31/08/2020, 10:25
Mino
Want jij maakt deze doolhof tot een labyrint
Zijn mond bewoog haast niet als hij praatte. Hij had zijn zonnebril weer eens op, iets wat traditie bij hem was ongeacht het weer. Zijn hoofd bevond zich zo dicht tegen het papier dat het leek alsof hij het zoende, het zag er schattig uit. Eigenlijk was alles aan hem vertederend.
Zorgvuldig haalde zij haar hand onder haar hoofd vandaan en legde deze een paar centimeter naast zijn hand neer. Ze strekte zich even uit, de uren waren traag voorbij gegleden. Zij probeerde zijn ogen te ontwaren, maar de bril bedekte het hele gebied tussen zijn wangen en zijn kruin. Het enige wat ze zag waren haar eigen lichtbruine ogen, die door haar zwarte haren heen staarden en weerkaatst werden door zijn zonnebril. Onder de zonnebril was nog net een groot litteken te zien in de vorm van twee driehoeken die in elkaar gehaakt waren.
“Het verschil,” zo mompelde hij, “tussen een doolhof en een labyrint.” Ditmaal bewogen zijn lippen wel, waardoor zij zich afvroeg hoe deze zouden proeven. Vast heel zoet en fris. Zijn veer ging ijverig tekeer op het perkament dat voor hem lag en schreef de woorden op die hij citeerde. Zij kon enkel naar de kille duisternis die zijn zonnebril creëerde staren. Op zoek naar die donkerbruine ogen die haar het gevoel gaven haar ziel te doorgronden.
Hij tilde zijn hoofd van de tafel af en keek haar achter zijn bril vandaan aan. Zij bestudeerde een boek waar de broze bladzijdes elk moment van los konden laten. Maar hij had nog net gezien hoe zij haar blik vlug afwendde. Hij was blij dat de zonnebril tussen hen in zat, als beschermer van zijn geheim.
“Harry Potter,” de zweverige stem van professor Kist drong maar half tot haar door, “had Remus Lupos, Nymphadora Tops, Fred Wemel, Kasper Krauwel en velen anderen zien sterven.”
Naast haar klonk gezucht. Zij zond een bemoedigende glimlach naar Sarah, terwijl zij druk in haar etui zocht naar een ganzenveer om de indruk te wekken dat zij aantekeningen maakte.
“Probeer eens wat minder duidelijk te staren, Ied.”
Sloom bewoog zij haar blik weer naar Sarah, waardoor zij zich toen pas realiseerde dat zij weer naar hem had gekeken. Het was ook veel te gemakkelijk om onopgemerkt door haar steile zwarte haren heen te gluren.
Hij zat twee rijen naast haar en één bank voor haar. Zijn schouders waren opgetrokken en zijn hoofd gebogen. Het leek alsof hij zich zo klein mogelijk probeerde te maken, wat zij hem niet kwalijk kon nemen. In zijn kastanjebruine haren die tot zijn schouders reikten zaten propjes perkament.
Met haar vingers gleed zij over haar gewaden. Onbewust greep zij naar haar toverstok, klaar om deze te trekken zodra de treiteraars haar die kans gaven.
“Juffrouw Theseus.”
Geschrokken keek zij op. Het was niets voor professor Kist om leerlingen bij de les te zien houden. Sarah grinnikte verdacht. Zij gaf haar vriendin een harde stomp en grijnsde met haar mee.
“Dat zet ik je nog betaald, Ludwig!”
Haar grijns verdween echter toen haar aandacht weer naar hem werd getrokken. Een grote prop papier stond op het punt zijn hoofd te raken. Uiteraard kwam deze weer van de jongeheer McRint. De arrogante Hoofdmonitor uit Griffoendor. Zij zocht opnieuw naar haar toverstok, terwijl zij het propje met haar ogen volgde.
