28/08/2020, 12:23
Hoofdstuk 19: De Obscura-Draak
Loena sprak zo gauw ze onder water was een Bubbelbolbezwering uit en keek naar boven. Het rode licht van het vuur dat het dier had verspreid, verlichtte alles en toen de duisternis terug viel, voelde Loena hoe Severus haar hand had vastgenomen en haar naar beneden meetrok. Loena zwom zo snel als ze kon mee. Ze gaf toe – ze was niet bang – maar ze wilde nog zeker niet sterven!
Severus en Loena konden zelfs onder water het dier horen brullen en voelden hoe het water warmer en warmer werd van de vlammen die uit zijn bek kwamen.
Severus trok Loena zo snel als hij kon met zich mee en trok zich aan de wand die naar de tunnel leidde verder en verder naar beneden, maar hij vroeg zich af hoe lang ze het zouden kunnen volhouden in water dat steeds warmer en warmer werd.
Toen het licht van de vlammen ophield, was Severus dankbaar. Het dier had vast de jacht opgegeven! Hij wilde zich net naar Loena draaien om te kijken hoe het met haar ging, toen hij voelde hoe hij door een sterke stroming in het water tegen de wand van de tunnel werd gesmakt. Hij hoorde Loena zijn naam roepen en voelde hoe haar hand uit de zijne werd getrokken.
Tegen de tijd dat hij was omgedraaid, was het dier alweer verdwenen – maar wat erger was – het beest had Loena.
Geen haar op zijn hoofd twijfelde en Severus draaide zich om. Hij omklemde zijn toverstaf en richtte die op zijn eigen voeten. Het was tijd voor een oud trucje boven te halen.
“LEVICORPUS!” riep hij en hij voelde hoe hij door de kracht van de spreuk ondersteboven werd gezwierd en vervolgens aan zijn enkels tegen een vliegensvlugge snelheid tot wel drie meter boven het water werd gehesen. Toen hij voelde dat hij het hoogste punt had bereikt, nam hij in een oogopslag de omgeving in zich op en sprak hij vervolgens de tegenbezwering uit. Hij dook weer het water in, maar ditmaal had hij een voordeel: hij had Loena gezien en wist waar hij heen moest! Het beest had haar – vreemd genoeg – alleen op het eiland achtergelaten en Severus zwom zo snel hij kon naar de oever.
Maar toch knaagde er iets vreselijks aan Severus: hij had het monster nergens gezien.
Eenmaal boven water, klom Severus aan land en rende hij naar Loena.
Loena keek suf op, maar ze trok opeens grote ogen. “Severus! Kijk uit! De draak!”
Severus had zich nog maar net omgedraaid toen hij zag hoe het dier zijn grote bek opende en een levensgevaarlijke straal van vlammen op hem afkwam. Severus dacht te voelen hoe zijn hart stopte en honderden gedachten jaagden door zijn hoofd – hij was niet snel genoeg geweest – hij had geen spreuk kunnen oproepen – hij had Loena niet kunnen beschermen... Maar in plaats van de verschroeiende hitte die hij verwachtte, voelde Severus een aangename warmte. De paarse vlammen waren niet verschroeiend – enkel verwarmend... Ze hadden hooguit als effect dat zijn kleren en haren in een kwestie van seconden droog waren – maar hij was vreemdgenoeg niet verbrand. En al zeker geen toast.
Het beest sloot zijn mond en keek Severus dreigend aan en nu zag Severus het ook. Het was een draak. Geen draak die Severus ooit al had gezien – niet in het echt en evenmin in boeken. Maar het dier was duidelijk een draak. Een draak die in het duister licht gaf – net als de Obscura-kristallen. En het was de grootste draak die Severus ooit had gezien.
De ogen van het dier keken Severus indringend aan, maar Severus durfde niet te bewegen of iets te doen. Ongerust flapten de reusachtige vleugels van de draak op en neer terwijl het dier bleef zweven in de lucht, totdat het beest zich met zijn enorme voorpoten liet zakken op het eiland en zich met zijn scherpe klauwen aan de steen vastklemde. Het viel op dat de schubben van het dier in feite niet anders leken dan de Obscura-kristallen. Bij iedere adem die het dier nam, leek de felheid van het licht toe te nemen. Severus durfde zich niet bewegen.
