28/08/2020, 12:25
Hoofdstuk 23: De Klif
Loena bond Abraxis vast aan de enige boom die er in de wijde omgeving te zien was. Ook al hinnikte het gevleugelde paard onrustig, Loena probeerde het te negeren en controleerde of het touw stevig vast zat.
Haar handen trilden en er stonden stille tranen op haar wangen – maar de schuld die ze voelde tegenover Abraxis was het minst erg van alle andere schuld en spijt die ze voelde. Als een hamer die op haar hoofd was geslagen, had ze beseft wat een hel haar leven was geweest. En al waren haar jaren na Zweinstein op bepaalde gebieden verbeterd – ze had immers geen gemene pesterijen hoeven te doorstaan in de veiligheid van haar eigen huis – die negen jaren leken nu verspild. Ergens besefte ze dat haar leven niet het hare was geweest, dat ze door haar gebrek aan gevoel het ene vernederende moment na het andere had beleefd en ze kon niet inzien hoe iemand haar nog ooit serieus zou kunnen of willen nemen. In de ogen van de buitenwereld moest ze een grote surreëele grap zijn.
En dan was er Severus... Mogelijk de enige persoon die haar absurditeit erbij zou willen nemen – waarschijnlijk puur omwille van het feit dat hij door zijn eenzaamheid zodanig was doorgedraaid dat hij er immuun voor was geworden.
Maar stel dat ze terugkeerde naar Severus... Stel dat de buitenwereld er iets van te weten zou komen... Dan zou ze nog meer dan ooit uitgestoten worden. Ze herinnerde zich de hardheid van Severus toen hij nog professor was. De onuitstaanbaarheid die hij had uitgestraald naar zijn leerlingen. De haat die hij had geuit als hij niet-zwadderaars aansprak...
Loena begreep niet hoe ze ooit zo dicht bij hem was geraakt – zo dicht dat ze hem bij zijn hand durfde nemen, dat ze hem op zijn kamer had bezocht – dat ze hem had omhelsd! Dat kon toch gewoon niet? Severus Sneep was – volgens de gevoelens die ze die nacht had ervaren – een onuitstaanbare, bittere man. Een held misschien wel ja, maar toen hij haar na tien jaar terugzag, wilde hij niets liever dan haar geheugen wissen. Toen zij hem had geholpen, had hij haar neus gebroken!
De vorige dag had ze op de rug van Abraxis Engeland weer bereikt en ze hadden de hele nacht over het land gevlogen. Terwijl tientallen kleine en grote dorpen en steden onder hen te zien waren, had Loena niet kunnen stilstaan bij de schoonheid van dat uitzicht. Ze had zich met momenten koortsig gevoeld bij het herleven van slechte herinneringen en op andere momenten was ze zo gevuld van haat, woede en afgunst tegenover de anderen in haar leven, dat ze niet meer had geweten wie ze was.
Slechte emoties overheersten in Loena en ze was zo bitter dat zelfs Severus – in zijn jaren als professor dan – een optimist leek in vergelijking met haar.
Maar zelfs als ze wraak overwoog, realiseerde ze dat dat niets voor haar was. Ergens wist ze dat ze geen vlieg kwaad zou kunnen doen en die kennis stemde haar nog bitterder. Niemand zou ooit die pestkoppen kunnen tonen dat ze eikels waren geweest – niemand zou hen ooit straffen. Er was maar één manier waarop Loena hen zou kunnen raken. Ze zou hen zo hard kunnen raken, dat ze hun hele levens lang met schuld zouden zitten.
Ze stapte door het gras weg van Abraxis en ze klom aan het weiland omhoog. Toen ze deze ochtend met Abraxis over dit stukje land was gevlogen, had iets in haar een teken gegeven dat deze plek juist was. Toen ze uiteindelijk de grote klif aan het einde van het weiland bereikte, keek ze uit over de wijde oceaan in de verte en recht onder haar waren niets dan ruwe en kille rotsen. Het zou geen glorieuze dood zijn – dat wist ze. Maar ze had geen ambitie om een glorieuze dood te sterven. Ze had geen ambities meer – geen enkele. Het enige wat ze nog kon doen, was sterven.
