28/08/2020, 21:57
(Dit bericht is het laatst bewerkt op 28/08/2020, 21:58 door Saskiaatje.)
23 Stilleven in Blauw
Isa rilde, maar stapte stevig door. Ze passeerde de poort, waar ze de wazige schimmen van de gevleugelde everzwijnen tegen de schemerige avondhemel nog net kon zien.
Haar humeur was verbazingwekkend goed. Ze had het stemmetje in haar hoofd dat haar voor gek verklaarde het zwijgen opgelegd en dacht nu alleen nog maar: ik ga weg. Het maakte haar blij, opgelucht.
Terwijl ze door het dorp liep, werd het donkerder en tegen de tijd dat ze bij het postkantoor aankwam, brandde in de meeste huizen al licht.
Uit een van de zakken van haar gewaad diepte ze een eenzame Galjoen op, die ze bij de kalende man achter de balie inwisselde voor een zakje Brandstof en een hoop wisselgeld.
Het was druk in de Verschijnselkamer, maar tot Isa's opluchting stond er geen lange rij bij de Vertrekhaarden. Ze aarzelde niet.
Terwijl de rij richting de haard bewoog, kwam haar besluit nog vaster te staan; ze zou niet meer terugkeren naar Zweinstein. Niet meer naar Perkamentus, die in gedachten roerde alsof het een bord tomatensoep was. Niet meer naar Slakhoorn, die met zijn gele ogen al haar vieze drankjes liet mislukken. Niet meer –ze slikte- naar Ayla, Tyra en Muriël, die hun best hadden gedaan haar te laten wennen, maar daar nooit helemaal in waren geslaagd. Ze zou hen missen, dat wel…
'Isa!'
Ze herkende de stem, maar keek niet om. Er was nog één tovenaar tussen haar en de haard. Ongeduldig wachtte ze tot hij een geknakte bezemsteel zo gevouwen had dat hij de haard in kon en er zelf naast was gaan staan.
'Isa, wacht!'
'Nee, ik heb lang genoeg gewacht. Het went niet, ik hoor hier niet. Ik ga terug.'
Ze pakte een handje Brandstof uit het zakje.
'Waar ga je heen dan?' Zijn stem klonk gemeen, triomfantelijk bijna.
Ze draaide zich om, en keek recht in Patricks blauwe ogen.
'Terug naar waar ik hoor,' zei ze duidelijk. Ze had geen zin hem uit te leggen dat ze kunstenaar zou worden in de Dreuzelwereld. Kunstenaars mochten gek zijn. Sterker nog, ze waren bijna allemaal gek, of tenminste een beetje prettig gestoord. De kleine korreltjes Brandstof zochten een weg tussen de kieren van haar samengeknepen vingers. 'Doet het ertoe?'
'De briefjes,' zei hij vlak. Hij maakte van haar verwarring gebruik door haar bij de haard vandaan te trekken om de rij niet op te houden.
'De briefjes komen uit jouw wereld, Patrick, niet uit de mijne.' Ze rukte haar arm los.
Op de grond vormde zich een hoopje Brandstof.
'Ja, Flora is inderdaad van ons geweest,' ging hij ongestoord verder.
Isa's mond viel open. Dus het wás waar, alle Wilders hadden blauwe ogen… Toen ze hem aankeek leken zijn ogen blauwer dan ooit.
'Om preciezer te zijn: van mijn oma.'
Een klomp ijs plofte in Isa's maag… Oma Wilder? Was zij degene die de geheimzinnige boodschappen schreef?
'Nee, Isa, mijn oma is niet de schrijver van je briefjes, je hebt zelf haar handen gezien. Al zou ze zo graag willen, ze kan niet meer schrijven, al heel lang niet meer. Daarom had ze haar uil ook niet meer nodig.'
'Flora,' fluisterde Isa. Ze kon niet geloven dat hij haar een afgedankte uil als cadeautje had gegeven.
'Ik weet niet van wie de briefjes komen, maar diegene wil je iets vertellen.'
'O ja?' Isa keek hem langdurig aan en hij fronste zijn wenkbrauwen. Zonder weg te kijken peilde ze zijn gedachten. Waarom wilde hij haar hier houden, wat was zijn belang? Schreef hij de briefjes?
Tegelijkertijd voelde ze hoe hij gespannen terugkeek.
'Is er iets?' vroeg hij zo normaal mogelijk.
Isa antwoordde niet, haar blik nog steeds gefixeerd op de blauwe poelen. Om in te verdrinken, zo blauw… Ze verdronk: haar blik werd wazig en ze zag dubbel, tot er beelden opdoken. Duidelijke beelden. Patrick met een uil. Patrick met een meisje. Patrick die naar het meisje toeboog, zijn hand op haar heup legde, een pluk haar opzij streek. Hun lippen die elkaar raakten en het meisje dat glimlachte. In haar ogen flikkerde liefde, puur geluk.
'Isa, wat doe je?' vroeg Patrick verward. Hij schudde zijn hoofd en hij slaagde erin de beelden te laten vertroebelen, maar Isa haalde ze terug, bekeek ze met afschuw. Wie was zij? Wat deed hij?
'Wat doe ik… wat doe jij? Patrick, wat gebeurt er?' Haar rauwe stem stokte, ze was misselijk van paniek. Het restje Brandstof gleed uit haar handen, de rij voor de haard loste op en vulde zichzelf aan, stemmen om hen heen. De tijd liep door. Het oogcontact bleef. De beelden bleven.
'Ophouden nou, Isa,' siste hij. Zijn stem had nog nooit zo dreigend geklonken en voor het eerst stond Isa tegenover de Schouwer die Patrick anders zo kunstig in zichzelf verborgen wist te houden.
'Ik weet niet wat er gebeurt, ik kan het niet stoppen… Wat doe je, Patrick?' Paniek klonk nu door in haar stem terwijl zijn toverstok dichter bij hun gekoppelde blikken kwam.
'Stop ermee!' Zijn ogen schoten vuur, maar Isa zag meer dan vuur. Patrick die vocht, met mensen met maskers, Dooddoeners, een vrouw met een kakelende lach… Meila?!