Loena keek toe hoe Severus als enige barriere tussen haar en de grote draak stond en voor een seconde voelde ze iets. Het gevoel verdween, maar van het moment dat ze weer naar Severus keek, kwam het gevoel terug – al was het maar voor een moment.
“Severus,” zei ze angstig en Severus herkende de toon. Ze was bang.
Hij voelde zich rood worden van onmacht. Iets in hem wilde zich omdraaien om Loena aan te kijken, om haar te verzekeren dat het goed kwam (al zag hij niet in hoe dat eigenlijk mogelijk zou zijn) – maar hij kon niet. De draak zou hem vast en zeker aanvallen. In de plaats daarvan sprak hij stil terug terwijl zijn ogen gefixeerd in die van de draak bleven staren. “Geen zorgen, Loena. Ik laat deze draak je niets doen. Wees maar niet bang.”
Loena schudde haar hoofd en voelde hoe het gevoel voor een kort moment verdween, maar daarna weer even erg als ervoren terugkeerde en ze fluisterde angstig terug: “Ik ben niet bang dat de draak mij iets aandoet, Severus. Ik ben bang dat de draak jou iets aandoet!”
Severus had geen tijd om ontroerd te zijn door die woorden, want de draak begon opeens te brommen terwijl hij zijn ogen sloot. Severus deed een stap naar achter en realiseerde zich iets naarmate hij luisterde: het beest was niet aan het brommen, maar aan het lachen. Severus sprong helemaal naar achter toen de draak zijn mond opende – niet om hem levend te verbranden – maar om te spreken.
“Al zou ik nog zo graag willen... Ik vrees dat ik jou niets kan aandoen...” De stem van de draak klonk enorm diep en iets aan zijn toon klonk wijs en kalm – de toon deed Severus zelfs lichtjes denken aan Perkamentus. De draak bracht zijn hoofd dichter naar Severus totdat de reusachtige kop zich een meter van Severus bevond en keek hem van kop tot teen aan. “Severus Sneep...”
Severus stond te trillen als een blaadje. Hoe was het mogelijk dat dit dier sprak? Hoe was het mogelijk dat dit dier zijn naam kende? Dat kon gewoon niet!
Loena’s angst verdween van het moment dat het dier deze woorden sprak en ze voelde terug hoe ze leeg van emoties werd. Ze stond recht, klopte haar zwemkleren af en liep tot ze naast Severus stond.
De draak inspecteerde nu Loena en het dier grijnsde zijn reusachtige en gevaarlijke tanden bloot.
“Omdat ik de heer en meester van Azkaban niets kan aandoen, betekent het niet dat ik jou van hetzelfde lot ontzie – Loena Leeflang.”
De stem van de draak was luid en vreselijk diep en Severus keek als verdoofd toe naar de sprekende draak, maar Loena was niet op dezelfde wijze onder de indruk en merkte kalm op: “U moet wel heel wijs en oud zijn als u onze namen kent zonder dat u ons ooit eerder heeft ontmoet.”
Weeral was er diep gebrom te horen terwijl de draak lachte. “Je gebrek aan angst of eender welke andere emotie maakt je grappig. Daar hou ik wel van. Maar humor heeft nog nooit een lege maag gestild...” De draak werd stiller en keek smakkend naar Loena.
Severus hief opeens zijn toverstaf hoger op en wist zijn stem terug te vinden. “Je blijft van haar af!” zei hij bevelend en de draak kneep wantrouwend zijn ogen dicht terwijl Severus met zijn arm Loena tot achter hem duwde.
De draak keek hem minachtend aan. “Het is niet omdat ik je erkend heb als heer en meester van Azkaban, dat ik je bevelen nu ook opvolg. Ik blijf mijn eigen baas.”
Loena negeerde het feit dat Severus haar beschermend achter hem wilde houden en deed enkele snelle stappen naar voren, dichter tot bij de draak en ze keek hem onderzoekend aan.
“U lijkt onze geschiedenis te weten, u praat heel keurig en uw schubben gloeien zoals Obscura-kristallen – maar nog nooit heb ik gelezen van een draak zoals u. Wat bent u precies?”
De draak kwam zo dicht tot bij Loena dat zijn neus bijna haar handen raakte. “Ik vraag me af hoe het kan dat je nieuwsgierigheid groter is dan je inzicht in deze gevaarlijke situatie. Wie weet eet ik je zodadelijk op!”