Ze voelde spijt, maar niet omdat ze nu zou sterven. Ze voelde spijt omdat ze nooit had geleefd. De enige manier waarop ze dat kon goedmaken, was door haar eigen leven te nemen en de wereld van haar te verlossen. Zij die haar ooit kwaad hadden gedaan, zouden sterven met schuldgevoelens en dat vond ze wel juist.
Terwijl ze daar zo op de rand stond, secondes voor ze de sprong maakte die zou beslissen over leven en dood, merkte ze niet dat haar allerlaatste hoop door de wolken naar beneden schoot.
De draak had Severus tijdens hun vlucht hints gegeven – hij had een aantal keren gezegd dat ze zich moesten haasten, dat Severus de juiste keuze zou moeten maken en amper tijd zou hebben om erover na te denken – en Severus besefte dat de draak de toekomst had gezien en dat het inderdaad van hem zou afhangen.
Maar terwijl ze naar beneden doken door het wolkendek en hij Loena een fatale stap naar voren zag nemen, besefte hij pas hoe belangrijk zijn aanwezigheid hier was. Al was de draak nog zo snel en al doken ze nog zo stijl naar beneden – de zwaartekracht maakte het een spannende race. Severus moest iets doen om Loena af te remmen. Er was maar één spreuk die hij op dat moment kon bedenken om de zwaartekracht af te remmen en op minder dan een seconde had hij zijn toverstaf getrokken en de spreuk geroepen.
“Immobilus!”
De magische golf begaf zich zo snel naar Loena, dat toen de golf haar raakte, ze wel twintig keer zo langzaam als zou moeten naar beneden viel. Op slechts drie secondes waren Severus en de draak nu bij haar en hield Severus zijn armen open om haar op te vangen.
Ze landde zachtjes in zijn armen en Severus durfde amper te ademen toen hij haar aankeek. In haar ogen kon hij zoveel emotie zien dat hij geen flauw idee had wat ze nu voelde. Hij sprak zachtjes de tegenspreuk uit, maar verschrok zich toen Loena hem opeens hysterisch begon te slaan.
Instinctief hield hij zijn handen voor zijn gezicht en de draak vloog langzaam naar het weiland boven aan de klif.
Door Loena’s hysterische geschreeuw kon hij amper een woord te verstaan en Severus had geen flauw idee wat haar in de eerste plaats had gescheeld om van die klif te springen.
“Stop!” riep hij hulpeloos. “Loena, stop! Stop! STOP!”
Toen haar slagen amper nog impact leken te hebben, jammerde ze en haar woorden waren voor het eerst weer verstaanbaar. “Hoe kon je! Het was mijn keuze... Mijn leven... Ik moet dit doen...”
De draak landde op het weiland en draaide zijn hoofd om te kijken naar Loena en Severus die op zijn rug zaten. De stem van de draak was kalm en zowel Loena als Severus werden er stil van. “Loena, als je echt wil springen... Leg dan eerst aan Severus uit waarom.”
Loena snikte, maar iets in die woorden leek haar een vreemde soort troost te bieden – en ze stemde knikkend toe.
Severus snapte dat de draak net zo min als hem wilde dat Loena zou springen, maar misschien zou hij nu een kans hebben om Loena te overtuigen van haar ongelijk en zou hij zo een fatale sprong kunnen vermijden.
De draak bukte zich en Loena en Severus gleden van zijn rug af.
“Ik haal Abraxis,” zei de draak vastbesloten.
Severus wilde vragen hoe de draak kon weten waar het vliegende paard was, maar besefte toen dat – bij het aanraken van Loena – hij vast had geweten wat ze de afgelopen uren had gedaan en wat er door haar hoofd was gegaan – en dus ook wat er met Abraxis was gebeurd.
Severus zou alles doen voor de kennis van de draak op dit moment, want hij wist niet hoe hij dit gesprek moest beginnen.
Terwijl hij denkend in het gras stond, realiseerde hij zich iets – dit was de eerste keer in tien jaar dat hij weer aan land was. Echt land – niet Azkaban. En ook al had hij zoveel belangrijkere zaken in zijn hoofd, hij glimlachte.