Hij reageerde niet eens toen hij geraakt werd. Haar grip op de toverstok verslapte en zij hield het bij het vuil aankijken van de Grif. Zijn verveelde houding uitte zich op de manier waarop hij zijn stoel liet bewegen. Met zijn voeten op de tafel had hij perfecte controle op de twee poten waar hij zijn stoel nu op liet balanceren. Zijn schouders waren achterover getrokken, zodat zijn hoofd boven zijn slachtoffer uittorende. Met die geniepige helderblauwe ogen keek hij in de rug van zijn voorbuurman.
“Remus Lupos was gestorven voor een beter wereld voor zijn zoontje, net als Lily Potter dit had gedaan voor haar zoon,” ging de geest van professor Kist onverstoorbaar verder. Duidelijk was hem het getreiter compleet ontgaan.
“Vuile weerwolven horen zich ook niet voort te planten, komt alleen maar ellende van,” sneerde de stem van Jareth McRint. Een nog grotere prop zoefde naar voren en raakte met een harde kets zijn hoofd.
Naast haar begonnen de schouders van Sarah al te schokken, maar deze hield abrupt op met lachen toen de blondine de blik van haar vriendin zag. Zij kon enkel met afgrijzen zien hoe hij in één beweging opstond en met grote halen jankend de klas uitstormde. Jareth keek haar verbijsterd aan, maar die verbijstering sloeg al snel om in een grote grijns.
Op zijn nonchalante manier van lopen kwam hij het klaslokaal uitslenteren. Hij zag er nog even zelfverzekerd uit als altijd. Zij moest haar lach inhouden toen ze dacht aan die keer dat hij haar wanhopig op zijn knieën had gesmeekt. Zij wachtte totdat zijn vrienden hem een klop op de schouders hadden gegeven ter afscheid en sletje O’Seidon hem had afgelebberd.
“Jareth.” Zij probeerde haar stem zo kil mogelijk te maken. Gezien zijn reactie – hij sprong vijf meter de lucht in en keek vervolgens schuchter om zich heen – was dat aardig gelukt.
“Daida!” zei hij toen zo kalm mogelijk. Jammer voor hem kende zij hem beter dan dat. Moeiteloos merkte zij op dat hij met zijn hand door zijn warrige haren woelde. Een gewoonte die hem zo gewoon was dat hij het niet merkte als hij het deed. De gewoonte die meedogenloos verraadde dat hij zich niet op zijn gemak voelde.
“Waarom,” begon zij terwijl zij elk woord dat zij zou gaan zeggen opnieuw afwoog, “zit jij in Godsnaam niet in Zwadderich?”
De opmerking deed hem schijnbaar niets. Hij ging tegen de muur hangen en trok zijn been omhoog. Voor een fractie van een seconde werd ze gevangen door zijn zeeblauwe ogen die haar aankeken alsof ze zich van geen schuld bewust waren.
Het waren diezelfde ogen die hem ook weer verraden. Samengeknepen, zodat slechts een spleetje zichtbaar was, vertelden ze haar dat hij zocht naar een scherpe opmerking. Ook zijn hand ging weer door zijn haren. Tot haar eigen afschuw vroeg zij zich af hoe lang het geleden was dat haar hand die bruine lokken had gestreeld. Als zij zich concentreerde kon zij de gel nog op haar hand voelen.
“Waarom,” kaatste hij op zijn meest neerbuigende manier terug, “was jij toen zo jaloers op Laura?”
Verontwaardiging rukte in haar lichaam sneller op dan Schroeistaartige Skreeften in brand vlogen. Haar lichaam trilde zo erg dat zij moeite moest doen te blijven staan. Zij slaakte een gilletje en rukte haar toverstok uit haar gewaad.
“DURF DAT NOG EENS TE BEWEREN! Arrogante klootzak! JIJ ging, bij Merlijns afknijpende ballenknijper, vreemd met O’Seidon, waarop IK jou dumpte. Enorme braakbal. Jij bent een grotere leugenaar dan tovenaars die wat aan kobolden beloven!”