Loena leek niet onder de indruk en raakte zijn neus aan. “Ik denk dat je nieuwsgierigheid groter is dan je honger. Anders had je ons al veel eerder verslonden.”
De draak werd stil toen Loena hem aanraakte en keek haar lang aan.
Severus voelde zich ongemakkelijk worden. De draak zag er nu niet uit alsof hij Loena zou opeten, maar zolang de motivatie van de draak onduidelijk bleef, zou hij er niet gerust in zijn dat Loena zo dicht in de buurt van het dier stond.
Terwijl de hand van Loena over de reusachtige neus van het dier wreef, sloot de draak zijn ogen en ademde hij diep in.
“Zo...” zei het dier opeens toen het bewust zijn neus wegtrok van Loena’s hand. “Dat was interessant...”
“Wat? Wat was interessant?” vroeg Severus verward.
De draak keek nog steeds naar Loena. “Loena zelf,” zei hij eerlijk en hij bromde opeens diep en denkend. “Haar verleden, heden en toekomst.”
“Toekomst?!” herhaalde Severus en hij deed verward een paar stappen naar voren, tot hij terug bij Loena stond. Zei deze draak nou dat hij haar verleden, heden en toekomst had kunnen zien? Onmogelijk – volgens Severus. “Dat kan je niet!”
De uitdagende toon van Severus leek de draak te bevallen en hij grijnsde zijn lange tanden bloot.
“Oh jawel...” Weeral bromde de draak, maar ditmaal leek het een genietende brom te zijn. “Ik zag haar toekomst en langzaamaan zie ik nu ook de jouwe. Jij, Severus Sneep, Heer en Meester van Azkaban... gaat me vrijlaten.”
“Ben je gevangen?” onderbrak Loena Severus, die op het punt had gestaan iets terug te zeggen.
De draak knikte en draaide zich weer naar Loena.
“Ik vind jou wel leuk, Loena Leeflang. Je bent intelligent en neemt geen blad voor de mond. En je bent te mager om op te eten, dus ik denk dat ik jou spaar...” De draak knikte nog even door, maar herinnerde toen de vraag die Loena had gesteld en ging verder. “Inderdaad! Ik ben gevangen! Gevangen in dezelfde grot waar ik geboren ben! Nog nooit heb ik de buitenwereld met mijn eigen ogen mogen aanschouwen, maar door jullie aanwezigheid kan ik een blik op de wereld werpen. Dat vind ik wel fijn.”
De draak bromde tevreden en Severus’ argwaan werd iets minder en hij liet zijn staf zakken. De draak zag dit en liet zijn hoofd tot op de grond zakken.
“Jij weet wel hoe het voelt. Niet, Severus? Gevangen te zitten... Voor jou is het misschien nog een tikje erger dan voor mij. Jij hebt de wereld die je moet missen zelf ervaren. Dat moet wel meer pijn doen... Ik weet wel dat er een wereld is hierbuiten – maar ik kan me niet voorstellen hoe het aanvoelt die wereld te verkennen. Ik leer veel van jullie aanwezigheid hier, maar ik zou nog meer kunnen leren door vrij te zijn. Maar tot die tijd, kan ik niet missen wat ik niet ken.”
Severus schudde ongelovig zijn hoofd. Droomde hij? Ergens was het zo moeilijk te geloven – onder Azkaban zat een draak die – net als hem – gevangen was! Een draak wiens soort ongekend was – nooit had Severus erover gelezen of tekeningen gezien van een wezen zoals deze draak.
“Heb je een naam?” vroeg Severus kortaf en de draak schudde zijn hoofd.
“Ik ben nooit een naam gegeven. Mijn ouders heb ik nooit gekend... Ik ben uit een ei gekomen.”
“Hoe lang zit je hier al?” vroeg Severus.
De draak leek na te denken. “Ik heb de dagen niet echt geteld. Duizend jaar ongeveer? Kunnen er een paar honderd meer of minder zijn.”
Severus keek de draak met open mond aan. Niet te geloven! Hij had zich zitten afvragen of de draak mogelijk de afgelopen tien jaar hier ook al had gezeten, maar nu bleek dat de draak hier al honderd maal langer zat.