Ze hoorde niet dat hij een spreuk uitsprak, maar voelde wel de kracht waarmee ze naar achteren geblazen werd. De beelden waren verdwenen. Hij liep naar haar toe, maar deed geen poging haar te helpen opstaan. Ze krabbelde verward overeind.
'Wat was dat?' vroeg ze hijgend en volkomen in de war.
'En dat vraag je míj?' Hij spuwde de woorden vol afschuw over haar uit. Ze had hem nog nooit zo kwaad gezien. 'Je hebt me nooit verteld dat je zo'n krachtige Legilimens bent.'
'Ik ben een wát?' reageerde Isa boos, 'Ik geloof niet dat ik de enige ben die hier iets heeft verzwegen.'
Verschillende mensen keken nu naar hen om en Patrick temperde zijn stem. Ze keek naar hem op, maar hij ontweek haar blik.
'Was dit niet wat je wilde, Isabella Josephina Ruyshof? Je wilde toch dat het niets tussen ons zou worden? Dan hou je mij niet tegen.'
Met een plop Verdwijnselde hij voor haar ogen.
Een moment bleef ze versuft staan, maar haar benen leidden haar terug naar de haard.
In een roes pakte Isa een nieuw handje poeder en glipte ze voor een stevig gebouwde heks de haard in. Ze wilde nu echt zo snel mogelijk weg.
'Zalivaro's,' schreeuwde ze, wensend dat het haardsysteem dat zou begrijpen. Haar voeten kwamen los uit de groene vlammen en niet veel later landde ze in een openhaard die grensde aan een lange, witbetegelde gang, die uitkwam op een soort pleintje met een receptie. Ze zat goed.
Een paar tellen hield ze zich staande tegen de muur buiten de haard. Een paar tellen maar. Ze had dus kennelijk een of andere belachelijke gave waardoor ze gedachtes kon zien. Ze walgde van zichzelf. Dit leek op wat híj ook deed, voortdurend deed. Ongewild, ongevraagd. Ze sloot haar ogen en ademde diep uit, terwijl ze de gedachten van zich afschudde. Ze prees zich gelukkig met haar kleine restje relativeringsvermogen: het stelde niets voor, zeker niet in vergelijking met de problemen van de rest van de wereld. Er waren belangrijker dingen. Zoals die ene persoon die ze in de afgelopen week niet verloren had, maar juist teruggewonnen.
'De revalidatieafdeling, tweede verdieping.' De tovenaar die voor haar in de rij stond, pakte met een zwiep van zijn stok zijn aktetas van de balie en liep richting de liften.
Isa stapte naar voren en keek in de ogen van een vriendelijke heks met een leesbril.
'Ik ben op zoek naar Ruud Ruyshof,' zei ze snel.
'Hij wacht op je, schat,' glimlachte de heks haar toe, 'verpleegafdeling, vierde etage.'
'Bedankt,' stamelde Isa verbaasd. Kende de receptioniste iedere patiënt?
Ze stapte bij de man met de aktetas in de lift en duwde op de goudkleurige 4.
De lift zoefde bijna geruisloos naar boven en liet de man uitstappen op de tweede verdieping. Haar hart ging sneller kloppen toen de deuren zich weer sloten. Wat ging ze eigenlijk zeggen tegen haar vader? Zou hij er slechter uitzien dan de vorige keer? Of beter? Ze hoopte vurig op het laatste en kamde haar haren met uitgestoken vingers in model. Zweet parelde op haar voorhoofd, ze wipte van haar ene been op haar andere. Haar moeder zou híer in elk geval niet zijn, dat was zeker.
Met een vriendelijk 'pling' stopte de lift en ze stapte uit, nog steeds in gedachten verzonken. Pas toen ze bijna tegen een verpleegster opliep, bedacht ze dat ze helemaal geen kamernummer door had gekregen van de receptioniste. Ze liep de lange gang door en keek op alle naambordjes. Geen Ruyshof.
'Wie zoek je, mijn lieve kind?' Een oude vrouw in een rolstoel keek naar haar omhoog.
'Ruud Ruyshof,' stamelde Isa. Ze plooide haar mond in een vriendelijke glimlach, of iets wat daarvoor door zou moeten gaan.
'Jij moet Isabella zijn.' Het rimpelige gezicht van de oude vrouw klaarde helemaal op en ze produceerde een tandeloze grijns.
'Eh… ja.' Isa stond versteld. Kende iedereen iedereen hier?
'Ik ben bang dat je helemaal verkeerd zit, lieverd. Hij ligt vanaf de liften gezien de andere kant op. Derde kamer links.'
'Tante Kaatje, daar bent u!' Een roodharige verpleegster liep op hen af en pakte de handvatten van de rolstoel. 'U zou vandaag meedoen aan de groepsopdracht 's avonds, weet u nog? Kom, we komen te laat.' Ze knikte Isa toe en reed de oude vrouw richting de liften.
'Ik heb helemaal geen zin in de groepsopdracht,' mokte tante Kaatje terwijl ze Isa een knipoog gaf. Die liep achter de twee aan, sloeg bij de liften linksaf en bleef bij de derde kamer aan de linkerkant in de deuropening staan.
'Isabella!' klonk het gedempt vanuit het enige gevulde bed bij het raam.
'Papa,' fluisterde Isa. Ze rende op hem af en legde haar hoofd op zijn borst.
'Ik dacht dat ik het verpest had, dat je niet meer zou komen,' fluisterde hij, 'Sorry, sorry meisje, ik was zo dom.' Zijn tranen druppelden in haar loshangende haar.
'Nee, papa, niet zeggen, zeg maar niets.'
Ze zaten vele minuten in een innige omhelzing verstrengeld. Tranen mengden zich op het witte laken. Ze voelde zijn liefde, die er altijd al was geweest, maar die haar nooit op was gevallen. Hoe had hij die verborgen kunnen houden? Of had zij er nooit voor opengestaan? Ze was blij met het warme gevoel van binnen, ze had het nog nooit zo nodig had gehad als nu. Hij was de enige die ze nog had.