Haar hand ketste hard in zijn gezicht. Zij zag zijn ogen groter worden en wilde die lichtblauwe parels uit zijn kop rukken. Zij was al bezig met haar nagels denkbeeldig te vijlen toen het haar opviel dat zijn gezicht steeds kleiner werd. Had zij hem vervloekt zonder dit door te hebben gehad?
“Jezus, Daida, jij brengt ‘niet over je heen laten lopen’ naar een nieuw level.”
Sarah keek haar grijnzend aan. Haar donkerblonde haren zagen er verwaaid uit doordat zij onder de arm van Jareth had moeten duiken om haar vriendin weg te sleuren. De stok die zij in haar hand hield leek veel te groot voor haar smalle postuur. Haar bril schudde heftig mee bij elk woord dat ze zei tijdens haar preek.
“Hij draaide verdomme de feiten om!” Het bracht Daida van haar stuk te moeten constateren dat het ritme van haar hart niet enkel sneller was gegaan doordat zij zich had opgewonden. Uit het licht van zwevende kaarsen die de hal waar zij zich nu bevonden verlichtten kwam een groot harnas opzetten. De helm van de ridder maakte een piepend geluid toen deze een paar centimeter zakte, nadat zij het harnas uit woede een klap had gegeven.
“Nou en, hij zegt al dit hele schooljaar dat hij jou heeft gedumpt,” zei Sarah zonder aandacht te schenken aan de ridder die verontwaardigd zijn helm weer goed zette. “Had je iets anders van hem verwacht dan?”
De ridder kreeg zijn helm niet meer goed, blijkbaar had zij deze te erg beschadigd. Als dochter van Dreuzels kon ze het zelfs na zes jaar op Zweinstein niet laten zich te verbazen over bewegende harnassen. Maar haar vriendin porde haar in haar maag, waarop ze een bocht omsloegen, zodat de klopper die de ingang van Ravenklauw beschermde zichtbaar werd.
“Hij gebruikte Mino als schietschijf.” Nadat zij de klopper drie keer had laten vallen kwam haar de bekende stem tegemoet. Achter haar rug werd gegiecheld.
“Ied, hij heeft een zonnebril op in de klas!” Sarah duwde de deur haastig open en griste een ganzenveer en een inktpot uit de lucht die zij had gesommeerd.
“Ik weet het.” Haar vingers gleden door een stapel perkamenten met aantekeningen over het werkstuk wat zij samen met meneer Tauro moest maken van professor Kist. Naast het stapeltje lag het boek Geschiedenis van de Toverkunst: Griekse Mythen en hun waarheden open. Op de afgebeelde doolhof lagen nog meer aantekeningen die Daida vastpakte en netjes op het stapeltje legde.
“Maar ja, Jareth is ook zo gespierd, heeft van die mooie waterogen. En, o god, hij heeft een wasbordje!”
Daida proestte het uit bij Sarah’s perfecte imitatie van hoe zij meneer McRint begin vorig jaar had opgehemeld bij haar vriendin. Lachend verlieten zij de Leerlingenkamer.
Die nacht had zij zich al twee keer bijna opgehangen aan het gordijn van haar hemelbed toen ze besloot om een frisse neus te halen. Zij verstijfde het harnas, dat zijn zwaard trok omdat hij haar herkende van die middag. Bij elke stap die zij zette hoopte ze het beeld kwijt te raken van Mino Tauro’s hoofd dat veranderde in de arrogante kop van McRint.
Naarmate de minuten verstreken en haar pas minder stevig werd gleed haar blik naar de grote ramen van de toren. Zij vond troost in de volle maan die haar toelachte. Langzaam bedaarde zij. Haar gedachten begonnen zich meer te concentreren op Mino. Hoe hij lachte, naar haar keek vanachter een dik boek. Waarom hij die middag luid jankte, langs haar heen naar het raam had gekeken en uit de klas was gerend. Jareth had haar aangekeken.
Niet denken aan Jareth. Geen gesloten hoofdstukken openen.