De draak geeuwde en Severus besefte zich dat hij gemakkelijk die mond zou kunnen binnenlopen tot aan zijn keelgat en terug – zo groot was het hoofd van de draak.
“Wat eet je?” vroeg Loena opeens.
“Niet veel,” zei de draak. “Niet dat ik het niet liever anders zou hebben! Ik eet wel eens graag wat.”
“Dat bedoel ik niet,” zei Loena. “Eet je planten? Vissen? Vlees?”
De draak leek even na te denken. “Ik heb al heel wat gegeten in mijn tijd hier. Planten – inderdaad... Mos dat aan de muren groeide – heerlijk om aan te likken... Vissen – vooral obscura-vissen, vreselijk lekker!”
“Obscura-vissen!” herhaalde Loena en ze glimlachte. “Ik wist wel dat ze hier voorkwamen.”
“Met de nadruk op kwamen. Er zijn er hier geen meer. De laatste heb ik driehonderd jaar geleden of zo opgegeten... Maar heerlijk dat die was! Echt overheerlijk!”
Loena leek in haar nopjes. Ze hoorde graag over fabeldieren waarvan het bestaan nog niet bewezen was – zoals de Obscura-vissen – maar nog beter dan over zo een dieren horen – was er met eentje praten. Loena vond het heel speciaal dat ze oog in oog stond met een draak die niet eens hoorde te bestaan.
Severus keek om zich heen. Dit leek hem niet een plek waar een draak veel te eten zou kunnen vinden. Het was Severus een mysterie hoe die draak hier had weten te overleven voor duizenden jaren – het was voor Severus ook niet te verklaren hoe het dier had geweten wie ze waren – en het feit dat het dier hun taal kon spreken – het was allemaal zo vreselijk onwaarschijnlijk! Droomde hij?
“Loena,” zei Severus opeens. “Ik weet niet wat er aan de hand is, maar ik denk dat we hallucineren. Dit is gewoon niet mogelijk... Denk even mee – we zijn door een enorm lange tunnel gezwommen en toen we eruit kwamen zagen we een draak, die kon babbelen, al onwaarschijnlijk lang hier woont en meer dan duizend jaar oud is! En dat terwijl hier absoluut niets is waarmee een draak zich kan voeden... Dit kan gewoon niet echt zijn! We moeten wel dromen!”
De draak schudde zijn hoofd en rolde met zijn grote, paarse ogen. “En jullie dromen beiden exact dezelfde droom? Jullie kunnen er niet in geloven dat ik kan leven van magie alleen – dat ik jullie taal kan spreken en meer?”
Loena twijfelde even, maar draaide zich toen naar de draak. “Ik geloof je!”
Severus liet verontwaardigd zijn mond openvallen. “Loena!” Hij nam haar bij haar arm. “Denk nou eens na! Hoe kan dit echt zijn?!”
Loena antwoordde direct: “Hij bestaat echt! Ik zie hem met mijn eigen ogen. Ik hoor hem met mijn eigen oren. Ik heb hem zonet gevoeld met mijn eigen handen. En hij praat toch met ons? Hoe kunnen we beiden exact dezelfde hallucinatie hebben? Dat is niet mogelijk.”
Severus leek zich op te jagen. “Nee, Loena! Dit is niet mogelijk! Deze draak zou niet mogen bestaan! Alle andere draken op onze aardbol zijn ruwe, wrede dieren die instinctief handelen! Hoe kan je verklaren dat er een wijzer type draak bestaat? Een type dat met ons babbelt en ons niet opeet – al heeft hij honger! Dat kan enkel in sprookjes!”
De draak leek niet onder de indruk van Severus’ argumenten en strekte zijn vleugels als teken van verveling. “Ik besta echt wel hoor. En ik weet meer van jou dan Loena doet. Ik weet ook meer van Loena dan dat jij doet – al zou dat haast niet mogelijk mogen zijn – je hebt al zoveel tijd in haar herinneringen doorgebracht.”
Severus leek geïrriteerd. Het kon toch niet mogelijk zijn dat een draak kon praten? Dit tartte alle logica!
De draak zag hoe Severus zich bleef irriteren aan de harde realiteit en zuchtte. “Kijk, Severus, als volgens jou een vredelievende draak niet zou mogen bestaan en ik instinctief zou moeten handelen, wil ik je heus wel opeten.”