Er werd niet gesproken.
Uiteindelijk was het Isa die zich losmaakte uit haar ongemakkelijke positie, haar tranen ruw afveegde en op een stoel naast het bed neerplofte.
'We wisselen, papa,' begon ze schuldbewust. 'Jij bent nu hier, nu ga ik weer naar daar.'
'Hoe bedoel je?'
'Ik ga niet terug, niet terug naar Perkamentus,' fluisterde ze. 'Kun jij mijn geheugen modificeren? Kun je dat voor mij doen, papa?' Tranen glinsterden in haar ogen. Andere tranen. Als ze iedereen moest verliezen, dan ook hem maar. Het kon moeilijk erger. Ze zou gelukkiger zijn als ze deze hele periode van haar leven niet leek te hebben meegemaakt.
'Nooit.' Zijn ogen kregen een merkwaardige glans. 'Luister, Isa, het is belangrijk dat je terugkeert naar Zweinstein –'
'Nee!' Ze keek hem ongelovig aan. Een half jaar terug was hij nog fel tegen, en nu…
'Laat me uitpraten,' zuchtte hij vermoeid, 'alsjeblieft.'
Ze opende haar mond, maar sloot hem weer.
'Je gaat terug, omdat je teruggaat naar Zweinstein, Isa, je gaat niet terug naar Perkamentus.'
'Hij was bij mijn geboorte,' walgde Isa.
'Ja,' bevestigde haar vader, 'dat was hij inderdaad. Heb je je ooit afgevraagd waarom?'
'Goede vrienden?' gokte Isa.
'Goede afkomst, Isa. Laat me je iets vertellen over onze voorouders.
Toen je moeder je een half jaar geleden vertelde dat een echte Ruyshof nooit een tovenaar zou zijn, loog ze niet tegen je. Ik ben geen echte Ruyshof, Isa, en jij ook niet. Mijn vader was een Dreuzel, zijn naam heb ik gekregen, maar mijn moeder, dáár komt de toverkracht vandaan, zij was een heks. Om precies te zijn een van de laatste afstammelingen van één van de grootste tovenaars van lang, lang geleden. Wij stammen af van Elwyn van Eoforwic, Isa. Hij was de bouwmeester van Zweinstein.'
'Eoforwic,' mompelde Isa. De naam zei haar helemaal niets.
'York,' reageerde haar vader prompt, 'de Oudengelse naam van de stad York. Elwyn, een voortreffelijk magisch bouwmeester, werd verjaagd uit York omdat hij een tovenaar was. Je weet hoe dat ging in die tijd… Maar hij hield van zijn stad, Isa. Eoforwic betekent 'zwijnenhouderij'. Zweinstein is een metonymie, een ode aan zijn stad, aan York.'
'Ik hou van het kasteel,' riep Isa meteen, 'maar-'
'Natuurlijk hou je van het kasteel,' glimlachte haar vader, 'er zit een hoop magie in die veel mensen niet begrijpen. Wij wel. Dat is een gevoel.'
'Maar-' wierp Isa tegen.
'Luister,' suste hij haar, 'Er zijn boeken volgeschreven over de stichters van Zweinstein, maar wat bijna niemand weet, is dat Elwyn hun vertrouweling was. Bij hem uitten ze hun frustraties, hun vreugde en hun geluk. Elwyn herstelde vaak de vrede na uitgebreide ruzies, vooral tussen Zalazar Zwadderich en Goderic Griffoendor. Hij koos er bewust voor zich niet te mengen in het strijdgewoel en ook geen partij te kiezen.'
'Perkamentus was bij mijn geboorte vanwege onze stamboom?'
'Perkamentus weet dat het kasteel uit grote hoeveelheden magie is opgebouwd waar nog maar weinig over bekend is. Oermagie wordt het genoemd. Hij weet dat wij afstammen van Elwyn en het is algemeen bekend dat Oermagie erfelijk wordt overgedragen. Hoewel niemand de precieze kracht van Oermagie kent, wijzen steeds meer feiten in de richting van iets heel basaals, waarvoor we in de loop van de tijd door moderne spreuken en bezweringen de waardering hebben verloren. Denk aan liefde, warmte, geluk. Het zou zo kunnen zijn dat Perkamentus door bij je geboorte aanwezig te zijn wat van die diepe magie heeft meegekregen, omdat een geboorte een explosie is van Oermagie. Hij had onze toestemming daarvoor, Isa, hij is een groot tovenaar en toentertijd deed hij in zijn vrije tijd onderzoek naar Oermagie. Zijn project was een klein project, maar het heeft veel voor ons betekend.'
Isa fronste haar voorhoofd.
'Ik weet waarom ze mij niet kunnen genezen, Isa. De Oermagie, of liever gezegd het tekort aan Oermagie, maakt me ziek. Ik heb me te lang teruggetrokken uit de magische samenleving; Zweinstein al jaren niet meer gezien, jóu te lang niet meer gezien. Jij zit vol oude magie, Isa, jij was mijn bron. Ik voel mezelf hier beter worden, ik voel weer kracht. Ik hoor hier. Net als jij. Hier, en nergens anders. Je moeder-'
Zijn stem stokte, maar hij vermande zich.
'Je moeder heeft nergens last van, zij is niet erfelijk belast.'
Hij zweeg.
'Heeft Oermagie te maken met gedachtenlezen?' vroeg Isa benauwd.
'Legilimentie bedoel je?' Haar vader knikte. 'Dat zou best eens kunnen. Ik ben een vrij goede Legilimens, al zeg ik het zelf.'
'Daarnet, ik bedoel… Ik keek in zijn ogen en toen ging alles vanzelf.' Ze keek hem paniekerig aan. Hij legde zijn hand op de hare.
'Daar kun je niets aan doen,' stelde hij haar gerust, 'Sommige mensen kunnen zich ervoor afsluiten met Occlumentie, maar de kunst van zowel het binnendringen als het afsluiten van de geest is de afgelopen jaren in de vergetelheid geraakt. Het is niet erg, het hoort bij jou, Isa. Is je nooit opgevallen dat je altijd op ogen let?'