Loena keek hem met gefronst voorhoofd aan. “Wat zit je te lachen?” vroeg ze verward, maar met gefrustreerde ondertoon.
Severus schudde zijn hoofd en haalde diep adem. “Het is de eerste keer in meer dan tien jaar dat ik in een weiland sta,” zei hij met een lichtjes dromerige toon. “Al denk ik dat ik misschien voor die tijd ook al heel lang niet meer in een weiland als het deze ben geweest...”
Terwijl Loena nors naar hem keek, leek Severus voor een moment op te gaan in de vrijheid die hij voelde. Ieder ander persoon die hen beiden ooit had gekend, zou hebben gezien hoeveel er mis was met dat beeld – want normaalgezien zou Severus nors moeten zijn en was het Loena die dromerig was.
Loena leek zo opgeslokt in haar eigen emoties dat ze niet besefte dat Severus vrij was. Severus merkte dit ook en keek Loena lang aan. “Loena, ik ben vrij! En de reden dat ik weer vrij ben... ben jij!”
Het verwarde Severus dat Loena hem vol ongeloof aankeek – net alsof hij net had gezegd dat hij een breiclubje was begonnen.
“Ik dacht...” Severus zijn glimlach viel helemaal weg. “Ik dacht dat je op zijn minst blij voor me zou kunnen zijn...”
Loena rolde met haar ogen en schudde bitter haar hoofd heen en weer. “Goed voor je! Heel tof!” De sarcastische ondertoon in Loena’s stem was zo vreemd, dat Severus er kriebels van over zijn rug voelde.
Loena leek helemaal geen zin te hebben in deze conversatie en stapte van Severus weg. Hij zag dat ze weer richting de klif liep en rende haar snel achterna. Hij greep haar pols en draaide haar zo snel om, dat ze over haar eigen voeten tegen hem aan viel. Ze sloeg hem gefrustreerd tegen zijn borstkas en deed een stap naar achteren.
“Laat me met rust, Severus!”
Er straalde zoveel woede en ontevredenheid van Loena af, dat Severus bijna gehoorzaamde. Hij slikte, maar herinnerde zich er al snel aan dat hij haar niet zou toestaan hem de les te lezen. Hij was immers Severus Sneep – en als iemand een irritante eikel kon zijn – dan was hij het wel. Hij zou haar niet toestaan om hem te zeggen wat hij moest doen.
“Nooit!” zei Severus luid en Loena schrok even van zijn volume. “Nooit, Loena! Ik laat je niet met rust – nu niet, nooit niet. En als je weer springt, vang ik je weer op. Tien keer – honderd keer – duizend keer als het moet! Vraag me niet hoe – maar ik doe het!”
Loena schudde ongelovig haar hoofd bij het horen van die woorden, maar ontweek zijn blik. Ze wist dat ze het moeilijk zou krijgen als ze hem aankeek. “Je bent me niets verschuldigd, Severus.”
Severus stapte opeens naar voren en nam haar beide armen vast. Hij schudde haar lichtjes door elkaar terwijl hij sprak – maar ze staarde eerder naar zijn hemd dan naar zijn gezicht. “Ik ben je alles verschuldigd, Loena! Weet je niet meer toen ik door het lint ging? Toen je mij bloedend terugvond nadat ik de halve rechtervleugel had opgeblazen? Dat jij me genas en dat jij me weer zin gaf? Zin om verder te gaan?”
Loena’s ogen stonden kil, maar ze luisterde desondanks en Severus was daar dankbaar voor.
“Het waren jouw woorden van hoop die me er terug bovenop hielpen! Zonder jou was ik nu dood, Loena! Denk je dat je de enige bent? De enige die ooit wanhoop of pijn heeft gevoeld? Die denkt geen reden te hebben om te leven? Je staat er niet alleen voor. Ik weet niet wat al die stemmen in je hoofd tegen je zeggen, maar ze liegen! Ik weet niet waarom je ervan overtuigd bent dat die sprong nemen...” Severus wees naar de klif verderop en schudde zijn hoofd. “...dat die sprong jouw redding zal zijn! Want dat is niet zo! Het vraagt moed om te blijven leven – en misschien dat je die moed nu niet hebt, maar... Ik wil de mijne wel met je delen. Laat me je helpen! Alsjeblieft, Loena!”
