28/08/2020, 21:52
(Dit bericht is het laatst bewerkt op 28/08/2020, 21:53 door Saskiaatje.)
17 Te wit
Ze staarde uitdrukkingsloos voor zich uit. De witte vlek die zijn baard vormde, wiste haar geheugen, zoals haar geheugen daarvoor ook al gewist was door zijn boodschap.
'Ik wil naar hem toe.'
'Dat had ik al verwacht,' zei Perkamentus ernstig, 'ik heb een Viavia voor je.' Hij wees op een lege frisdrankfles die zijn opgeruimde bureau ontsierde.
'Hij brengt je tot voor het ziekenhuis, laat niemand je toverstok zien en praat niet met onbekenden... Luister je Isabella?'
Ze keek langzaam op, maar haar ogen reikten niet verder dan zijn baard. Witte vlek.
'Ik kan niet met je mee, je moet extra voorzichtig zijn. Ik zal niets rapporteren aan Edward, zolang je binnen een uur terug bent. De Viavia zal je terugbrengen een uur nadat je aangekomen bent. Zorg dat je dat op een tactische manier aanpakt, je mag absoluut niet de aandacht trekken.'
'Ja...' Ze stak haar hand uit naar de fles, maar Perkamentus pakte haar arm vast.
'Je bent in de war, Isabella. Mensen die zich laten leiden door emoties zijn vatbaarder voor onverwachte gebeurtenissen. Wees voorzichtig.' Toen hij zijn ogen in de hare boorde, nam ze niet eens de moeite de uitdrukking erin te lezen. Er telde verder niets momenteel, helemaal niets, het enige wat telde was haar vader; ze moest naar hem toe.
Ze sloeg haar jas nog wat dichter om en pakte de frisdrankfles, die haar onmiddellijk in een waas van kleuren liet verdrinken.
Ze schrok van het lawaai en sprong haastig opzij voor een toeterende auto. Het was het geluid dat de knop omzette; ze werd wakker uit de trance. De misselijkheid trok weg, ook al had Isa het idee dat de lucht die ze met diepe teugen inademde verre van zuiver was. Ze werd zich steeds bewuster van de Dreuzelwereld, die duidelijk anders was dan de wereld waarin ze nu al een maand leefde. Het ziekenhuis rook chemisch en de mensen keken haar vreemd aan terwijl ze met een lege frisdrankfles de automatische schuifdeuren doorliep op weg naar de receptie.
Een vriendelijke vrouw achter de crèmekleurige balie vroeg haar om een momentje geduld terwijl ze een telefoontje beantwoordde en snel wat gegevens op een notitieblaadje krabbelde.
'Zegt u het maar.'
'Ik ben op zoek naar Ruud Ruyshof.'
De vrouw wierp een blik op een lijst en wees naar een gang die links achter de balie in een rij wazige raampjes verdween. 'Halverwege die gang rechts de trap op, op de eerste verdieping de eerste gang rechts. Kamer 879.'
Isa bedankte haar haastig en beende de gang in en de trap op. Het was doodstil in de bleke gangen, ze kwam niemand tegen. Kennelijk was het geen bezoekuur.
De deur was dicht. Ze haalde een paar keer diep adem alvorens te kloppen. Voorzichtig liep ze de halfverduisterde kamer in en sloot de zware deur achter zich.
In een enorm ziekenhuisbed met smetteloze witte lakens, lag op het kussen iets dat in de verte misschien ooit op het gezicht van haar vader had gekeken. Hij had zijn ogen open, maar leek in het niets te staren. Isa bleef naast zijn bed een moment stil staan en bestudeerde zijn ingevallen gezicht. Het was grauw, wat werd benadrukt door de witte omgeving. Ze aarzelde. Mensen die een hartinfarct hadden gehad, mochten zich absoluut niet opwinden... Voorzichtig legde ze haar hand op de zijne.
Hij schrok en draaide zijn hoofd onrustig in haar richting. Zijn gelaatsuitdrukking verstrakte.
'Wat doe je hier?' Zijn stem was rauw en zijn ogen spuwden vuur, terwijl hij zijn hand uit de hare terugtrok. Isa keek een moment van hem weg om haar tranen te verbergen en slikte, maar kon niet voorkomen dat haar ogen vol tranen stonden terwijl ze naar hem terugdraaide.
'Papa, ik had het gehoord en ik wilde je niet... Papa, ik wilde je niet in de steek laten... Ik hou van je-' Haar stem stokte en de eerste tranen druppelden op de dekens. Hij draaide zijn rug naar haar toe en trok de dekens van haar weg.
'Ik niet van jou.'
Ze begon te snikken. 'Hoe gaat het dan met je, heb je veel pijn, krijg je heftige medicijnen... Papa?' Hij reageerde niet op haar woorden en de tranen stroomden nu in steeds grotere hoeveelheden over haar wangen terwijl ze over de lakens streek waar zijn rug onder gekromd lag.
