkel herinneringen wissen, maar banden… die zijn te groot om te wissen.”
“Waarom moest juist zij gewist worden?”
“Het is beter voor haar niet te weten dat Anna een heks is.”
“Maar, dat is onzin, jullie hebben zoveel Dreuzelkinderen.”
“Anna is geen normaal Dreuzelkind, zij zal groter en machtiger worden dan Jeweetwel ooit was.”
De Heler legde de dekens over het hoofd van de moeder van Anna. Als zij haar los had kunnen laten, de band had kunnen verslappen net als elke andere kennis van Anna, had zij niet dood hoeven gaan.
Maar de band tussen moeder en dochter is groter dan men denkt.

Gemaakt: 27 april 2008


RE: In het heldere zonlicht - Cindy - 31/08/2020

De val
Non-HP

“Als ik kerstversiering zou zijn,” zei het meisje, voordat ze in haar vaders armen in slaap viel en naar haar slaapkamertje werd gebracht, “zou ik een engel zijn, dan zou iedereen naar mij kijken!”
Het trotse gepiep werd onderdrukt door de altijd hulpvaardig ritselende slingers. Ik hield gespannen mijn adem in en wachtte totdat de lichten uit waren.
“Je had ons bijna verraden.” Boos wendde ik me tot de witte engel, waar ik iedere kerst bij in de buurt hing. Haar gouden haren vielen voor haar ogen toen ze zich gepikeerd omkeerde.
“Je bent gewoon jaloers.”
Ik wilde haar een tik geven, maar werd tegengehouden door Mishka, de enige aardige engel aan mijn takkendeel.
Kerst was niet alleen de gezelligste tijd van het jaar, het was voor ons de enige tijd samen. Bij sommigen was dit naar hun mooie hoofdje gestegen, die grepen elke kans om de aandacht van de mens te krijgen. De witte engel, als lievelingetje van het dochtertje van onze gastvrouw, was zo vaak gepoetst, dat mijn ogen ervan prikten. Gelukkig hing ze schuin boven mij en ving ik slechts een glimp van haar op als ik me tot haar wendde.
Het vredige nachtleven werd ruw verstoord. Onder ons knipperden de kerstboompjes alarmerend en leek de hele boom in rep en roer.
“Wat is er aan de hand?” schreeuwden ik en Mishka tegelijk naar beneden.
“Het is die Doerak!” Doerak was de gemeenste kat die ik ooit had gekend. Nadat Kitty, een aardige lapjeskat die altijd haar welgemeende excuses aanbood als één van ons door haar toedoen kapot viel, was overreden, had haar vervanger al meerdere van mijn soortgenoten op de laagste takken ten val gebracht.
“Hopelijk ben jij de volgende,” siste een stem boven mij venijnig. Een waarschuwende blik van Mishka voorkwam dat ik mijn boomrivale eigenhandig vliegles gaf. In plaats daarvan schatte ik onze kansen in.
De kater krabde hartgrondig aan de boomstam. Als hij zo door zou gaan, zou de boom geheid omvallen. Dat zou het einde van ons allemaal zijn.
Ik moest dit voorkomen.
“Sorry, Mish, maar het moet.”
Mishka had duidelijk mijn plan in mijn rode gloed gelezen. Angstig schudde ze van nee. “Ik wil je niet kwijt!” Haar noodkreet bezat de kracht om mijn dunne laagje te laten breken, maar ik was een koppige bol.
“Gewoon laten gaan, hij is vervangbaar.” In een vlaag van woede schommelde ik zo hard dat ik van mijn takje wipte en de witte engel met me meetrok. Haar doodsangst bracht mij een rustig gevoel over wat komen ging. Gezamenlijk tuimelden wij op de kater af. Ik voelde me in duizend stukjes versplinteren, zag de angst in de ogen van de kat die snel de benen nam en hoorde de geschrokken, doch opgeluchte stemmen van mijn soortgenoten. Daarna tolde de kamer sneller om me heen dan ik rond was geweest.
Een gilletje wekte mij. De handen van het meisje kwamen angstvallig dicht bij mijn scherven, maar reikten naar de kapot gevallen engel naast me. Snikkend streelde ze de goudblonde haren.
“Het komt wel goed, Enola, papa kan haar wel maken.” De vrouw pakte de scherven van de engel en legde alles veilig in de vensterbank.
En ik? Ik werd opgezogen door de stofzuiger met als enige trots de wetenschap dat ik iedereen had gered.