Loena voelde hoe de druk in haar hoofd erger en erger werd met ieder woord dat Severus had gezegd – of eerder geroepen had tegen haar. Tegen de tijd dat hij klaar was, weende ze tranen die leken te gloeien van hitte.
“Alsjeblieft Loena,” smeekte Severus weer terwijl hij op beide knieën voor haar ging zitten en haar beide handen vastnam. “Ik smeek het je. Spring niet. Geef me nog een kans. Ik zei dat ik je zou helpen je gevoelens terug te krijgen – en dat is gelukt! Maar ik laat je nu niet zitten! Nu zal ik je ook helpen die gevoelens onder controle te krijgen.”
Loena snikte en schudde ongelovend haar hoofd. “Hoe?” vroeg ze wanhopig.
Severus stond weer recht en stapte tot voor haar. Hij hield zijn armen voor haar open en keek haar lang aan. Voor het eerst in hun gesprek, durfde Loena het aan om hem aan te kijken. Haar hart leek te breken bij het zicht van zijn ogen – alsof ze kon zien wat voor pijn ze hem had gedaan – alsof ze kon zien hoe ver hij voor haar was gekomen en zij hem had laten zitten. Hij zou haar inderdaad niet laten vallen, dat kon ze zien in zijn blik. Ze leek het te snappen terwijl ze wenend tegen hem aanviel en hij omhelsde haar zo hard dat hij haast bleek werd van de kracht die hij in die omhelzing stak.
Ook Loena zette zoveel kracht in de omhelzing dat ze er haast suf van werd – maar dat was niet de reden waarom ze nu tranen van pijn weende. In feite voelde ze hoe er een sprankje hoop en warmte binnendrong – en het deed pijn om al de rest buiten te jagen.
Severus stond met Loena enkele meters van de klif af en zag in de verte hoe de draak en Abraxis aangewandeld kwamen. Hij liet Loena echter niet los. Hij zou voor haar zorgen – ongeacht wat komen zou.
Severus hield Loena nog steeds vast toen de draak afzette en ze de lucht in vlogen. Abraxis volgde de reusachtige draak en Severus en Loena keken achterom om te zien hoe de klif kleiner en kleiner leek te worden naarmate ze hoger de lucht in stegen, tot ze uiteindelijk boven de wolken uitkwamen.
“Waar gaan we heen?” vroeg Loena zwakjes. Haar stem trilde – net zoals haar handen en ze was ergens wel blij dat Severus haar vasthad – anders zou ze zich heel onveilig gevoeld hebben.
“Zeg jij het maar,” stelde Severus zacht voor. Hij was bang haar weg te schrikken. Ze leek zich net weer een beetje in orde te voelen – hij wilde dat dat zo bleef.
Loena dacht even na, maar keek toen naar hem op. “Naar huis?” stelde ze voorzichtig voor.
Severus knikte begrijpend. “Je vader zal blij zijn om je terug te zien.”
Loena aarzelde – alsof ze iets wilde zeggen maar het niet durfde – en haar wangen zagen opeens erg rood. “Ik bedoelde Azkaban,” zei ze stilletjes en Severus hield even zijn adem in terwijl hij haar ongelovend aankeek.
“Ik denk dat ik nog niet klaar ben om mijn vader te zien,” gaf Loena eerlijk toe en ze keek even in Severus’ ogen. “Maar ik zou graag een tijdje in Azkaban blijven... Daar voel ik me veilig.”
Severus voelde hoe zijn hart leek op te zwellen en hij knikte tevreden. “Natuurlijk. Dan gaan we terug naar Azkaban. Draak?”
De draak draaide lichtjes zijn hoofd naar Severus en Loena en keek hen glimlachend aan. “Ik weet heus wel wat jullie willen hoor. We zijn voor het donker terug.”