'Ga weg, Isa, ik wil je niet meer zien.' Zijn schorre stem werd gedempt door de lakens.
Ze huilde nu met lange uithalen. Waarom kon hij haar niet vergeven, ook nu niet? Hij was een Ravenklauw, hij moest het begrijpen! Begreep hij in wat voor situatie hij verkeerde? Wist hij dat hij meer had dan een Dreuzelziekte?
'Ik wil niet dat we uit elkaar gerukt worden zonder dat ik je heb kunnen vergeven, ik wil niet dat je doodgaat, papa.'
'Wie zegt dat ik nooit meer beter word?' Hij draaide terug op zijn rug en richtte zijn ogen weer op het witte plafond.
Ze zweeg. Dit was niet het goede moment om over haar wereld te praten. Ze streek afwezig over de lakens. Hij pakte haar arm vast met verbazingwekkend veel kracht en ze keek recht in twee opengesperde en bloeddoorlopen ogen.
'Ik ben een Dreuzel, Isa, ik heb geen magische ziektes. Geloof die oude gek niet. Ga terug naar waar je vandaan komt. Ik ga niet dood.'
'Ik wil weer contact papa, ik wil terug. Ik hou van je.' Waarom snapte hij het niet? Iedereen ging dood! Ze was er stellig van overtuigd dat zijn tijd nú gekomen was. Ze herkende zijn gezicht niet meer, ingevallen als het was. Zijn ogen stonden dof, zijn haar vertoonde kale plekken. Hij moest haar vergeven, het moest!
'Noem me geen papa, je hebt je familie verloren op de dag dat je je besluit hebt genomen. Ga nu, voor je moeder komt.' Zijn ogen stonden onbeweeglijk naar het plafond gericht.
Achter hen ging een deur open en Isa dook snikkend in elkaar.
'Gaat het een beetje, mevrouw?'
Een verpleegster tapte een plastic bekertje water uit de kraan en gaf het haar. Achter haar kwam een kale man binnen met een dossier onder zijn arm.
De verpleegster rangschikte uit automatisme de kussens onder het hoofd van haar vader en streek de lakens glad.
'Goedemiddag, Reinout de Koning, cardioloog. U bent familie?'
Isa schudde zijn uitgestoken hand.
'Aangetrouwde achternicht,' hoestte Ruud Ruyshof snel. Zijn hoest ging over in iets wat nog het meest op een zware astmatische aanval leek. De arts zei tot de verpleegster dat ze een kalmeringsmiddel met een ingewikkelde naam moest toedienen en wendde zich toen weer tot Isa.
'We hebben gisteren opnieuw geprobeerd een pacemaker te implanteren, maar zonder succes. Zijn lichaam accepteert het apparaat niet. Dat betekent dat we niet veel meer kunnen betekenen voor uw oudoom, het spijt me.'
'Gaat hij dood?' vroeg Isa, terwijl ze schrok van haar eigen opmerking.
'We kunnen niets doen,' benadrukte dokter de Koning, 'en we hebben hier ook geen opvangmogelijkheden. Uw oudoom ligt hier te wachten op overplaatsing naar een verpleegtehuis.'
Tranen sprongen opnieuw in Isa's ogen en haar ademhaling werd schokkerig. Tegelijkertijd werd het volledig helder in haar hoofd: hij moest terug. Terug naar de wereld die hij was ontvlucht. Ann, Quinten, madame Plijster, ze konden allemaal iets voor hem betekenen, ze wist het zeker. Met die gedachte kwam ook de onmogelijkheid: hij zou nooit met haar meegaan en haar moeder zou hem nooit laten gaan.
Nu deze mensen in hun witte jassen in de ruimte waren, zou hij haar niet langer als vreemde behandelen. Ze drukte een kus op zijn klamme voorhoofd en wierp een blik in zijn ogen. Ontkenning lag erin, ze staarden door haar heen, nog steeds naar het plafond.
'Ik kom snel weer langs,' prevelde ze. Met een kort knikje liep ze terug de kamer uit, het ziekenhuis uit, weg van de hygiënische stilte.
Ze voelde zich niet thuis in de Dreuzelwereld. Het geraas van de auto's die zich een weg baanden door de natte sneeuw klonk oorverdovend en het dichtstbijzijnde park was grauw van de modder. Ze plofte met haar plastic fles neer op een bankje tegenover een donkergrijze vijver. Haar besluit stond vast, zoals het al meteen vast had gestaan toen haar gedachten het juiste pad hadden gevonden in haar hersenpan. Er was maar één mogelijkheid: haar vader moest naar een ziekenhuis in háár wereld, weg uit het Dreuzelgeval waar ze geen raad met hem wisten. Ze zouden vast iets kunnen doen met een bezwering die zijn hart op gang hield, iets beters dan de elektronica, die duidelijk ook bij hem de gewoonte had altijd tegen te sputteren. Hij kon zo niets, dat was duidelijk. Wat als ze hem nu eens gewoon ontvoerde? Haar moeder zou ongetwijfeld doorhebben wat er aan de hand was, maar zou ze hem ook gaan zoeken in de wereld die ze zo zorgvuldig vermeed?