Severus keek boos naar de draak, maar richtte toen zijn blik op de harde grond en begon opeens te ijsberen.
“Ik droom gewoon...” mompelde Severus in zichzelf.
Loena keek Severus even aan, maar draaide zich toen weer naar de draak.
“Hoeveel zijn er van jouw soort? Ik heb nog nooit gehoord van een pratende draak.”
De draak keek Loena met een trieste blik aan. “Het verontrust me dat je nog nooit een draak zoals mij hebt gezien... Ik hoopte dat er meer draken zoals mij zouden zijn op deze wereld. Maar als je nog niet eens mijn soort kent...”
“Er zijn nog wel draken op deze wereld,” probeerde ze het dier gerust te stellen. “Maar ook niet meer zoveel als vroeger – en ze zijn heel anders dan jou.”
De draak keek triest naar de grond. Hij had zonet Loena’s gedachten kunnen onderzoeken. Al haar kennis was nu ook de zijne geworden. En hij wist van de draken die zij nog kende. Die waren niet zijn soort – verre van – ze waren domme, arrogante draken zonder greintje intelligentie. Kon het dan zijn dat zijn soort was uitgestorven? Waren er ooit veel draken van zijn soort geweest? Hij had het nooit geweten – hij kende niets anders dan de grot waarin hij leefde.
“Niet triest zijn,” zei Loena bij het zien van de trieste blik van de draak. “Ik weet misschien iets waarvan je je beter zal voelen... Wat te eten, niet?”
Loena keek naar Severus, maar deze leek te diep in gedachten, dus betrok ze hem niet.
“Dobby! Winky!”
Het duurde even, maar opeens verschenen de twee huiselven en ze keken met grote ogen om zich heen. Toen ze de draak zagen, verstarden ze van angst.
“Dat is heel lief van je, Loena,” zei de draak met zijn diepe stem terwijl hij langzaamaan rechtkwam en boven de twee huiselven uittorende. “Jagen achter een levende prooi is altijd het leukste!”
Severus hoorde dit en haalde snel zijn toverstaf boven.
De draak begon echter diep te lachen toen hij deze reactie zag.
“Het was maar een grapje,” lachte de draak en hij liet zijn hoofd zakken tot bij de twee huiselven. “Hallo!”
Dobby en Winky waren te verstard van angst om iets te zeggen. Ze hadden geen flauw idee waar ze waren of wat ze er deden – net als Severus waren ze er zeker van dat ze droomden.
“Dobby, Winky, kunnen jullie wat eten halen? Veel eten, het is een grote draak. Maakt niet uit wat... Alles is goed!”
Dobby en Winky knikten alleen maar en verdwenen het moment erna weer.
Severus leek langzaamaan tot de conclusie te komen dat het geen droom was – er was echt een eeuwenoude draak die onder Azkaban woonde. Het leek onmogelijk – maar het was toch echt.
“Waarom ben je hier?” vroeg Severus aan de draak. “Als jij hier vast zit, hoe ben je hier dan ooit gekomen? Als jij hier nooit bent uitgeraakt, kunnen je ouders... Of je moeder... hier toch ook nooit zijn binnengeraakt? Hoe kan dat?”
De draak draaide zich naar Severus en glimlachte. “Besef je nu eindelijk dat je niet droomt? Dat is mooi.” De draak dacht diep na voordat hij antwoordde. “Ik herinner me de man die me heeft grootgebracht. Zijn naam was Quinten. Hij is de enige persoon die ik ooit heb gekend – tot vandaag. Tien jaar voordat ik geboren werd, kreeg hij mijn ei in handen van een handelaar die maar al te graag van me af wilde zijn. Een nogal guur type... Maar drakeneieren komen niet zo snel uit – helaas wist Quinten dat niet. De handelaar had hem gewaarschuwd dat ik gevaarlijk kon zijn en daarom keerde Quinten terug naar dit eiland. In die tijd waren hier enkele kleine woningen op te vinden – tovenaarswoningen. Vier gezinnen – maar geen kinderen. Quinten was de jongste. Hij vond de weg naar deze grot en verstopte mijn ei. Iedere dag – voor tien jaar aan een stuk – kwam hij me bezoeken. Toen ik eindelijk uit mijn ei kwam, was hij erbij – en van het moment dat ik in zijn ogen keek, werd ik vervuld van zijn kennis. Ik sprak zijn taal onmiddellijk en ik wist van de angst die hij had dat hij dacht dat ik een gevaarlijk monster zou worden. Maar toen ik met hem sprak, vertrouwde hij me meteen en hij werd mijn beste vriend. Er was echter een groot nadeel: zijn familie wist niets van mij en hij was bang dat ze erachter zouden komen. Ik zou dus in de grot blijven tot het juiste moment.”