'Ja,' stamelde ze, 'ik let altijd op ogen. Ze weerspiegelen toch de ziel?' Een hopeloze uitspraak, besefte ze. Ze had altijd gedacht dat het een soort beroepsdeformatie was, omdat ze tekende, en ogen altijd het verschil maakten tussen een goede en een slechte tekening…
'En wij kunnen in die ziel zoeken wat we willen zien, Isa. Het is een eigenschap die we niet moeten negeren, maar moeten koesteren, net als de rest van onze eigenschappen. Je bent een heks, geen Dreuzel.'
'Ik heb hem beledigd, gezegd dat hij gek was. Dat iedereen gek was.' En ik ben ook gek, of als ik het nu niet ben, word ik het daar wel weer, voegde ze er in gedachten aan toe.
'Ik kan niet terug papa, ik wil een domme Dreuzel worden.' Ze keek hem hulpeloos aan.
'Als je dat probeert, wordt het je dood. Kijk naar mij, het resultaat van ruim een decennium aan Onthouding. Het werkt niet. Jij gaat terug om je voorouder te eren. Doe het voor Elwyn, Isa, hij heeft geholpen met jouw school. Je kent hem niet, maar zijn kracht wel. Ik zal je helpen hem te leren kennen. Kun je mijn toverstok aangeven?'
Isa pakte de stok uit de bovenste lade van zijn nachtkastje. Hij luisterde niet, maar ze zei ook niets. Moest ze het hem vertellen van Severus? Zou hij überhaupt willen weten waar zij mee bezig was geweest, de tijd dat ze aan haar schoolwerk had moeten besteden?
Ruud Ruyshof zette zijn stok tegen zijn slaap en trok een pijnlijk gezicht. Toen hij de stok terugtrok, kleefde er een lange sliert witte, vloeibare substantie aan die gewichtloos bleef zweven. Hij wenkte en Isa boog voorover. Ze rilde toen de koele witte slinger haar slaap raakte en voelde vervolgens hoe haar hersenen de gedachte opzogen. Beelden schoten door haar hoofd, alsof ze vergeelde pagina's van een boek in sneltreinvaart omsloeg. Het ritueel herhaalde zich verschillende keren en Isa begon zich af te vragen hoeveel witte stof er in het hoofd van haar vader zou zitten, toen hij haar de toverstok teruggaf en gebaarde dat ze hem terug mocht leggen.
'Doorgegeven van vader op zoon, moeder op dochter.'
Isa verzonk in gedachten, maar nu niet die van zichzelf, maar die van een ander. Ze zag een man die ingewikkelde gebaren maakte terwijl hij stenen op elkaar dirigeerde en weer naar zich terughaalde om meer spreuken uit te spreken. De klanken die hij uitstootte kwamen haar niet bekend voor, maar hij zong, een soort melodie was het.
'Elwyn, wij zullen eten gaan,' hoorde Isa achter zich in een vreemd accent. Ze draaide zich om en stond oog in oog met degene van wie de gedachte was: Rowena Ravenklauw.
Er volgden scènes met veel bouwen, scènes met wandelingen door een steeds groter wordend kasteel en scènes waarbij Isa zich afvroeg of Elwyn echt zo onpartijdig was als hij zich voordeed, of toch stiekem een oogje had op Rowena. Uiteindelijk volgde de scène die voelde alsof Isa een klap in haar gezicht kreeg. Grote stenen, net als in haar droom. Een grote kring van grote stenen. Rowena Ravenklauw, Helga Huffelpuf, Goderic Griffoendor en Zalazar Zwadderich bezegelden hun doel: jonge tovenaars opleiden. De eed zworen ze tegenover Elwyn van Eoforwic terwijl een regenboog de hemel sierde. Het was betoverend, Isa was diep onder de indruk.
'Bedankt,' zei ze zacht, terwijl haar ogen zich weer scherpstelden op haar vader. Hij antwoordde niet. Geschrokken sprong ze overeind en wilde hem door elkaar schudden, maar gelukkig zag ze op tijd dat zijn borstkas nog op en neer ging. Ze glimlachte opgelucht, drukte een kus op zijn klamme voorhoofd en herschikte de dekens. Hij werd niet wakker en ze besloot hem met rust te laten. Ze zou terugkomen, hield ze zichzelf voor, terugkomen om hem echt te bedanken. En om te verder te vragen, want niet al haar vragen waren beantwoord, vooral de belangrijkste niet: waarom waren haar ouders Onthouder geworden? Ze wisten het toch van de Oermagie? En misschien kon hij haar verderhelpen, met de briefjes, met Quinten… Hoe dan ook, gek of niet gek, haar vader had gelijk: ze moest terug naar Elwyns kasteel, naar zijn magische bouwwerk. Ze wist het zeker. Ze was het hem verplicht.
Achteruit liep ze de kamer uit, om vervolgens op een holletje naar de lift te rennen en beneden een hand Brandstof in de dichtstbijzijnde haard te mikken.
Die avond nog begon Isa met het schilderen van een schilderij. Uit de tijd van Elwyn, Rowena, Helga, Goderic en Zalazar. De tijd van hun Oermagie, háár Oermagie. Een ridder zou het worden, een magische ridder op een paard. Enthousiast kwakte ze blauwe olieverf tegen het doek. Blauw was de kleur, felblauw. Ze was euforisch. Natuurlijk zou ze blijven. Wat ze hier deed? Geen idee. Moest ze wat leren? Kennelijk was ze al magisch hoogbegaafd. En wat deed Perkamentus ertoe? Ze was hier toch immers voor zichzelf? Ze voelde zichzelf de stereotiepe hoofdpersoon in een slechte clichéroman. Wat zou er in het volgende hoofdstuk komen, een nachtelijke wandeling met een prins of een demonstratie van haar o zo bijzondere magische talent?
Oermagie. Het zou haar helpen, ze voelde het, het vulde haar met een intens geluksgevoel. Ze was allerminst verbaasd om tussen haar penselen een rolletje perkament te vinden. Klein. Rechthoekig. Zwarte letters.