Het begon zachtjes te regenen en Isa liet haar hoofd in haar nek vallen. Steeds grotere druppels verkoelden haar gezicht en ze sloot haar ogen om van het gevoel te genieten.
In de verte hoorde ze iets rommelen, maar dit was geen vrachtwagen. Waarom had Perkamentus geen rekening gehouden met het weer? Regen was verfrissend, maar onweer, daar hield ze absoluut niet van. De eerste bliksemschicht verlichtte het park en Isa stond onrustig op, ze herinnerde zich ergens een paviljoen. Ze begon te rennen, langs de vijver, die haar dreigend aanstaarde en nu pikzwart leek terwijl dikke druppels grote kringen op het wateroppervlak deden ontstaan, opnieuw het grindpad op. De planten ademden de geur van regen en overhangende takken sleepten tegen haar jas. Al snel had ze het gebouwtje gevonden en stond ze droog. Het enige geluid dat er te horen was, was de kletterende regen en haar eigen hart, dat bonkte in haar keel. Ze voelde een merkwaardige rust neerdalen over de omgeving. Dit moest ze herkennen, zoiets was er eerder geweest. Toen viel haar blik op een papiertje dat in het midden op de grijze betonnen vloer lag. Meteen liepen de rillingen over haar rug. Ze wilde niet eens weten wat erop stond. Toch won de nieuwsgierigheid het van de angst en ze raapte het papiertje op. Het was geen papier, voelde ze meteen. Perkament was het, opgevouwen. Ze klemde de frisdrankfles onder haar arm, vouwde het briefje open en las de inktzwarte letters in het bekende handschrift bij het witte licht van een nieuwe bliksemflits, waarop meteen de donderslag volgde.
"In een eindeloze speurtocht, door het noodlot voorbestemd,
reikend naar de horizon, een doel dat niet bestaat..."
Haar ogen schoten door het lege bouwsel, ingesloten door muren van regen.
'Nee! Laat me met rust!' schreeuwde ze hysterisch. Haar stem galmde tegen het beton. 'Laat me **** met rust!' De regen bracht haar in een soort van trance, terwijl ze neerviel op het beton en met haar vuisten tegen de vloer bonsde terwijl de fles van haar weg rolde.
'Hou op! Laat het ophouden! Laat het ophouden... Alsjeblieft...' Ze wist niet tegen wie ze schreeuwde, wie er luisterde of wie haar kon horen, maar dat deed er niet toe. Ze bonkte met haar hoofd op de harde grond, wilde stilte, rust. Waarom wilden ze haar hebben, wat wilden ze? Welke speurtocht? Ze had wel een doel, ze moest haar vader redden! Maar hoe, met wie...
Een stem klonk uit de verte, leek van binnenuit te komen in plaats van buitenaf. De muren van regen kwamen op haar af, sloten haar in.
'Ik kan je niet helpen.'
'Ik help mezelf wel!' schreeuwde ze tegen de leegte. Door de waas van tranen zag ze de eerste druppels bloed op de grond spatten, felrode spetters op de vaalwitte grond. De fles die een eindje verderop danste voor haar ogen. Ze kroop erheen met bonkend hoofd. 'Ik heb niemand nodig, laat me met rust!'
Ze greep de fles vast en werd meteen de diepte ingezogen.
Fluisterstemmen waren plotseling overal om haar heen.
'Kan niet'
'Mag niet'
'Nog niet'
Opnieuw was daar de tunnel. Het felle licht deed pijn aan haar ogen en brandde door haar oogleden heen toen ze ze sloot.
'Niet nu'
'Niet helpen'
'Niet doen'
'Wie weet?'
'Wie weet?'
'Wie weet?
'Wie weet?'
'Ze ijlt.'
'Komt ze snel weer bij, denk je, Poppy?'
'Haar hoofd heeft een paar behoorlijke klappen gehad, ik heb geen idee hoelang ze nog zo blijft, Albus.'
'Wie weet?'
'Zegt ze dat al de hele tijd?'
'Ja.'
'Niets anders?'
'Nee.'
'Hou haar rustig en vertel me als er iets verandert aan haar toestand.'
'Wie weet?'