Loena bond Abraxis vast aan de enige boom die er in de wijde omgeving te zien was. Ook al hinnikte het gevleugelde paard onrustig, Loena probeerde het te negeren en controleerde of het touw stevig vast zat.
Haar handen trilden en er stonden stille tranen op haar wangen – maar de schuld die ze voelde tegenover Abraxis was het minst erg van alle andere schuld en spijt die ze voelde. Als een hamer die op haar hoofd was geslagen, had ze beseft wat een hel haar leven was geweest. En al waren haar jaren na Zweinstein op bepaalde gebieden verbeterd – ze had immers geen gemene pesterijen hoeven te doorstaan in de veiligheid van haar eigen huis – die negen jaren leken nu verspild. Ergens besefte ze dat haar leven niet het hare was geweest, dat ze door haar gebrek aan gevoel het ene vernederende moment na het andere had beleefd en ze kon niet inzien hoe iemand haar nog ooit serieus zou kunnen of willen nemen. In de ogen van de buitenwereld moest ze een grote surreëele grap zijn.
En dan was er Severus... Mogelijk de enige persoon die haar absurditeit erbij zou willen nemen – waarschijnlijk puur omwille van het feit dat hij door zijn eenzaamheid zodanig was doorgedraaid dat hij er immuun voor was geworden.
Maar stel dat ze terugkeerde naar Severus... Stel dat de buitenwereld er iets van te weten zou komen... Dan zou ze nog meer dan ooit uitgestoten worden. Ze herinnerde zich de hardheid van Severus toen hij nog professor was. De onuitstaanbaarheid die hij had uitgestraald naar zijn leerlingen. De haat die hij had geuit als hij niet-zwadderaars aansprak...
Loena begreep niet hoe ze ooit zo dicht bij hem was geraakt – zo dicht dat ze hem bij zijn hand durfde nemen, dat ze hem op zijn kamer had bezocht – dat ze hem had omhelsd! Dat kon toch gewoon niet? Severus Sneep was – volgens de gevoelens die ze die nacht had ervaren – een onuitstaanbare, bittere man. Een held misschien wel ja, maar toen hij haar na tien jaar terugzag, wilde hij niets liever dan haar geheugen wissen. Toen zij hem had geholpen, had hij haar neus gebroken!
De vorige dag had ze op de rug van Abraxis Engeland weer bereikt en ze hadden de hele nacht over het land gevlogen. Terwijl tientallen kleine en grote dorpen en steden onder hen te zien waren, had Loena niet kunnen stilstaan bij de schoonheid van dat uitzicht. Ze had zich met momenten koortsig gevoeld bij het herleven van slechte herinneringen en op andere momenten was ze zo gevuld van haat, woede en afgunst tegenover de anderen in haar leven, dat ze niet meer had geweten wie ze was.
Slechte emoties overheersten in Loena en ze was zo bitter dat zelfs Severus – in zijn jaren als professor dan – een optimist leek in vergelijking met haar.
Maar zelfs als ze wraak overwoog, realiseerde ze dat dat niets voor haar was. Ergens wist ze dat ze geen vlieg kwaad zou kunnen doen en die kennis stemde haar nog bitterder. Niemand zou ooit die pestkoppen kunnen tonen dat ze eikels waren geweest – niemand zou hen ooit straffen. Er was maar één manier waarop Loena hen zou kunnen raken. Ze zou hen zo hard kunnen raken, dat ze hun hele levens lang met schuld zouden zitten.
Ze stapte door het gras weg van Abraxis en ze klom aan het weiland omhoog. Toen ze deze ochtend met Abraxis over dit stukje land was gevlogen, had iets in haar een teken gegeven dat deze plek juist was. Toen ze uiteindelijk de grote klif aan het einde van het weiland bereikte, keek ze uit over de wijde oceaan in de verte en recht onder haar waren niets dan ruwe en kille rotsen. Het zou geen glorieuze dood zijn – dat wist ze. Maar ze had geen ambitie om een glorieuze dood te sterven. Ze had geen ambities meer – geen enkele. Het enige wat ze nog kon doen, was sterven.