Gemaakt: 24 november 2008


RE: In het heldere zonlicht - Cindy - 31/08/2020

Een leugen om bestwil
 
Non-HP

Een snelle beweging zodat het mes recht door haar strot ging. Er kwam niet eens bloed aan te pas. Maar dat zou haar moeders verdriet niet verlichten, zeker niet als ik moest vertellen dat ik haar had vermoord.
Dus loog ik en vertelde ik tijdens het verhoor dat ik ze pas vond toen ze al dood waren.
Ik had altijd al een hekel aan hem gehad. De grijns op zijn gezicht was kwaadaardig, ik zou zweren dat hij een greep naar de macht wilde doen. Macht die aan mij toebehoorde. Eerst vond ik genoegen in pesterijen. Ik zorgde er voor dat iedereen bij hem vandaan bleef. Maar haar komst had mijn meesterplan verpest. Toen bedacht ik me dat er een manier was, een manier die misschien walgelijk klinkt, maar die voor mij logisch was. Ik bedacht me dat het ’s nachts moest gebeuren, om ooggetuigen te vermijden. De adrenaline die door mijn aderen stroomde toen het hoofd op de grond viel, bracht me tot mijn volgende daad. Zijn vrouw moest er ook aan.
Hoe had ik kunnen weten dat haar moeder zo sentimenteel zou reageren? Haar tranen maakten me week vanbinnen. Kon ik de leugen die ik tijdens het verhoor had verteld in stand houden? Ik moest, zij zou het me nooit vergeven als zij wist dat ik haar dochter had onthoofd.
“Het spijt me,” mompelde ik, terwijl ik met mijn handen over haar gezicht ging om de tranen eruit te wrijven.
“Josh,” haar stem was minder dan een fluistering, “heeft ze geleden?”
Ik ontweek haar ogen die me sprankelend en koppig te kennen gaven dat ik niet tegen haar moest liegen. “Nee.”
Een nieuwe traan gleed over haar wangen. Ze schudde haar hoofd zodat haar blonde vlechten mee zwiepten. “Gelukkig,” fluisterde ze. Even keek ze naar haar voeten om vervolgens de volle kracht van haar staalblauwe ogen weer op mij te richten. “Kom je naar hun begrafenis?”
Zwijgend gaf ik haar een kort knikje: “Natuurlijk.”
Ze had echt haar best gedaan. De achtergrondmuziek was treurig, haar gedichten hartverscheurend. Haar stem klonk zo moedeloos toen ze haar dochter vaarwel zei. Langzaam liet zij de touwen vieren, zodat de kist naar beneden zakte. Ik prevelde nog wat woorden, om geen argwaan bij haar op te wekken; mijn zusje. Jaren zou het beeld van de zakkende kist met haar barbiepop en mijn speelgoedsoldaatje me achtervolgen.


Gemaakt: 2 februari 2009


RE: In het heldere zonlicht - Cindy - 31/08/2020

Pasen

Non-HP
 
Verbijsterd zit ze op haar witte jurk naar de grond te turen. Haar emmer staat naast haar, het is leeg. Haar handje raakt twijfelend de grassprietjes aan. Met haar mondje en oogjes wijd open, laat ze haar vingers er over strelen. Voelt ze of er leven in zit? 
Als ze het in de zon houdt, en alle kanten op draait, trekt ze haar bovenlip over de onderste. Ze tuurt ernaar. Haar oogjes niet meer dan kleine spleetjes. Even lijkt ze in haar eigen wereldje getrokken te zijn.
“Mamma?” zegt ze uiteindelijk. Er zit een irritatie in haar stem. Ze heeft een fronsje op haar wenkbrauw, en haar lippen in een grote o-vorm.
“Wat is er?”
Maar mijn vraag lijkt haar boos te maken. Haar handen worden knuistjes en trekken gras met zich mee. Haar ogen worden groter, zodat ze argwanend staan.
“Waarom doe je dit, mamma?”
Niet fronsen, dat veroorzaakt rimpels, bedenk ik me als mijn wenkbrauw al omhoog is gevlogen. Maar ze trekt zich niets van mijn reactie aan. Met voorzichtige pasjes, om ervoor te zorgen dat haar blote voeten niet heel erg kietelen in het gras, loopt ze naar mij toe. Als ze op de tegels staat, doet ze haar handen vliegensvlug open. Het is een opluchting dat ik het gekookt heb, nu hoef ik haar jurk niet te schrobben.
Ze trekt een vies gezicht, klopt zorgvuldig op haar jurkje en kijkt me rechtstreeks aan. “Ik wil niet meer eieren zoeken. Ze zijn paars. Ze zijn vast giftig!”
Als haar woorden tot me doordringen, glimlach ik en duw ik haar hoofd in mijn schoot. Mijn eigenwijs, koppig meisje.