Isa schrok wakker. Zei ze dat nu zelf? Haar hoofd bonkte terwijl ze om zich heen probeerde te kijken. Ze betastte haar gezicht en voelde een dik verband rond haar hoofd. Ze lag in bed, een wit bed, een ziekenhuisbed, iemand had haar een witte nachtjapon aangetrokken. Haar hersenen kwamen langzaam op gang. Wat hadden ze allemaal voor toverdranken bij haar naar binnen gegoten? Welke bezweringen hadden ze over haar uitgesproken? Wie? Waarom? Onrustig draaide ze haar hoofd en probeerde overeind te gaan zitten. Dat was geen succes. Draaierig viel ze terug in de kussens terwijl aan het einde van het vertrek Poppy Plijster en Albus Perkamentus binnensnelden.
'Isabella,' zuchtte Perkamentus terwijl hij een stoel pakte en naast haar bed kwam zitten, 'als ik ergens voor vreesde was dit het wel.'
Ze sloot haar ogen tegen het felle licht terwijl de schoolverpleegster de gordijnen voor het raam openschoof. Als hij het briefje maar niet had gevonden. Waar had ze dat eigenlijk gelaten? Wat was er in de tussentijd allemaal gebeurd?
'Je keerde terug als een hoopje ellende. Helemaal doorweekt en met een briefje in je hand geklemd.'
Een zucht ontsnapte aan haar lippen.
Ze voelde een koude hand in haar nek.
'Ze heeft nog steeds koorts. Hou je haar een beetje rustig, Albus?' Haar voetstappen verwijderden zich.
En Isa opende langzaam haar ogen en keek in de zijne. Ze stonden rustig en vriendelijk, maar ze doorzag zijn gemoedstoestand meteen: hij was bezorgd én nieuwsgierig.
'Als je het niet erg vindt, heb ik een paar vragen voor je.'
Ze ontweek zijn blik en plukte aan haar lakens.
'Ten eerste: waarom keerde je bebloed en doorweekt terug in mijn kantoor?'
'Het regende.'
'Ik geloof niet dat ik dat de belangrijkste vraag van de twee vond,' reageerde hij kalm.
'Het beton van mijn schuilplaats was erg hard,' antwoordde ze na lang nadenken, 'ik viel.'
Ze keek in zijn ogen en zag dat hij haar niet geloofde, maar hij vroeg niet verder.
'Het briefje'
'Ik ben op zoek gegaan naar het paviljoen, het onweerde, ik was in paniek. Het lag daar, gewoon op de grond.' Ze draaide haar ogen van hem weg.
'Het maakte je bang. Je was overmand door emoties en daardoor vatbaarder voor de onverwachte gebeurtenis. Ik had je gewaarschuwd, Isabella.'
Tranen liepen langs haar wangen naar beneden, maar ze kon het niet zeggen. Hij hoefde het niet te weten. Het was haar probleem, hij had belangrijkere zaken te doen.
'Het was de spanning,' zei ze uiteindelijk terwijl ze over haar hoofd wreef en kreunde.
'Het kan allemaal zoveel makkelijker,' zei hij, 'als je je overgeeft aan deze wereld, Isa, dan kunnen we je behandelen als één van ons. Je kunt niet even proeven en het bord van je afschuiven, ook de minder lekkere hapjes horen bij deze maaltijd.'
Ze wreef haar ogen droog.
'U hebt me geen magische medicijnen gegeven?' vroeg ze zwakjes.
'Omdat je dat niet wilt, heb ik je hoofd op de Dreuzelmanier laten behandelen. Ik weet waarom, Isabella, maar er is een moment waarop je moet kiezen. Of deze wereld, of die andere. Je kunt niet half blijven leven om nog terug te kunnen, een half leven is geen leven. Het wordt tijd dat je kiest.'
'En dat vraagt u me nu.' Ze beet op haar lip. 'Uitgerekend nu iemand anders die keuze zou moeten hebben. Ik heb deze wereld niet nodig, maar mijn vader -' Haar stem stokte.
'Hij heeft zijn keuze lang geleden al gemaakt, Isa, daar kan niemand iets aan veranderen.' Zijn stem klonk vlak.
'Dan wil ik terug,' zei ze mat.
Hij schudde langzaam zijn hoofd.
'Niet in deze staat, Isabella. Zo laat ik je niet gaan.'
'Als ik weer kan lopen, mezelf kan redden. Laat me dan gaan, alstublieft, laat me gaan.'
'Wie weet,' antwoordde hij terwijl hij opstond, 'wie weet.'
Ze verstijfde. Niemand die het weet. Het doel bestaat niet. Het doel bestaat niet. Het doel bestaat niet. Ze wilde hem naroepen, maar alle lucht was uit haar longen geperst. Ze kreeg geen lucht. De tunnel was er weer, het duizelde haar, ze greep naar haar hoofd en klauwde met haar handen in het verband.
Poppy Plijster kwam hoofdschuddend aangerend. Hij kreeg het ook altijd voor elkaar haar patiënten overstuur te maken. Ze besloot zijn verzoek om geen magische geneesmiddelen te gebruiken te negeren en goot een kalmeringsdrank bij Isa naar binnen.