Ze voelde spijt, maar niet omdat ze nu zou sterven. Ze voelde spijt omdat ze nooit had geleefd. De enige manier waarop ze dat kon goedmaken, was door haar eigen leven te nemen en de wereld van haar te verlossen. Zij die haar ooit kwaad hadden gedaan, zouden sterven met schuldgevoelens en dat vond ze wel juist.
Terwijl ze daar zo op de rand stond, secondes voor ze de sprong maakte die zou beslissen over leven en dood, merkte ze niet dat haar allerlaatste hoop door de wolken naar beneden schoot.
De draak had Severus tijdens hun vlucht hints gegeven – hij had een aantal keren gezegd dat ze zich moesten haasten, dat Severus de juiste keuze zou moeten maken en amper tijd zou hebben om erover na te denken – en Severus besefte dat de draak de toekomst had gezien en dat het inderdaad van hem zou afhangen.
Maar terwijl ze naar beneden doken door het wolkendek en hij Loena een fatale stap naar voren zag nemen, besefte hij pas hoe belangrijk zijn aanwezigheid hier was. Al was de draak nog zo snel en al doken ze nog zo stijl naar beneden – de zwaartekracht maakte het een spannende race. Severus moest iets doen om Loena af te remmen. Er was maar één spreuk die hij op dat moment kon bedenken om de zwaartekracht af te remmen en op minder dan een seconde had hij zijn toverstaf getrokken en de spreuk geroepen.
“Immobilus!”
De magische golf begaf zich zo snel naar Loena, dat toen de golf haar raakte, ze wel twintig keer zo langzaam als zou moeten naar beneden viel. Op slechts drie secondes waren Severus en de draak nu bij haar en hield Severus zijn armen open om haar op te vangen.
Ze landde zachtjes in zijn armen en Severus durfde amper te ademen toen hij haar aankeek. In haar ogen kon hij zoveel emotie zien dat hij geen flauw idee had wat ze nu voelde. Hij sprak zachtjes de tegenspreuk uit, maar verschrok zich toen Loena hem opeens hysterisch begon te slaan.
Instinctief hield hij zijn handen voor zijn gezicht en de draak vloog langzaam naar het weiland boven aan de klif.
Door Loena’s hysterische geschreeuw kon hij amper een woord te verstaan en Severus had geen flauw idee wat haar in de eerste plaats had gescheeld om van die klif te springen.
“Stop!” riep hij hulpeloos. “Loena, stop! Stop! STOP!”
Toen haar slagen amper nog impact leken te hebben, jammerde ze en haar woorden waren voor het eerst weer verstaanbaar. “Hoe kon je! Het was mijn keuze... Mijn leven... Ik moet dit doen...”
De draak landde op het weiland en draaide zijn hoofd om te kijken naar Loena en Severus die op zijn rug zaten. De stem van de draak was kalm en zowel Loena als Severus werden er stil van. “Loena, als je echt wil springen... Leg dan eerst aan Severus uit waarom.”
Loena snikte, maar iets in die woorden leek haar een vreemde soort troost te bieden – en ze stemde knikkend toe.
Severus snapte dat de draak net zo min als hem wilde dat Loena zou springen, maar misschien zou hij nu een kans hebben om Loena te overtuigen van haar ongelijk en zou hij zo een fatale sprong kunnen vermijden.
De draak bukte zich en Loena en Severus gleden van zijn rug af.
“Ik haal Abraxis,” zei de draak vastbesloten.
Severus wilde vragen hoe de draak kon weten waar het vliegende paard was, maar besefte toen dat – bij het aanraken van Loena – hij vast had geweten wat ze de afgelopen uren had gedaan en wat er door haar hoofd was gegaan – en dus ook wat er met Abraxis was gebeurd.
Severus zou alles doen voor de kennis van de draak op dit moment, want hij wist niet hoe hij dit gesprek moest beginnen.
Terwijl hij denkend in het gras stond, realiseerde hij zich iets – dit was de eerste keer in tien jaar dat hij weer aan land was. Echt land – niet Azkaban. En ook al had hij zoveel belangrijkere zaken in zijn hoofd, hij glimlachte.