Zij mompelde de tegenspreuk van Petrificus Totalus. Het piepende geluid van het harnas was in schril contrast met de stilte die enkel doorbroken werd door het geruis van haar nachtjapon. De arme ridder kon niet praten, maar aan de manier waarop hij zijn vuist balde begreep zij wat hij gezegd zou hebben.
“Sorry,” fluisterde zij, maar haar stem ging verloren doordat zij de hoek al weer was omgeslagen. De klopper klonk luid in de ijzige stilte, maar de stem was oorverdovend. Het zong op zijn eigen koele manier zijn raadsel. “Wat is het verschil tussen een doolhof en een labyrint?”
De pupillen van haar ogen vernauwden toen zij het puntje van haar toverstok had gedoofd en dromerig uit het raam begon te staren. Nooit had zij gedacht dat er een verschil tussen een doolhof en een labyrint kon zijn. Weer keek zij naar de volle maan, ook daar kon zij het antwoord niet vinden op het raadsel.
Haar vingers gleden over een raamkozijn om in te schatten of deze breed genoeg was om in te gaan zitten. Zij besloot van wel, trok haar benen op en leunde met haar schouder tegen het koude glas. Zoals altijd vielen haar steile haren direct voor haar ogen toen zij haar hoofd een beetje boog.
Ergens, heel ver weg was het antwoord op het raadsel van de klopper. Iets zei haar dat het met Mino te maken had. Had hij er niet wat over gezegd tijdens hun gezamenlijke uurtjes in de bieb voor hun werkstuk?
“Dat was niet zo lief, vanmiddag.” Als zij niet in een raamkozijn had gezeten, was zij zeker een meter de lucht ingesprongen. Nu voelde de grond hard na een val van een halve meter. Enkele tegelrijen verder stonden twee blinkende zwarte schoenen enkele millimeters naast elkaar.
“Sinds wanneer mogen Modderbloedjes ’s avonds door de gangen zwerven?”
Dit keer was er geen Sarah om haar tegen te houden. Zij sprong sneller op dan zij gevallen was, balde haar handen om op het laatste moment te besluiten om Jareth met vlakke hand te slaan.
Helaas was hij sneller dan zij. Met een lenigheid die verwacht mag worden van een Wachter, dook hij onder haar arm door en greep naar zijn toverstok. Zo beheerst mogelijk vervloekte hij haar met de spreuk die zij aan het begin van haar wandeling op de ridder had afgevuurd.
Onder invloed van de totale verstijving had zij geen controle meer over haar lichaam. Daardoor kon zij niet voorkomen dat hij haar opving en voorzichtig op de grond legde.
“Daida, Daida, Daida. Mijn lieve, kleine, Sneeuwwitje.”
Er kwam geen beweging in haar mond, waardoor zij hem niet spottend kon wijzen op de plotselinge verandering van benaming. Sinds zij niet was ingegaan op zijn smeekbeden alsjeblieft weer verkering met hem te nemen, had hij haar koosnaampje niet meer in zijn mond gehad. Haar been begon te jeuken, het was koud op de vloer. Met de grootst mogelijke inspanning probeerde zij haar arm te bewegen, maar het mocht niet baten.
“Je maakt het mij toch weer moeilijk. Moet deze prins je kussen zodat je ontstijft? Maar dan word ik wel besmet met speeksel van een Modderbloedje.”
Zijn handen voelden voor het eerst ongewild aan haar lichaam. Zij voelden als botte messen aan, venijnig doordat zij brede sneden maakten. Hij streek haar ebbenhoutkleurige haren uit haar ogen. Het liefst zou zij achteruit deinzen, ware het niet dat zij nog altijd verstijfd was. Daarom keek zij koppig naar het witte schijnsel van de volle maan.
“Kijk me aan als ik tegen je praat!”
Trots als zij was liet zij geen traan toen ze bloed proefde en bleef zij staren naar de maan. Zij verwachtte elk moment nog een klap te krijgen van Jareth, de Griffoendor die zij ooit zo beminde. In plaats daarvan streek er een wind op. Haar handen grepen beschermend naar haar hoofd. Een fel licht verblindde haar ogen.