Gemaakt: 17 maart 2009


RE: In het heldere zonlicht - Cindy - 31/08/2020

Mino
Want jij maakt deze doolhof tot een labyrint
 
Met HP-personages
 
Zijn mond bewoog haast niet als hij praatte. Hij had zijn zonnebril weer eens op, iets wat traditie bij hem was ongeacht het weer. Zijn hoofd bevond zich zo dicht tegen het papier dat het leek alsof hij het zoende, het zag er schattig uit. Eigenlijk was alles aan hem vertederend.
Zorgvuldig haalde zij haar hand onder haar hoofd vandaan en legde deze een paar centimeter naast zijn hand neer. Ze strekte zich even uit, de uren waren traag voorbij gegleden. Zij probeerde zijn ogen te ontwaren, maar de bril bedekte het hele gebied tussen zijn wangen en zijn kruin. Het enige wat ze zag waren haar eigen lichtbruine ogen, die door haar zwarte haren heen staarden en weerkaatst werden door zijn zonnebril. Onder de zonnebril was nog net een groot litteken te zien in de vorm van twee driehoeken die in elkaar gehaakt waren.
“Het verschil,” zo mompelde hij, “tussen een doolhof en een labyrint.” Ditmaal bewogen zijn lippen wel, waardoor zij zich afvroeg hoe deze zouden proeven. Vast heel zoet en fris. Zijn veer ging ijverig tekeer op het perkament dat voor hem lag en schreef de woorden op die hij citeerde. Zij kon enkel naar de kille duisternis die zijn zonnebril creëerde staren. Op zoek naar die donkerbruine ogen die haar het gevoel gaven haar ziel te doorgronden.
Hij tilde zijn hoofd van de tafel af en keek haar achter zijn bril vandaan aan. Zij bestudeerde een boek waar de broze bladzijdes elk moment van los konden laten. Maar hij had nog net gezien hoe zij haar blik vlug afwendde. Hij was blij dat de zonnebril tussen hen in zat, als beschermer van zijn geheim.
 