Loena keek hem met gefronst voorhoofd aan. “Wat zit je te lachen?” vroeg ze verward, maar met gefrustreerde ondertoon.
Severus schudde zijn hoofd en haalde diep adem. “Het is de eerste keer in meer dan tien jaar dat ik in een weiland sta,” zei hij met een lichtjes dromerige toon. “Al denk ik dat ik misschien voor die tijd ook al heel lang niet meer in een weiland als het deze ben geweest...”
Terwijl Loena nors naar hem keek, leek Severus voor een moment op te gaan in de vrijheid die hij voelde. Ieder ander persoon die hen beiden ooit had gekend, zou hebben gezien hoeveel er mis was met dat beeld – want normaalgezien zou Severus nors moeten zijn en was het Loena die dromerig was.
Loena leek zo opgeslokt in haar eigen emoties dat ze niet besefte dat Severus vrij was. Severus merkte dit ook en keek Loena lang aan. “Loena, ik ben vrij! En de reden dat ik weer vrij ben... ben jij!”
Het verwarde Severus dat Loena hem vol ongeloof aankeek – net alsof hij net had gezegd dat hij een breiclubje was begonnen.
“Ik dacht...” Severus zijn glimlach viel helemaal weg. “Ik dacht dat je op zijn minst blij voor me zou kunnen zijn...”
Loena rolde met haar ogen en schudde bitter haar hoofd heen en weer. “Goed voor je! Heel tof!” De sarcastische ondertoon in Loena’s stem was zo vreemd, dat Severus er kriebels van over zijn rug voelde.
Loena leek helemaal geen zin te hebben in deze conversatie en stapte van Severus weg. Hij zag dat ze weer richting de klif liep en rende haar snel achterna. Hij greep haar pols en draaide haar zo snel om, dat ze over haar eigen voeten tegen hem aan viel. Ze sloeg hem gefrustreerd tegen zijn borstkas en deed een stap naar achteren.
“Laat me met rust, Severus!”
Er straalde zoveel woede en ontevredenheid van Loena af, dat Severus bijna gehoorzaamde. Hij slikte, maar herinnerde zich er al snel aan dat hij haar niet zou toestaan hem de les te lezen. Hij was immers Severus Sneep – en als iemand een irritante eikel kon zijn – dan was hij het wel. Hij zou haar niet toestaan om hem te zeggen wat hij moest doen.
“Nooit!” zei Severus luid en Loena schrok even van zijn volume. “Nooit, Loena! Ik laat je niet met rust – nu niet, nooit niet. En als je weer springt, vang ik je weer op. Tien keer – honderd keer – duizend keer als het moet! Vraag me niet hoe – maar ik doe het!”
Loena schudde ongelovig haar hoofd bij het horen van die woorden, maar ontweek zijn blik. Ze wist dat ze het moeilijk zou krijgen als ze hem aankeek. “Je bent me niets verschuldigd, Severus.”
Severus stapte opeens naar voren en nam haar beide armen vast. Hij schudde haar lichtjes door elkaar terwijl hij sprak – maar ze staarde eerder naar zijn hemd dan naar zijn gezicht. “Ik ben je alles verschuldigd, Loena! Weet je niet meer toen ik door het lint ging? Toen je mij bloedend terugvond nadat ik de halve rechtervleugel had opgeblazen? Dat jij me genas en dat jij me weer zin gaf? Zin om verder te gaan?”
Loena’s ogen stonden kil, maar ze luisterde desondanks en Severus was daar dankbaar voor.
“Het waren jouw woorden van hoop die me er terug bovenop hielpen! Zonder jou was ik nu dood, Loena! Denk je dat je de enige bent? De enige die ooit wanhoop of pijn heeft gevoeld? Die denkt geen reden te hebben om te leven? Je staat er niet alleen voor. Ik weet niet wat al die stemmen in je hoofd tegen je zeggen, maar ze liegen! Ik weet niet waarom je ervan overtuigd bent dat die sprong nemen...” Severus wees naar de klif verderop en schudde zijn hoofd. “...dat die sprong jouw redding zal zijn! Want dat is niet zo! Het vraagt moed om te blijven leven – en misschien dat je die moed nu niet hebt, maar... Ik wil de mijne wel met je delen. Laat me je helpen! Alsjeblieft, Loena!”