Blijf hopen, de zoektocht is eeuwig, vervul hem alleen.
Isa rilde, maar stapte stevig door. Ze passeerde de poort, waar ze de wazige schimmen van de gevleugelde everzwijnen tegen de schemerige avondhemel nog net kon zien.
Haar humeur was verbazingwekkend goed. Ze had het stemmetje in haar hoofd dat haar voor gek verklaarde het zwijgen opgelegd en dacht nu alleen nog maar: ik ga weg. Het maakte haar blij, opgelucht.
Terwijl ze door het dorp liep, werd het donkerder en tegen de tijd dat ze bij het postkantoor aankwam, brandde in de meeste huizen al licht.
Uit een van de zakken van haar gewaad diepte ze een eenzame Galjoen op, die ze bij de kalende man achter de balie inwisselde voor een zakje Brandstof en een hoop wisselgeld.
Het was druk in de Verschijnselkamer, maar tot Isa's opluchting stond er geen lange rij bij de Vertrekhaarden. Ze aarzelde niet.
Terwijl de rij richting de haard bewoog, kwam haar besluit nog vaster te staan; ze zou niet meer terugkeren naar Zweinstein. Niet meer naar Perkamentus, die in gedachten roerde alsof het een bord tomatensoep was. Niet meer naar Slakhoorn, die met zijn gele ogen al haar vieze drankjes liet mislukken. Niet meer –ze slikte- naar Ayla, Tyra en Muriël, die hun best hadden gedaan haar te laten wennen, maar daar nooit helemaal in waren geslaagd. Ze zou hen missen, dat wel…
'Isa!'
Ze herkende de stem, maar keek niet om. Er was nog één tovenaar tussen haar en de haard. Ongeduldig wachtte ze tot hij een geknakte bezemsteel zo gevouwen had dat hij de haard in kon en er zelf naast was gaan staan.
'Isa, wacht!'
'Nee, ik heb lang genoeg gewacht. Het went niet, ik hoor hier niet. Ik ga terug.'
Ze pakte een handje Brandstof uit het zakje.
'Waar ga je heen dan?' Zijn stem klonk gemeen, triomfantelijk bijna.
Ze draaide zich om, en keek recht in Patricks blauwe ogen.
'Terug naar waar ik hoor,' zei ze duidelijk. Ze had geen zin hem uit te leggen dat ze kunstenaar zou worden in de Dreuzelwereld. Kunstenaars mochten gek zijn. Sterker nog, ze waren bijna allemaal gek, of tenminste een beetje prettig gestoord. De kleine korreltjes Brandstof zochten een weg tussen de kieren van haar samengeknepen vingers. 'Doet het ertoe?'
'De briefjes,' zei hij vlak. Hij maakte van haar verwarring gebruik door haar bij de haard vandaan te trekken om de rij niet op te houden.
'De briefjes komen uit jouw wereld, Patrick, niet uit de mijne.' Ze rukte haar arm los.
Op de grond vormde zich een hoopje Brandstof.
'Ja, Flora is inderdaad van ons geweest,' ging hij ongestoord verder.
Isa's mond viel open. Dus het wás waar, alle Wilders hadden blauwe ogen… Toen ze hem aankeek leken zijn ogen blauwer dan ooit.
'Om preciezer te zijn: van mijn oma.'
Een klomp ijs plofte in Isa's maag… Oma Wilder? Was zij degene die de geheimzinnige boodschappen schreef?
'Nee, Isa, mijn oma is niet de schrijver van je briefjes, je hebt zelf haar handen gezien. Al zou ze zo graag willen, ze kan niet meer schrijven, al heel lang niet meer. Daarom had ze haar uil ook niet meer nodig.'
'Flora,' fluisterde Isa. Ze kon niet geloven dat hij haar een afgedankte uil als cadeautje had gegeven.
'Ik weet niet van wie de briefjes komen, maar diegene wil je iets vertellen.'
'O ja?' Isa keek hem langdurig aan en hij fronste zijn wenkbrauwen. Zonder weg te kijken peilde ze zijn gedachten. Waarom wilde hij haar hier houden, wat was zijn belang? Schreef hij de briefjes?
Tegelijkertijd voelde ze hoe hij gespannen terugkeek.
'Is er iets?' vroeg hij zo normaal mogelijk.
Isa antwoordde niet, haar blik nog steeds gefixeerd op de blauwe poelen. Om in te verdrinken, zo blauw… Ze verdronk: haar blik werd wazig en ze zag dubbel, tot er beelden opdoken. Duidelijke beelden. Patrick met een uil. Patrick met een meisje. Patrick die naar het meisje toeboog, zijn hand op haar heup legde, een pluk haar opzij streek. Hun lippen die elkaar raakten en het meisje dat glimlachte. In haar ogen flikkerde liefde, puur geluk.
'Isa, wat doe je?' vroeg Patrick verward. Hij schudde zijn hoofd en hij slaagde erin de beelden te laten vertroebelen, maar Isa haalde ze terug, bekeek ze met afschuw. Wie was zij? Wat deed hij?
'Wat doe ik… wat doe jij? Patrick, wat gebeurt er?' Haar rauwe stem stokte, ze was misselijk van paniek. Het restje Brandstof gleed uit haar handen, de rij voor de haard loste op en vulde zichzelf aan, stemmen om hen heen. De tijd liep door. Het oogcontact bleef. De beelden bleven.
'Ophouden nou, Isa,' siste hij. Zijn stem had nog nooit zo dreigend geklonken en voor het eerst stond Isa tegenover de Schouwer die Patrick anders zo kunstig in zichzelf verborgen wist te houden.
'Ik weet niet wat er gebeurt, ik kan het niet stoppen… Wat doe je, Patrick?' Paniek klonk nu door in haar stem terwijl zijn toverstok dichter bij hun gekoppelde blikken kwam.
'Stop ermee!' Zijn ogen schoten vuur, maar Isa zag meer dan vuur. Patrick die vocht, met mensen met maskers, Dooddoeners, een vrouw met een kakelende lach… Meila?!