“Harry Potter,” de zweverige stem van professor Kist drong maar half tot haar door, “had Remus Lupos, Nymphadora Tops, Fred Wemel, Kasper Krauwel en velen anderen zien sterven.”
Naast haar klonk gezucht. Zij zond een bemoedigende glimlach naar Sarah, terwijl zij druk in haar etui zocht naar een ganzenveer om de indruk te wekken dat zij aantekeningen maakte.
“Probeer eens wat minder duidelijk te staren, Ied.”
Sloom bewoog zij haar blik weer naar Sarah, waardoor zij zich toen pas realiseerde dat zij weer naar hem had gekeken. Het was ook veel te gemakkelijk om onopgemerkt door haar steile zwarte haren heen te gluren.
Hij zat twee rijen naast haar en één bank voor haar. Zijn schouders waren opgetrokken en zijn hoofd gebogen. Het leek alsof hij zich zo klein mogelijk probeerde te maken, wat zij hem niet kwalijk kon nemen. In zijn kastanjebruine haren die tot zijn schouders reikten zaten propjes perkament.  
Met haar vingers gleed zij over haar gewaden. Onbewust greep zij naar haar toverstok, klaar om deze te trekken zodra de treiteraars haar die kans gaven.
“Juffrouw Theseus.”
Geschrokken keek zij op. Het was niets voor professor Kist om leerlingen bij de les te zien houden. Sarah grinnikte verdacht. Zij gaf haar vriendin een harde stomp en grijnsde met haar mee.
“Dat zet ik je nog betaald, Ludwig!”
Haar grijns verdween echter toen haar aandacht weer naar hem werd getrokken. Een grote prop papier stond op het punt zijn hoofd te raken. Uiteraard kwam deze weer van de jongeheer McRint. De arrogante Hoofdmonitor uit Griffoendor. Zij zocht opnieuw naar haar toverstok, terwijl zij het propje met haar ogen volgde.
Hij reageerde niet eens toen hij geraakt werd. Haar grip op de toverstok verslapte en zij hield het bij het vuil aankijken van de Grif. Zijn verveelde houding uitte zich op de manier waarop hij zijn stoel liet bewegen. Met zijn voeten op de tafel had hij perfecte controle op de twee poten waar hij zijn stoel nu op liet balanceren. Zijn schouders waren achterover getrokken, zodat zijn hoofd boven zijn slachtoffer uittorende. Met die geniepige helderblauwe ogen keek hij in de rug van zijn voorbuurman.
“Remus Lupos was gestorven voor een beter wereld voor zijn zoontje, net als Lily Potter dit had gedaan voor haar zoon,” ging de geest van professor Kist onverstoorbaar verder. Duidelijk was hem het getreiter compleet ontgaan.
“Vuile weerwolven horen zich ook niet voort te planten, komt alleen maar ellende van,” sneerde de stem van Jareth McRint. Een nog grotere prop zoefde naar voren en raakte met een harde kets zijn hoofd.

Naast haar begonnen de schouders van Sarah al te schokken, maar deze hield abrupt op met lachen toen de blondine de blik van haar vriendin zag. Zij kon enkel met afgrijzen zien hoe hij in één beweging opstond en met grote halen jankend de klas uitstormde. Jareth keek haar verbijsterd aan, maar die verbijstering sloeg al snel om in een grote grijns.
 