Wacht, zij kon weer bewegen! “PROTEGO!” Haar schildspreuk was zo krachtig dat Jareth naar achteren werd gesmeten en zijn opgeheven vuist op zijn eigen gezicht terecht kwam. Met een oorverdovend lawaai knalde hij tegen de muur aan. Verbijsterd wilde hij opstaan en naar haar toe rennen. Iets weerhield hem. In plaats daarvan rende hij de hoek om en hoorde zij hem tegen het harnas aanknallen.
“Daida!”
Langzaam liet zij haar stok zakken. De stem had zó dichtbij geklonken dat die niet van Jareth kon zijn. Heftig knipperde zij met haar ogen om te zien wie het dan wel was.
Twee flauwe gele lichtjes toonden een groot gezicht. Het had haren op de wangen. De lichtjes waren gele irissen die in de kleine gespleten ogen lagen. De gestalte boog zijn hoofd en met een schok herkende zij het wezen aan het litteken op de behaarde wang in de vorm van twee in elkaar gehaakte driehoeken.
“Mino!” Het blauwe licht dat om haar heen had gecirkeld ter bescherming verdween abrupt toen zij de bezwering verbrak.
“Niet doen.” Zijn mond bewoog haast niet terwijl hij sprak. Zijn hand, die een dons van zwarte haren bevatte, wees op haar toverstok. “Mensen met Weerwolfbloed zijn eng! Ja, kijk maar niet zo verbaasd. Zoals je geliefde ex al zei: ‘Vuile weerwolven horen zich ook niet voort te planten, komt alleen maar ellende van’. Dat Remus zich voortplantte oké, maar Teddy had wijzer moeten zijn. Mijn opa had wijzer moeten zijn toen zijn eerste kind stierf en zijn dochter, mijn moeder, moeten vermoorden toen hij nog kon.”
Begrip raakte haar met een duizelingwekkende snelheid. Eindelijk begreep zij waarom hij altijd rond volle maan een zonnebril droeg en waarom hij voordat hij de klas jankend uit was gerend naar het raam had gekeken. Wat zij net met Jareth had kunnen bedwingen werd haar nu teveel. Tranen mengden zich met bloed en haar lippen begonnen te tintelen doordat er zout kwam in hun wonden. Een tinteling van ongemak ging door haar lichaam toen zij haar armen om het lichaam van Mino sloeg. Zijn lichaam sputterde tegen en de zwarte haartjes kietelden door haar nachthemd heen. Maar zij maande hem tot stilte door haar vingers tegen zijn lippen te doen. Een blik van verbazing en genegenheid hielden haar ogen vast, totdat zij deze niet meer kon zien. Haar ogen bestudeerden de fijne haartjes op zijn wangen terwijl haar lippen zochten naar een plek wat niet behaard was. Zijn lippen proefden helemaal niet fris, zij waren warm, net zoals haar bloed was geweest. Warm en zoet.
“Ik,” hij stotterde, “waarom?”
Daida antwoordde niet. Zij stapte op de klopper af en liet deze drie keer vallen. De zachte stem klonk weer helder door de gang. Zij wenkte de halve Weerwolf en antwoordde: “Een doolhof is bedoeld om te verdwalen op de zoektocht naar het midden. Een labyrint begeleidt je naar het eindpunt doordat het maar één gang heeft.”
De klopper knikte tevreden waarop de deur met een plopje open ging en Daida wendde zich weer tot Mino. Haar vingers kamden zijn Weerwolfharen uit zijn ogen, zodat zij eindelijk zijn warme gele ogen kon zien, die enigszins uit hun verband waren gerukt.
“Het leven is een doolhof waar je in verdwaald voordat je hebt leren lopen. Maar jij, Mino Tauro maakt van deze doolhof een labyrint.”
Gemaakt: 13 maart 2009