Ze hoorde niet dat hij een spreuk uitsprak, maar voelde wel de kracht waarmee ze naar achteren geblazen werd. De beelden waren verdwenen. Hij liep naar haar toe, maar deed geen poging haar te helpen opstaan. Ze krabbelde verward overeind.
'Wat was dat?' vroeg ze hijgend en volkomen in de war.
'En dat vraag je míj?' Hij spuwde de woorden vol afschuw over haar uit. Ze had hem nog nooit zo kwaad gezien. 'Je hebt me nooit verteld dat je zo'n krachtige Legilimens bent.'
'Ik ben een wát?' reageerde Isa boos, 'Ik geloof niet dat ik de enige ben die hier iets heeft verzwegen.'
Verschillende mensen keken nu naar hen om en Patrick temperde zijn stem. Ze keek naar hem op, maar hij ontweek haar blik.
'Was dit niet wat je wilde, Isabella Josephina Ruyshof? Je wilde toch dat het niets tussen ons zou worden? Dan hou je mij niet tegen.'
Met een plop Verdwijnselde hij voor haar ogen.
Een moment bleef ze versuft staan, maar haar benen leidden haar terug naar de haard.
In een roes pakte Isa een nieuw handje poeder en glipte ze voor een stevig gebouwde heks de haard in. Ze wilde nu echt zo snel mogelijk weg.
'Zalivaro's,' schreeuwde ze, wensend dat het haardsysteem dat zou begrijpen. Haar voeten kwamen los uit de groene vlammen en niet veel later landde ze in een openhaard die grensde aan een lange, witbetegelde gang, die uitkwam op een soort pleintje met een receptie. Ze zat goed.
Een paar tellen hield ze zich staande tegen de muur buiten de haard. Een paar tellen maar. Ze had dus kennelijk een of andere belachelijke gave waardoor ze gedachtes kon zien. Ze walgde van zichzelf. Dit leek op wat híj ook deed, voortdurend deed. Ongewild, ongevraagd. Ze sloot haar ogen en ademde diep uit, terwijl ze de gedachten van zich afschudde. Ze prees zich gelukkig met haar kleine restje relativeringsvermogen: het stelde niets voor, zeker niet in vergelijking met de problemen van de rest van de wereld. Er waren belangrijker dingen. Zoals die ene persoon die ze in de afgelopen week niet verloren had, maar juist teruggewonnen.
'De revalidatieafdeling, tweede verdieping.' De tovenaar die voor haar in de rij stond, pakte met een zwiep van zijn stok zijn aktetas van de balie en liep richting de liften.
Isa stapte naar voren en keek in de ogen van een vriendelijke heks met een leesbril.
'Ik ben op zoek naar Ruud Ruyshof,' zei ze snel.
'Hij wacht op je, schat,' glimlachte de heks haar toe, 'verpleegafdeling, vierde etage.'
'Bedankt,' stamelde Isa verbaasd. Kende de receptioniste iedere patiënt?
Ze stapte bij de man met de aktetas in de lift en duwde op de goudkleurige 4.
De lift zoefde bijna geruisloos naar boven en liet de man uitstappen op de tweede verdieping. Haar hart ging sneller kloppen toen de deuren zich weer sloten. Wat ging ze eigenlijk zeggen tegen haar vader? Zou hij er slechter uitzien dan de vorige keer? Of beter? Ze hoopte vurig op het laatste en kamde haar haren met uitgestoken vingers in model. Zweet parelde op haar voorhoofd, ze wipte van haar ene been op haar andere. Haar moeder zou híer in elk geval niet zijn, dat was zeker.
Met een vriendelijk 'pling' stopte de lift en ze stapte uit, nog steeds in gedachten verzonken. Pas toen ze bijna tegen een verpleegster opliep, bedacht ze dat ze helemaal geen kamernummer door had gekregen van de receptioniste. Ze liep de lange gang door en keek op alle naambordjes. Geen Ruyshof.
'Wie zoek je, mijn lieve kind?' Een oude vrouw in een rolstoel keek naar haar omhoog.
'Ruud Ruyshof,' stamelde Isa. Ze plooide haar mond in een vriendelijke glimlach, of iets wat daarvoor door zou moeten gaan.
'Jij moet Isabella zijn.' Het rimpelige gezicht van de oude vrouw klaarde helemaal op en ze produceerde een tandeloze grijns.
'Eh… ja.' Isa stond versteld. Kende iedereen iedereen hier?
'Ik ben bang dat je helemaal verkeerd zit, lieverd. Hij ligt vanaf de liften gezien de andere kant op. Derde kamer links.'
'Tante Kaatje, daar bent u!' Een roodharige verpleegster liep op hen af en pakte de handvatten van de rolstoel. 'U zou vandaag meedoen aan de groepsopdracht 's avonds, weet u nog? Kom, we komen te laat.' Ze knikte Isa toe en reed de oude vrouw richting de liften.
'Ik heb helemaal geen zin in de groepsopdracht,' mokte tante Kaatje terwijl ze Isa een knipoog gaf. Die liep achter de twee aan, sloeg bij de liften linksaf en bleef bij de derde kamer aan de linkerkant in de deuropening staan.
'Isabella!' klonk het gedempt vanuit het enige gevulde bed bij het raam.
'Papa,' fluisterde Isa. Ze rende op hem af en legde haar hoofd op zijn borst.
'Ik dacht dat ik het verpest had, dat je niet meer zou komen,' fluisterde hij, 'Sorry, sorry meisje, ik was zo dom.' Zijn tranen druppelden in haar loshangende haar.
'Nee, papa, niet zeggen, zeg maar niets.'
Ze zaten vele minuten in een innige omhelzing verstrengeld. Tranen mengden zich op het witte laken. Ze voelde zijn liefde, die er altijd al was geweest, maar die haar nooit op was gevallen. Hoe had hij die verborgen kunnen houden? Of had zij er nooit voor opengestaan? Ze was blij met het warme gevoel van binnen, ze had het nog nooit zo nodig had gehad als nu. Hij was de enige die ze nog had.
Er werd niet gesproken.