Op zijn nonchalante manier van lopen kwam hij het klaslokaal uitslenteren. Hij zag er nog even zelfverzekerd uit als altijd. Zij moest haar lach inhouden toen ze dacht aan die keer dat hij haar wanhopig op zijn knieën had gesmeekt. Zij wachtte totdat zijn vrienden hem een klop op de schouders hadden gegeven ter afscheid en sletje O’Seidon hem had afgelebberd.
“Jareth.” Zij probeerde haar stem zo kil mogelijk te maken. Gezien zijn reactie – hij sprong vijf meter de lucht in en keek vervolgens schuchter om zich heen – was dat aardig gelukt.
“Daida!” zei hij toen zo kalm mogelijk. Jammer voor hem kende zij hem beter dan dat. Moeiteloos merkte zij op dat hij met zijn hand door zijn warrige haren woelde. Een gewoonte die hem zo gewoon was dat hij het niet merkte als hij het deed. De gewoonte die meedogenloos verraadde dat hij zich niet op zijn gemak voelde.
“Waarom,” begon zij terwijl zij elk woord dat zij zou gaan zeggen opnieuw afwoog, “zit jij in Godsnaam niet in Zwadderich?”
De opmerking deed hem schijnbaar niets. Hij ging tegen de muur hangen en trok zijn been omhoog. Voor een fractie van een seconde werd ze gevangen door zijn zeeblauwe ogen die haar aankeken alsof ze zich van geen schuld bewust waren.
Het waren diezelfde ogen die hem ook weer verraden. Samengeknepen, zodat slechts een spleetje zichtbaar was, vertelden ze haar dat hij zocht naar een scherpe opmerking. Ook zijn hand ging weer door zijn haren. Tot haar eigen afschuw vroeg zij zich af hoe lang het geleden was dat haar hand die bruine lokken had gestreeld. Als zij zich concentreerde kon zij de gel nog op haar hand voelen.
“Waarom,” kaatste hij op zijn meest neerbuigende manier terug, “was jij toen zo jaloers op Laura?”
Verontwaardiging rukte in haar lichaam sneller op dan Schroeistaartige Skreeften in brand vlogen. Haar lichaam trilde zo erg dat zij moeite moest doen te blijven staan. Zij slaakte een gilletje en rukte haar toverstok uit haar gewaad.
“DURF DAT NOG EENS TE BEWEREN! Arrogante klootzak! JIJ ging, bij Merlijns afknijpende ballenknijper, vreemd met O’Seidon, waarop IK jou dumpte. Enorme braakbal. Jij bent een grotere leugenaar dan tovenaars die wat aan kobolden beloven!”
Haar hand ketste hard in zijn gezicht. Zij zag zijn ogen groter worden en wilde die lichtblauwe parels uit zijn kop rukken. Zij was al bezig met haar nagels denkbeeldig te vijlen toen het haar opviel dat zijn gezicht steeds kleiner werd. Had zij hem vervloekt zonder dit door te hebben gehad?
“Jezus, Daida, jij brengt ‘niet over je heen laten lopen’ naar een nieuw level.”
Sarah keek haar grijnzend aan. Haar donkerblonde haren zagen er verwaaid uit doordat zij onder de arm van Jareth had moeten duiken om haar vriendin weg te sleuren. De stok die zij in haar hand hield leek veel te groot voor haar smalle postuur. Haar bril schudde heftig mee bij elk woord dat ze zei tijdens haar preek.
“Hij draaide verdomme de feiten om!” Het bracht Daida van haar stuk te moeten constateren dat het ritme van haar hart niet enkel sneller was gegaan doordat zij zich had opgewonden. Uit het licht van zwevende kaarsen die de hal waar zij zich nu bevonden verlichtten kwam een groot harnas opzetten. De helm van de ridder maakte een piepend geluid toen deze een paar centimeter zakte, nadat zij het harnas uit woede een klap had gegeven.
“Nou en, hij zegt al dit hele schooljaar dat hij jou heeft gedumpt,” zei Sarah zonder aandacht te schenken aan de ridder die verontwaardigd zijn helm weer goed zette. “Had je iets anders van hem verwacht dan?”
De ridder kreeg zijn helm niet meer goed, blijkbaar had zij deze te erg beschadigd. Als dochter van Dreuzels kon ze het zelfs na zes jaar op Zweinstein niet laten zich te verbazen over bewegende harnassen. Maar haar vriendin porde haar in haar maag, waarop ze een bocht omsloegen, zodat de klopper die de ingang van Ravenklauw beschermde zichtbaar werd.
“Hij gebruikte Mino als schietschijf.” Nadat zij de klopper drie keer had laten vallen kwam haar de bekende stem tegemoet. Achter haar rug werd gegiecheld.
“Ied, hij heeft een zonnebril op in de klas!” Sarah duwde de deur haastig open en griste een ganzenveer en een inktpot uit de lucht die zij had gesommeerd.
“Ik weet het.” Haar vingers gleden door een stapel perkamenten met aantekeningen over het werkstuk wat zij samen met meneer Tauro moest maken van professor Kist. Naast het stapeltje lag het boek Geschiedenis van de Toverkunst: Griekse Mythen en hun waarheden open. Op de afgebeelde doolhof lagen nog meer aantekeningen die Daida vastpakte en netjes op het stapeltje legde.
“Maar ja, Jareth is ook zo gespierd, heeft van die mooie waterogen. En, o god, hij heeft een wasbordje!”
Daida proestte het uit bij Sarah’s perfecte imitatie van hoe zij meneer McRint begin vorig jaar had opgehemeld bij haar vriendin. Lachend verlieten zij de Leerlingenkamer.
 