Ze staarde uitdrukkingsloos voor zich uit. De witte vlek die zijn baard vormde, wiste haar geheugen, zoals haar geheugen daarvoor ook al gewist was door zijn boodschap.
'Ik wil naar hem toe.'
'Dat had ik al verwacht,' zei Perkamentus ernstig, 'ik heb een Viavia voor je.' Hij wees op een lege frisdrankfles die zijn opgeruimde bureau ontsierde.
'Hij brengt je tot voor het ziekenhuis, laat niemand je toverstok zien en praat niet met onbekenden... Luister je Isabella?'
Ze keek langzaam op, maar haar ogen reikten niet verder dan zijn baard. Witte vlek.
'Ik kan niet met je mee, je moet extra voorzichtig zijn. Ik zal niets rapporteren aan Edward, zolang je binnen een uur terug bent. De Viavia zal je terugbrengen een uur nadat je aangekomen bent. Zorg dat je dat op een tactische manier aanpakt, je mag absoluut niet de aandacht trekken.'
'Ja...' Ze stak haar hand uit naar de fles, maar Perkamentus pakte haar arm vast.
'Je bent in de war, Isabella. Mensen die zich laten leiden door emoties zijn vatbaarder voor onverwachte gebeurtenissen. Wees voorzichtig.' Toen hij zijn ogen in de hare boorde, nam ze niet eens de moeite de uitdrukking erin te lezen. Er telde verder niets momenteel, helemaal niets, het enige wat telde was haar vader; ze moest naar hem toe.
Ze sloeg haar jas nog wat dichter om en pakte de frisdrankfles, die haar onmiddellijk in een waas van kleuren liet verdrinken.
Ze schrok van het lawaai en sprong haastig opzij voor een toeterende auto. Het was het geluid dat de knop omzette; ze werd wakker uit de trance. De misselijkheid trok weg, ook al had Isa het idee dat de lucht die ze met diepe teugen inademde verre van zuiver was. Ze werd zich steeds bewuster van de Dreuzelwereld, die duidelijk anders was dan de wereld waarin ze nu al een maand leefde. Het ziekenhuis rook chemisch en de mensen keken haar vreemd aan terwijl ze met een lege frisdrankfles de automatische schuifdeuren doorliep op weg naar de receptie.
Een vriendelijke vrouw achter de crèmekleurige balie vroeg haar om een momentje geduld terwijl ze een telefoontje beantwoordde en snel wat gegevens op een notitieblaadje krabbelde.
'Zegt u het maar.'
'Ik ben op zoek naar Ruud Ruyshof.'
De vrouw wierp een blik op een lijst en wees naar een gang die links achter de balie in een rij wazige raampjes verdween. 'Halverwege die gang rechts de trap op, op de eerste verdieping de eerste gang rechts. Kamer 879.'
Isa bedankte haar haastig en beende de gang in en de trap op. Het was doodstil in de bleke gangen, ze kwam niemand tegen. Kennelijk was het geen bezoekuur.
De deur was dicht. Ze haalde een paar keer diep adem alvorens te kloppen. Voorzichtig liep ze de halfverduisterde kamer in en sloot de zware deur achter zich.
In een enorm ziekenhuisbed met smetteloze witte lakens, lag op het kussen iets dat in de verte misschien ooit op het gezicht van haar vader had gekeken. Hij had zijn ogen open, maar leek in het niets te staren. Isa bleef naast zijn bed een moment stil staan en bestudeerde zijn ingevallen gezicht. Het was grauw, wat werd benadrukt door de witte omgeving. Ze aarzelde. Mensen die een hartinfarct hadden gehad, mochten zich absoluut niet opwinden... Voorzichtig legde ze haar hand op de zijne.
Hij schrok en draaide zijn hoofd onrustig in haar richting. Zijn gelaatsuitdrukking verstrakte.
'Wat doe je hier?' Zijn stem was rauw en zijn ogen spuwden vuur, terwijl hij zijn hand uit de hare terugtrok. Isa keek een moment van hem weg om haar tranen te verbergen en slikte, maar kon niet voorkomen dat haar ogen vol tranen stonden terwijl ze naar hem terugdraaide.
'Papa, ik had het gehoord en ik wilde je niet... Papa, ik wilde je niet in de steek laten... Ik hou van je-' Haar stem stokte en de eerste tranen druppelden op de dekens. Hij draaide zijn rug naar haar toe en trok de dekens van haar weg.
'Ik niet van jou.'
Ze begon te snikken. 'Hoe gaat het dan met je, heb je veel pijn, krijg je heftige medicijnen... Papa?' Hij reageerde niet op haar woorden en de tranen stroomden nu in steeds grotere hoeveelheden over haar wangen terwijl ze over de lakens streek waar zijn rug onder gekromd lag.