Uiteindelijk was het Isa die zich losmaakte uit haar ongemakkelijke positie, haar tranen ruw afveegde en op een stoel naast het bed neerplofte.
'We wisselen, papa,' begon ze schuldbewust. 'Jij bent nu hier, nu ga ik weer naar daar.'
'Hoe bedoel je?'
'Ik ga niet terug, niet terug naar Perkamentus,' fluisterde ze. 'Kun jij mijn geheugen modificeren? Kun je dat voor mij doen, papa?' Tranen glinsterden in haar ogen. Andere tranen. Als ze iedereen moest verliezen, dan ook hem maar. Het kon moeilijk erger. Ze zou gelukkiger zijn als ze deze hele periode van haar leven niet leek te hebben meegemaakt.
'Nooit.' Zijn ogen kregen een merkwaardige glans. 'Luister, Isa, het is belangrijk dat je terugkeert naar Zweinstein –'
'Nee!' Ze keek hem ongelovig aan. Een half jaar terug was hij nog fel tegen, en nu…
'Laat me uitpraten,' zuchtte hij vermoeid, 'alsjeblieft.'
Ze opende haar mond, maar sloot hem weer.
'Je gaat terug, omdat je teruggaat naar Zweinstein, Isa, je gaat niet terug naar Perkamentus.'
'Hij was bij mijn geboorte,' walgde Isa.
'Ja,' bevestigde haar vader, 'dat was hij inderdaad. Heb je je ooit afgevraagd waarom?'
'Goede vrienden?' gokte Isa.
'Goede afkomst, Isa. Laat me je iets vertellen over onze voorouders.
Toen je moeder je een half jaar geleden vertelde dat een echte Ruyshof nooit een tovenaar zou zijn, loog ze niet tegen je. Ik ben geen echte Ruyshof, Isa, en jij ook niet. Mijn vader was een Dreuzel, zijn naam heb ik gekregen, maar mijn moeder, dáár komt de toverkracht vandaan, zij was een heks. Om precies te zijn een van de laatste afstammelingen van één van de grootste tovenaars van lang, lang geleden. Wij stammen af van Elwyn van Eoforwic, Isa. Hij was de bouwmeester van Zweinstein.'
'Eoforwic,' mompelde Isa. De naam zei haar helemaal niets.
'York,' reageerde haar vader prompt, 'de Oudengelse naam van de stad York. Elwyn, een voortreffelijk magisch bouwmeester, werd verjaagd uit York omdat hij een tovenaar was. Je weet hoe dat ging in die tijd… Maar hij hield van zijn stad, Isa. Eoforwic betekent 'zwijnenhouderij'. Zweinstein is een metonymie, een ode aan zijn stad, aan York.'
'Ik hou van het kasteel,' riep Isa meteen, 'maar-'
'Natuurlijk hou je van het kasteel,' glimlachte haar vader, 'er zit een hoop magie in die veel mensen niet begrijpen. Wij wel. Dat is een gevoel.'
'Maar-' wierp Isa tegen.
'Luister,' suste hij haar, 'Er zijn boeken volgeschreven over de stichters van Zweinstein, maar wat bijna niemand weet, is dat Elwyn hun vertrouweling was. Bij hem uitten ze hun frustraties, hun vreugde en hun geluk. Elwyn herstelde vaak de vrede na uitgebreide ruzies, vooral tussen Zalazar Zwadderich en Goderic Griffoendor. Hij koos er bewust voor zich niet te mengen in het strijdgewoel en ook geen partij te kiezen.'
'Perkamentus was bij mijn geboorte vanwege onze stamboom?'
'Perkamentus weet dat het kasteel uit grote hoeveelheden magie is opgebouwd waar nog maar weinig over bekend is. Oermagie wordt het genoemd. Hij weet dat wij afstammen van Elwyn en het is algemeen bekend dat Oermagie erfelijk wordt overgedragen. Hoewel niemand de precieze kracht van Oermagie kent, wijzen steeds meer feiten in de richting van iets heel basaals, waarvoor we in de loop van de tijd door moderne spreuken en bezweringen de waardering hebben verloren. Denk aan liefde, warmte, geluk. Het zou zo kunnen zijn dat Perkamentus door bij je geboorte aanwezig te zijn wat van die diepe magie heeft meegekregen, omdat een geboorte een explosie is van Oermagie. Hij had onze toestemming daarvoor, Isa, hij is een groot tovenaar en toentertijd deed hij in zijn vrije tijd onderzoek naar Oermagie. Zijn project was een klein project, maar het heeft veel voor ons betekend.'
Isa fronste haar voorhoofd.
'Ik weet waarom ze mij niet kunnen genezen, Isa. De Oermagie, of liever gezegd het tekort aan Oermagie, maakt me ziek. Ik heb me te lang teruggetrokken uit de magische samenleving; Zweinstein al jaren niet meer gezien, jóu te lang niet meer gezien. Jij zit vol oude magie, Isa, jij was mijn bron. Ik voel mezelf hier beter worden, ik voel weer kracht. Ik hoor hier. Net als jij. Hier, en nergens anders. Je moeder-'
Zijn stem stokte, maar hij vermande zich.
'Je moeder heeft nergens last van, zij is niet erfelijk belast.'
Hij zweeg.
'Heeft Oermagie te maken met gedachtenlezen?' vroeg Isa benauwd.
'Legilimentie bedoel je?' Haar vader knikte. 'Dat zou best eens kunnen. Ik ben een vrij goede Legilimens, al zeg ik het zelf.'
'Daarnet, ik bedoel… Ik keek in zijn ogen en toen ging alles vanzelf.' Ze keek hem paniekerig aan. Hij legde zijn hand op de hare.
'Daar kun je niets aan doen,' stelde hij haar gerust, 'Sommige mensen kunnen zich ervoor afsluiten met Occlumentie, maar de kunst van zowel het binnendringen als het afsluiten van de geest is de afgelopen jaren in de vergetelheid geraakt. Het is niet erg, het hoort bij jou, Isa. Is je nooit opgevallen dat je altijd op ogen let?'