Die nacht had zij zich al twee keer bijna opgehangen aan het gordijn van haar hemelbed toen ze besloot om een frisse neus te halen. Zij verstijfde het harnas, dat zijn zwaard trok omdat hij haar herkende van die middag. Bij elke stap die zij zette hoopte ze het beeld kwijt te raken van Mino Tauro’s hoofd dat veranderde in de arrogante kop van McRint.
Naarmate de minuten verstreken en haar pas minder stevig werd gleed haar blik naar de grote ramen van de toren. Zij vond troost in de volle maan die haar toelachte. Langzaam bedaarde zij. Haar gedachten begonnen zich meer te concentreren op Mino. Hoe hij lachte, naar haar keek vanachter een dik boek. Waarom hij die middag luid jankte, langs haar heen naar het raam had gekeken en uit de klas was gerend. Jareth had haar aangekeken.
Niet denken aan Jareth. Geen gesloten hoofdstukken openen.
Zij mompelde de tegenspreuk van Petrificus Totalus. Het piepende geluid van het harnas was in schril contrast met de stilte die enkel doorbroken werd door het geruis van haar nachtjapon. De arme ridder kon niet praten, maar aan de manier waarop hij zijn vuist balde begreep zij wat hij gezegd zou hebben.
“Sorry,” fluisterde zij, maar haar stem ging verloren doordat zij de hoek al weer was omgeslagen. De klopper klonk luid in de ijzige stilte, maar de stem was oorverdovend. Het zong op zijn eigen koele manier zijn raadsel. “Wat is het verschil tussen een doolhof en een labyrint?”
De pupillen van haar ogen vernauwden toen zij het puntje van haar toverstok had gedoofd en dromerig uit het raam begon te staren. Nooit had zij gedacht dat er een verschil tussen een doolhof en een labyrint kon zijn. Weer keek zij naar de volle maan, ook daar kon zij het antwoord niet vinden op het raadsel.
Haar vingers gleden over een raamkozijn om in te schatten of deze breed genoeg was om in te gaan zitten. Zij besloot van wel, trok haar benen op en leunde met haar schouder tegen het koude glas. Zoals altijd vielen haar steile haren direct voor haar ogen toen zij haar hoofd een beetje boog.
Ergens, heel ver weg was het antwoord op het raadsel van de klopper. Iets zei haar dat het met Mino te maken had. Had hij er niet wat over gezegd tijdens hun gezamenlijke uurtjes in de bieb voor hun werkstuk?
“Dat was niet zo lief, vanmiddag.” Als zij niet in een raamkozijn had gezeten, was zij zeker een meter de lucht ingesprongen. Nu voelde de grond hard na een val van een halve meter. Enkele tegelrijen verder stonden twee blinkende zwarte schoenen enkele millimeters naast elkaar.
“Sinds wanneer mogen Modderbloedjes ’s avonds door de gangen zwerven?”
Dit keer was er geen Sarah om haar tegen te houden. Zij sprong sneller op dan zij gevallen was, balde haar handen om op het laatste moment te besluiten om Jareth met vlakke hand te slaan.
Helaas was hij sneller dan zij. Met een lenigheid die verwacht mag worden van een Wachter, dook hij onder haar arm door en greep naar zijn toverstok. Zo beheerst mogelijk vervloekte hij haar met de spreuk die zij aan het begin van haar wandeling op de ridder had afgevuurd.
Onder invloed van de totale verstijving had zij geen controle meer over haar lichaam. Daardoor kon zij niet voorkomen dat hij haar opving en voorzichtig op de grond legde.
“Daida, Daida, Daida. Mijn lieve, kleine, Sneeuwwitje.”
Er kwam geen beweging in haar mond, waardoor zij hem niet spottend kon wijzen op de plotselinge verandering van benaming. Sinds zij niet was ingegaan op zijn smeekbeden alsjeblieft weer verkering met hem te nemen, had hij haar koosnaampje niet meer in zijn mond gehad. Haar been begon te jeuken, het was koud op de vloer. Met de grootst mogelijke inspanning probeerde zij haar arm te bewegen, maar het mocht niet baten.
“Je maakt het mij toch weer moeilijk. Moet deze prins je kussen zodat je ontstijft? Maar dan word ik wel besmet met speeksel van een Modderbloedje.”