Loena voelde hoe de druk in haar hoofd erger en erger werd met ieder woord dat Severus had gezegd – of eerder geroepen had tegen haar. Tegen de tijd dat hij klaar was, weende ze tranen die leken te gloeien van hitte.
“Alsjeblieft Loena,” smeekte Severus weer terwijl hij op beide knieën voor haar ging zitten en haar beide handen vastnam. “Ik smeek het je. Spring niet. Geef me nog een kans. Ik zei dat ik je zou helpen je gevoelens terug te krijgen – en dat is gelukt! Maar ik laat je nu niet zitten! Nu zal ik je ook helpen die gevoelens onder controle te krijgen.”
Loena snikte en schudde ongelovend haar hoofd. “Hoe?” vroeg ze wanhopig.
Severus stond weer recht en stapte tot voor haar. Hij hield zijn armen voor haar open en keek haar lang aan. Voor het eerst in hun gesprek, durfde Loena het aan om hem aan te kijken. Haar hart leek te breken bij het zicht van zijn ogen – alsof ze kon zien wat voor pijn ze hem had gedaan – alsof ze kon zien hoe ver hij voor haar was gekomen en zij hem had laten zitten. Hij zou haar inderdaad niet laten vallen, dat kon ze zien in zijn blik. Ze leek het te snappen terwijl ze wenend tegen hem aanviel en hij omhelsde haar zo hard dat hij haast bleek werd van de kracht die hij in die omhelzing stak.
Ook Loena zette zoveel kracht in de omhelzing dat ze er haast suf van werd – maar dat was niet de reden waarom ze nu tranen van pijn weende. In feite voelde ze hoe er een sprankje hoop en warmte binnendrong – en het deed pijn om al de rest buiten te jagen.
Severus stond met Loena enkele meters van de klif af en zag in de verte hoe de draak en Abraxis aangewandeld kwamen. Hij liet Loena echter niet los. Hij zou voor haar zorgen – ongeacht wat komen zou.
Severus hield Loena nog steeds vast toen de draak afzette en ze de lucht in vlogen. Abraxis volgde de reusachtige draak en Severus en Loena keken achterom om te zien hoe de klif kleiner en kleiner leek te worden naarmate ze hoger de lucht in stegen, tot ze uiteindelijk boven de wolken uitkwamen.
“Waar gaan we heen?” vroeg Loena zwakjes. Haar stem trilde – net zoals haar handen en ze was ergens wel blij dat Severus haar vasthad – anders zou ze zich heel onveilig gevoeld hebben.
“Zeg jij het maar,” stelde Severus zacht voor. Hij was bang haar weg te schrikken. Ze leek zich net weer een beetje in orde te voelen – hij wilde dat dat zo bleef.
Loena dacht even na, maar keek toen naar hem op. “Naar huis?” stelde ze voorzichtig voor.
Severus knikte begrijpend. “Je vader zal blij zijn om je terug te zien.”
Loena aarzelde – alsof ze iets wilde zeggen maar het niet durfde – en haar wangen zagen opeens erg rood. “Ik bedoelde Azkaban,” zei ze stilletjes en Severus hield even zijn adem in terwijl hij haar ongelovend aankeek.
“Ik denk dat ik nog niet klaar ben om mijn vader te zien,” gaf Loena eerlijk toe en ze keek even in Severus’ ogen. “Maar ik zou graag een tijdje in Azkaban blijven... Daar voel ik me veilig.”
Severus voelde hoe zijn hart leek op te zwellen en hij knikte tevreden. “Natuurlijk. Dan gaan we terug naar Azkaban. Draak?”
De draak draaide lichtjes zijn hoofd naar Severus en Loena en keek hen glimlachend aan. “Ik weet heus wel wat jullie willen hoor. We zijn voor het donker terug.”