'Ga weg, Isa, ik wil je niet meer zien.' Zijn schorre stem werd gedempt door de lakens.
Ze huilde nu met lange uithalen. Waarom kon hij haar niet vergeven, ook nu niet? Hij was een Ravenklauw, hij moest het begrijpen! Begreep hij in wat voor situatie hij verkeerde? Wist hij dat hij meer had dan een Dreuzelziekte?
'Ik wil niet dat we uit elkaar gerukt worden zonder dat ik je heb kunnen vergeven, ik wil niet dat je doodgaat, papa.'
'Wie zegt dat ik nooit meer beter word?' Hij draaide terug op zijn rug en richtte zijn ogen weer op het witte plafond.
Ze zweeg. Dit was niet het goede moment om over haar wereld te praten. Ze streek afwezig over de lakens. Hij pakte haar arm vast met verbazingwekkend veel kracht en ze keek recht in twee opengesperde en bloeddoorlopen ogen.
'Ik ben een Dreuzel, Isa, ik heb geen magische ziektes. Geloof die oude gek niet. Ga terug naar waar je vandaan komt. Ik ga niet dood.'
'Ik wil weer contact papa, ik wil terug. Ik hou van je.' Waarom snapte hij het niet? Iedereen ging dood! Ze was er stellig van overtuigd dat zijn tijd nú gekomen was. Ze herkende zijn gezicht niet meer, ingevallen als het was. Zijn ogen stonden dof, zijn haar vertoonde kale plekken. Hij moest haar vergeven, het moest!
'Noem me geen papa, je hebt je familie verloren op de dag dat je je besluit hebt genomen. Ga nu, voor je moeder komt.' Zijn ogen stonden onbeweeglijk naar het plafond gericht.
Achter hen ging een deur open en Isa dook snikkend in elkaar.
'Gaat het een beetje, mevrouw?'
Een verpleegster tapte een plastic bekertje water uit de kraan en gaf het haar. Achter haar kwam een kale man binnen met een dossier onder zijn arm.
De verpleegster rangschikte uit automatisme de kussens onder het hoofd van haar vader en streek de lakens glad.
'Goedemiddag, Reinout de Koning, cardioloog. U bent familie?'
Isa schudde zijn uitgestoken hand.
'Aangetrouwde achternicht,' hoestte Ruud Ruyshof snel. Zijn hoest ging over in iets wat nog het meest op een zware astmatische aanval leek. De arts zei tot de verpleegster dat ze een kalmeringsmiddel met een ingewikkelde naam moest toedienen en wendde zich toen weer tot Isa.
'We hebben gisteren opnieuw geprobeerd een pacemaker te implanteren, maar zonder succes. Zijn lichaam accepteert het apparaat niet. Dat betekent dat we niet veel meer kunnen betekenen voor uw oudoom, het spijt me.'
'Gaat hij dood?' vroeg Isa, terwijl ze schrok van haar eigen opmerking.
'We kunnen niets doen,' benadrukte dokter de Koning, 'en we hebben hier ook geen opvangmogelijkheden. Uw oudoom ligt hier te wachten op overplaatsing naar een verpleegtehuis.'
Tranen sprongen opnieuw in Isa's ogen en haar ademhaling werd schokkerig. Tegelijkertijd werd het volledig helder in haar hoofd: hij moest terug. Terug naar de wereld die hij was ontvlucht. Ann, Quinten, madame Plijster, ze konden allemaal iets voor hem betekenen, ze wist het zeker. Met die gedachte kwam ook de onmogelijkheid: hij zou nooit met haar meegaan en haar moeder zou hem nooit laten gaan.
Nu deze mensen in hun witte jassen in de ruimte waren, zou hij haar niet langer als vreemde behandelen. Ze drukte een kus op zijn klamme voorhoofd en wierp een blik in zijn ogen. Ontkenning lag erin, ze staarden door haar heen, nog steeds naar het plafond.
'Ik kom snel weer langs,' prevelde ze. Met een kort knikje liep ze terug de kamer uit, het ziekenhuis uit, weg van de hygiënische stilte.
Ze voelde zich niet thuis in de Dreuzelwereld. Het geraas van de auto's die zich een weg baanden door de natte sneeuw klonk oorverdovend en het dichtstbijzijnde park was grauw van de modder. Ze plofte met haar plastic fles neer op een bankje tegenover een donkergrijze vijver. Haar besluit stond vast, zoals het al meteen vast had gestaan toen haar gedachten het juiste pad hadden gevonden in haar hersenpan. Er was maar één mogelijkheid: haar vader moest naar een ziekenhuis in háár wereld, weg uit het Dreuzelgeval waar ze geen raad met hem wisten. Ze zouden vast iets kunnen doen met een bezwering die zijn hart op gang hield, iets beters dan de elektronica, die duidelijk ook bij hem de gewoonte had altijd tegen te sputteren. Hij kon zo niets, dat was duidelijk. Wat als ze hem nu eens gewoon ontvoerde? Haar moeder zou ongetwijfeld doorhebben wat er aan de hand was, maar zou ze hem ook gaan zoeken in de wereld die ze zo zorgvuldig vermeed?