Zijn handen voelden voor het eerst ongewild aan haar lichaam. Zij voelden als botte messen aan, venijnig doordat zij brede sneden maakten. Hij streek haar ebbenhoutkleurige haren uit haar ogen. Het liefst zou zij achteruit deinzen, ware het niet dat zij nog altijd verstijfd was. Daarom keek zij koppig naar het witte schijnsel van de volle maan.
“Kijk me aan als ik tegen je praat!”
Trots als zij was liet zij geen traan toen ze bloed proefde en bleef zij staren naar de maan. Zij verwachtte elk moment nog een klap te krijgen van Jareth, de Griffoendor die zij ooit zo beminde. In plaats daarvan streek er een wind op. Haar handen grepen beschermend naar haar hoofd. Een fel licht verblindde haar ogen.
Wacht, zij kon weer bewegen! “PROTEGO!” Haar schildspreuk was zo krachtig dat Jareth naar achteren werd gesmeten en zijn opgeheven vuist op zijn eigen gezicht terecht kwam. Met een oorverdovend lawaai knalde hij tegen de muur aan. Verbijsterd wilde hij opstaan en naar haar toe rennen. Iets weerhield hem. In plaats daarvan rende hij de hoek om en hoorde zij hem tegen het harnas aanknallen.
“Daida!”
Langzaam liet zij haar stok zakken. De stem had zó dichtbij geklonken dat die niet van Jareth kon zijn. Heftig knipperde zij met haar ogen om te zien wie het dan wel was.
Twee flauwe gele lichtjes toonden een groot gezicht. Het had haren op de wangen. De lichtjes waren gele irissen die in de kleine gespleten ogen lagen. De gestalte boog zijn hoofd en met een schok herkende zij het wezen aan het litteken op de behaarde wang in de vorm van twee in elkaar gehaakte driehoeken.
“Mino!” Het blauwe licht dat om haar heen had gecirkeld ter bescherming verdween abrupt toen zij de bezwering verbrak.
“Niet doen.” Zijn mond bewoog haast niet terwijl hij sprak. Zijn hand, die een dons van zwarte haren bevatte, wees op haar toverstok. “Mensen met Weerwolfbloed zijn eng! Ja, kijk maar niet zo verbaasd. Zoals je geliefde ex al zei: ‘Vuile weerwolven horen zich ook niet voort te planten, komt alleen maar ellende van’. Dat Remus zich voortplantte oké, maar Teddy had wijzer moeten zijn. Mijn opa had wijzer moeten zijn toen zijn eerste kind stierf en zijn dochter, mijn moeder, moeten vermoorden toen hij nog kon.”
Begrip raakte haar met een duizelingwekkende snelheid. Eindelijk begreep zij waarom hij altijd rond volle maan een zonnebril droeg en waarom hij voordat hij de klas jankend uit was gerend naar het raam had gekeken. Wat zij net met Jareth had kunnen bedwingen werd haar nu teveel. Tranen mengden zich met bloed en haar lippen begonnen te tintelen doordat er zout kwam in hun wonden. Een tinteling van ongemak ging door haar lichaam toen zij haar armen om het lichaam van Mino sloeg. Zijn lichaam sputterde tegen en de zwarte haartjes kietelden door haar nachthemd heen. Maar zij maande hem tot stilte door haar vingers tegen zijn lippen te doen. Een blik van verbazing en genegenheid hielden haar ogen vast, totdat zij deze niet meer kon zien. Haar ogen bestudeerden de fijne haartjes op zijn wangen terwijl haar lippen zochten naar een plek wat niet behaard was. Zijn lippen proefden helemaal niet fris, zij waren warm, net zoals haar bloed was geweest. Warm en zoet.
“Ik,” hij stotterde, “waarom?”
Daida antwoordde niet. Zij stapte op de klopper af en liet deze drie keer vallen. De zachte stem klonk weer helder door de gang. Zij wenkte de halve Weerwolf en antwoordde: “Een doolhof is bedoeld om te verdwalen op de zoektocht naar het midden. Een labyrint begeleidt je naar het eindpunt doordat het maar één gang heeft.”
De klopper knikte tevreden waarop de deur met een plopje open ging en Daida wendde zich weer tot Mino. Haar vingers kamden zijn Weerwolfharen uit zijn ogen, zodat zij eindelijk zijn warme gele ogen kon zien, die enigszins uit hun verband waren gerukt.
“Het leven is een doolhof waar je in verdwaald voordat je hebt leren lopen. Maar jij, Mino Tauro maakt van deze doolhof een labyrint.”

Gemaakt: 13 maart 2009