'Ja,' stamelde ze, 'ik let altijd op ogen. Ze weerspiegelen toch de ziel?' Een hopeloze uitspraak, besefte ze. Ze had altijd gedacht dat het een soort beroepsdeformatie was, omdat ze tekende, en ogen altijd het verschil maakten tussen een goede en een slechte tekening…
'En wij kunnen in die ziel zoeken wat we willen zien, Isa. Het is een eigenschap die we niet moeten negeren, maar moeten koesteren, net als de rest van onze eigenschappen. Je bent een heks, geen Dreuzel.'
'Ik heb hem beledigd, gezegd dat hij gek was. Dat iedereen gek was.' En ik ben ook gek, of als ik het nu niet ben, word ik het daar wel weer, voegde ze er in gedachten aan toe.
'Ik kan niet terug papa, ik wil een domme Dreuzel worden.' Ze keek hem hulpeloos aan.
'Als je dat probeert, wordt het je dood. Kijk naar mij, het resultaat van ruim een decennium aan Onthouding. Het werkt niet. Jij gaat terug om je voorouder te eren. Doe het voor Elwyn, Isa, hij heeft geholpen met jouw school. Je kent hem niet, maar zijn kracht wel. Ik zal je helpen hem te leren kennen. Kun je mijn toverstok aangeven?'
Isa pakte de stok uit de bovenste lade van zijn nachtkastje. Hij luisterde niet, maar ze zei ook niets. Moest ze het hem vertellen van Severus? Zou hij überhaupt willen weten waar zij mee bezig was geweest, de tijd dat ze aan haar schoolwerk had moeten besteden?
Ruud Ruyshof zette zijn stok tegen zijn slaap en trok een pijnlijk gezicht. Toen hij de stok terugtrok, kleefde er een lange sliert witte, vloeibare substantie aan die gewichtloos bleef zweven. Hij wenkte en Isa boog voorover. Ze rilde toen de koele witte slinger haar slaap raakte en voelde vervolgens hoe haar hersenen de gedachte opzogen. Beelden schoten door haar hoofd, alsof ze vergeelde pagina's van een boek in sneltreinvaart omsloeg. Het ritueel herhaalde zich verschillende keren en Isa begon zich af te vragen hoeveel witte stof er in het hoofd van haar vader zou zitten, toen hij haar de toverstok teruggaf en gebaarde dat ze hem terug mocht leggen.
'Doorgegeven van vader op zoon, moeder op dochter.'
Isa verzonk in gedachten, maar nu niet die van zichzelf, maar die van een ander. Ze zag een man die ingewikkelde gebaren maakte terwijl hij stenen op elkaar dirigeerde en weer naar zich terughaalde om meer spreuken uit te spreken. De klanken die hij uitstootte kwamen haar niet bekend voor, maar hij zong, een soort melodie was het.
'Elwyn, wij zullen eten gaan,' hoorde Isa achter zich in een vreemd accent. Ze draaide zich om en stond oog in oog met degene van wie de gedachte was: Rowena Ravenklauw.
Er volgden scènes met veel bouwen, scènes met wandelingen door een steeds groter wordend kasteel en scènes waarbij Isa zich afvroeg of Elwyn echt zo onpartijdig was als hij zich voordeed, of toch stiekem een oogje had op Rowena. Uiteindelijk volgde de scène die voelde alsof Isa een klap in haar gezicht kreeg. Grote stenen, net als in haar droom. Een grote kring van grote stenen. Rowena Ravenklauw, Helga Huffelpuf, Goderic Griffoendor en Zalazar Zwadderich bezegelden hun doel: jonge tovenaars opleiden. De eed zworen ze tegenover Elwyn van Eoforwic terwijl een regenboog de hemel sierde. Het was betoverend, Isa was diep onder de indruk.
'Bedankt,' zei ze zacht, terwijl haar ogen zich weer scherpstelden op haar vader. Hij antwoordde niet. Geschrokken sprong ze overeind en wilde hem door elkaar schudden, maar gelukkig zag ze op tijd dat zijn borstkas nog op en neer ging. Ze glimlachte opgelucht, drukte een kus op zijn klamme voorhoofd en herschikte de dekens. Hij werd niet wakker en ze besloot hem met rust te laten. Ze zou terugkomen, hield ze zichzelf voor, terugkomen om hem echt te bedanken. En om te verder te vragen, want niet al haar vragen waren beantwoord, vooral de belangrijkste niet: waarom waren haar ouders Onthouder geworden? Ze wisten het toch van de Oermagie? En misschien kon hij haar verderhelpen, met de briefjes, met Quinten… Hoe dan ook, gek of niet gek, haar vader had gelijk: ze moest terug naar Elwyns kasteel, naar zijn magische bouwwerk. Ze wist het zeker. Ze was het hem verplicht.
Achteruit liep ze de kamer uit, om vervolgens op een holletje naar de lift te rennen en beneden een hand Brandstof in de dichtstbijzijnde haard te mikken.
Die avond nog begon Isa met het schilderen van een schilderij. Uit de tijd van Elwyn, Rowena, Helga, Goderic en Zalazar. De tijd van hun Oermagie, háár Oermagie. Een ridder zou het worden, een magische ridder op een paard. Enthousiast kwakte ze blauwe olieverf tegen het doek. Blauw was de kleur, felblauw. Ze was euforisch. Natuurlijk zou ze blijven. Wat ze hier deed? Geen idee. Moest ze wat leren? Kennelijk was ze al magisch hoogbegaafd. En wat deed Perkamentus ertoe? Ze was hier toch immers voor zichzelf? Ze voelde zichzelf de stereotiepe hoofdpersoon in een slechte clichéroman. Wat zou er in het volgende hoofdstuk komen, een nachtelijke wandeling met een prins of een demonstratie van haar o zo bijzondere magische talent?
Oermagie. Het zou haar helpen, ze voelde het, het vulde haar met een intens geluksgevoel. Ze was allerminst verbaasd om tussen haar penselen een rolletje perkament te vinden. Klein. Rechthoekig. Zwarte letters.
Blijf hopen, de zoektocht is eeuwig, vervul hem alleen.