Het begon zachtjes te regenen en Isa liet haar hoofd in haar nek vallen. Steeds grotere druppels verkoelden haar gezicht en ze sloot haar ogen om van het gevoel te genieten.
In de verte hoorde ze iets rommelen, maar dit was geen vrachtwagen. Waarom had Perkamentus geen rekening gehouden met het weer? Regen was verfrissend, maar onweer, daar hield ze absoluut niet van. De eerste bliksemschicht verlichtte het park en Isa stond onrustig op, ze herinnerde zich ergens een paviljoen. Ze begon te rennen, langs de vijver, die haar dreigend aanstaarde en nu pikzwart leek terwijl dikke druppels grote kringen op het wateroppervlak deden ontstaan, opnieuw het grindpad op. De planten ademden de geur van regen en overhangende takken sleepten tegen haar jas. Al snel had ze het gebouwtje gevonden en stond ze droog. Het enige geluid dat er te horen was, was de kletterende regen en haar eigen hart, dat bonkte in haar keel. Ze voelde een merkwaardige rust neerdalen over de omgeving. Dit moest ze herkennen, zoiets was er eerder geweest. Toen viel haar blik op een papiertje dat in het midden op de grijze betonnen vloer lag. Meteen liepen de rillingen over haar rug. Ze wilde niet eens weten wat erop stond. Toch won de nieuwsgierigheid het van de angst en ze raapte het papiertje op. Het was geen papier, voelde ze meteen. Perkament was het, opgevouwen. Ze klemde de frisdrankfles onder haar arm, vouwde het briefje open en las de inktzwarte letters in het bekende handschrift bij het witte licht van een nieuwe bliksemflits, waarop meteen de donderslag volgde.
"In een eindeloze speurtocht, door het noodlot voorbestemd,
reikend naar de horizon, een doel dat niet bestaat..."
Haar ogen schoten door het lege bouwsel, ingesloten door muren van regen.
'Nee! Laat me met rust!' schreeuwde ze hysterisch. Haar stem galmde tegen het beton. 'Laat me **** met rust!' De regen bracht haar in een soort van trance, terwijl ze neerviel op het beton en met haar vuisten tegen de vloer bonsde terwijl de fles van haar weg rolde.
'Hou op! Laat het ophouden! Laat het ophouden... Alsjeblieft...' Ze wist niet tegen wie ze schreeuwde, wie er luisterde of wie haar kon horen, maar dat deed er niet toe. Ze bonkte met haar hoofd op de harde grond, wilde stilte, rust. Waarom wilden ze haar hebben, wat wilden ze? Welke speurtocht? Ze had wel een doel, ze moest haar vader redden! Maar hoe, met wie...
Een stem klonk uit de verte, leek van binnenuit te komen in plaats van buitenaf. De muren van regen kwamen op haar af, sloten haar in.
'Ik kan je niet helpen.'
'Ik help mezelf wel!' schreeuwde ze tegen de leegte. Door de waas van tranen zag ze de eerste druppels bloed op de grond spatten, felrode spetters op de vaalwitte grond. De fles die een eindje verderop danste voor haar ogen. Ze kroop erheen met bonkend hoofd. 'Ik heb niemand nodig, laat me met rust!'
Ze greep de fles vast en werd meteen de diepte ingezogen.
Fluisterstemmen waren plotseling overal om haar heen.
'Kan niet'
'Mag niet'
'Nog niet'
Opnieuw was daar de tunnel. Het felle licht deed pijn aan haar ogen en brandde door haar oogleden heen toen ze ze sloot.
'Niet nu'
'Niet helpen'
'Niet doen'
'Wie weet?'
'Wie weet?'
'Wie weet?
'Wie weet?'
'Ze ijlt.'
'Komt ze snel weer bij, denk je, Poppy?'
'Haar hoofd heeft een paar behoorlijke klappen gehad, ik heb geen idee hoelang ze nog zo blijft, Albus.'
'Wie weet?'
'Zegt ze dat al de hele tijd?'
'Ja.'
'Niets anders?'
'Nee.'
'Hou haar rustig en vertel me als er iets verandert aan haar toestand.'
'Wie weet?'
Isa schrok wakker. Zei ze dat nu zelf? Haar hoofd bonkte terwijl ze om zich heen probeerde te kijken. Ze betastte haar gezicht en voelde een dik verband rond haar hoofd. Ze lag in bed, een wit bed, een ziekenhuisbed, iemand had haar een witte nachtjapon aangetrokken. Haar hersenen kwamen langzaam op gang. Wat hadden ze allemaal voor toverdranken bij haar naar binnen gegoten? Welke bezweringen hadden ze over haar uitgesproken? Wie? Waarom? Onrustig draaide ze haar hoofd en probeerde overeind te gaan zitten. Dat was geen succes. Draaierig viel ze terug in de kussens terwijl aan het einde van het vertrek Poppy Plijster en Albus Perkamentus binnensnelden.
'Isabella,' zuchtte Perkamentus terwijl hij een stoel pakte en naast haar bed kwam zitten, 'als ik ergens voor vreesde was dit het wel.'
Ze sloot haar ogen tegen het felle licht terwijl de schoolverpleegster de gordijnen voor het raam openschoof. Als hij het briefje maar niet had gevonden. Waar had ze dat eigenlijk gelaten? Wat was er in de tussentijd allemaal gebeurd?
'Je keerde terug als een hoopje ellende. Helemaal doorweekt en met een briefje in je hand geklemd.'
Een zucht ontsnapte aan haar lippen.
Ze voelde een koude hand in haar nek.
'Ze heeft nog steeds koorts. Hou je haar een beetje rustig, Albus?' Haar voetstappen verwijderden zich.
En Isa opende langzaam haar ogen en keek in de zijne. Ze stonden rustig en vriendelijk, maar ze doorzag zijn gemoedstoestand meteen: hij was bezorgd én nieuwsgierig.
'Als je het niet erg vindt, heb ik een paar vragen voor je.'
Ze ontweek zijn blik en plukte aan haar lakens.
'Ten eerste: waarom keerde je bebloed en doorweekt terug in mijn kantoor?'
'Het regende.'
'Ik geloof niet dat ik dat de belangrijkste vraag van de twee vond,' reageerde hij kalm.
'Het beton van mijn schuilplaats was erg hard,' antwoordde ze na lang nadenken, 'ik viel.'
Ze keek in zijn ogen en zag dat hij haar niet geloofde, maar hij vroeg niet verder.
'Het briefje'
'Ik ben op zoek gegaan naar het paviljoen, het onweerde, ik was in paniek. Het lag daar, gewoon op de grond.' Ze draaide haar ogen van hem weg.
'Het maakte je bang. Je was overmand door emoties en daardoor vatbaarder voor de onverwachte gebeurtenis. Ik had je gewaarschuwd, Isabella.'
Tranen liepen langs haar wangen naar beneden, maar ze kon het niet zeggen. Hij hoefde het niet te weten. Het was haar probleem, hij had belangrijkere zaken te doen.
'Het was de spanning,' zei ze uiteindelijk terwijl ze over haar hoofd wreef en kreunde.
'Het kan allemaal zoveel makkelijker,' zei hij, 'als je je overgeeft aan deze wereld, Isa, dan kunnen we je behandelen als één van ons. Je kunt niet even proeven en het bord van je afschuiven, ook de minder lekkere hapjes horen bij deze maaltijd.'
Ze wreef haar ogen droog.
'U hebt me geen magische medicijnen gegeven?' vroeg ze zwakjes.
'Omdat je dat niet wilt, heb ik je hoofd op de Dreuzelmanier laten behandelen. Ik weet waarom, Isabella, maar er is een moment waarop je moet kiezen. Of deze wereld, of die andere. Je kunt niet half blijven leven om nog terug te kunnen, een half leven is geen leven. Het wordt tijd dat je kiest.'
'En dat vraagt u me nu.' Ze beet op haar lip. 'Uitgerekend nu iemand anders die keuze zou moeten hebben. Ik heb deze wereld niet nodig, maar mijn vader -' Haar stem stokte.
'Hij heeft zijn keuze lang geleden al gemaakt, Isa, daar kan niemand iets aan veranderen.' Zijn stem klonk vlak.
'Dan wil ik terug,' zei ze mat.
Hij schudde langzaam zijn hoofd.
'Niet in deze staat, Isabella. Zo laat ik je niet gaan.'
'Als ik weer kan lopen, mezelf kan redden. Laat me dan gaan, alstublieft, laat me gaan.'
'Wie weet,' antwoordde hij terwijl hij opstond, 'wie weet.'
Ze verstijfde. Niemand die het weet. Het doel bestaat niet. Het doel bestaat niet. Het doel bestaat niet. Ze wilde hem naroepen, maar alle lucht was uit haar longen geperst. Ze kreeg geen lucht. De tunnel was er weer, het duizelde haar, ze greep naar haar hoofd en klauwde met haar handen in het verband.
Poppy Plijster kwam hoofdschuddend aangerend. Hij kreeg het ook altijd voor elkaar haar patiënten overstuur te maken. Ze besloot zijn verzoek om geen magische geneesmiddelen te gebruiken te negeren en goot een kalmeringsdrank bij Isa naar binnen.