De draak zuchtte en keek triest naar de grond.
“Maar je bent er nooit meer uitgeraakt?” merkte Loena op.
Zuchtend knikte de draak. “Inderdaad... Quinten kreeg nadien problemen. Nou – hij was er niet de oorzaak van... Maar om het eiland heen kwamen geregeld schepen – vikingen of andere Dreuzels – zowel van Engeland als van Frankrijk – en ze kwamen te dicht in de buurt van de andere tovenaars op het eiland. Met spreuken en andere duistere magie lieten ze de Dreuzelschepen op de klippen lopen! En soms ging het nog verder dan dat... Ze lieten soms Dreuzels op het eiland komen – enkel om hen nadien te martelen en alsnog voor dood achter te laten op hun zinkende schip. Het was allemaal heel duister en Quinten vluchtte vaak naar hier als het te erg werd. Hij zei dat hij me zo niet kon vrijlaten – dat zijn buren niet te vertrouwen waren en dat was ook zo! Ze waren duistere tovenaars... Ik was toen nog zo jong... Ik zou niet naar buiten durven met hen in de buurt. Quintens ouders durfden niets te zeggen tegen die duistere tovenaars en hielden zich schuil in hun woning als ze bezig waren met hun vreselijke praktijken – zij wisten niet dat Quinten naar de grot kwam verdwijnseld, maar dachten dat hij zich altijd koest hield op zijn kamer – net zoals zij zich dan koest hielden in hun huis. Maar het onrecht duurde niet lang meer. Een wijs en machtig tovenaar kwam naar het eiland – Merlijn was zijn naam – en hij bestrafte de andere tovenaars. Hij had gehoord van de vreselijke daden – maar dit verontrustte de duistere tovenaars. Ze dachten dat Quintens ouders erachter zaten, maar in feite hadden zij niemand ooit iets gezegd. Quinten en zijn ouders werden door Merlijn de kans gegeven om het eiland te verlaten en dat deden ze ook uiteindelijk – maar de andere tovenaars mochten dit niet. Azkaban werd hun plek van ballingschap. Merlijn sprak er krachtige magie over uit, magie die hen belette te verdwijnselen. Magie die hen gevangen zou houden op deze plek.”
Severus knikte. “En in de 11e eeuw was Azkaban de eerste plek die in overweging kwam om de officiele tovenaarsgevangenis te bouwen. Mogelijk ook door de krachtige spreuken die er al heersten?”
De draak knikte. “Dat is mogelijk.” De draak keek stil voor zich uit, maar Loena schrikte hem weer op.
“En Quinten dan? Waarom heeft hij je niet vrijgelaten?”
De draak schudde zijn hoofd. “Quinten is me nog eenmaal komen bezoeken... Merlijn had al de spreuk uitgesproken en kon dus niet meer naar de grot verschijnselen. Hij maakte de tunnel waardoor jullie zijn gezwommen en kwam me uitleggen wat er was gebeurd. Hij beloofde me dat hij me zou vrijlaten, dat hij zou terugkomen en de grot zou uitbreken.”
Weeral zweeg de draak en Severus voelde opeens medelijden voor het dier. “Hij is nooit meer teruggekomen?”
De draak schudde zijn hoofd en kneep zijn ogen dicht. “Ik had het moeten weten...Waarom hij nooit meer is gekomen. Ik had zijn toekomst gezien! Ik had gezien hoe hij stierf... In het eerste jaar dat ik hem kende, had ik al dat inzicht gehad. Hij zou sterven aan de hand van een duistere tovenaar – in een bos – ver van het eiland weg. En ik had hem erover gewaarschuwd! Maar hij zei dat hij nooit in bossen kwam – dat hij leefde op het eiland en zelden het eiland verliet – en al zeker niet om bossen in te trekken... En toch... Ik denk dat dat hem is overkomen... Hij is na zijn vertrek in een bos belandt en...” Hij kon niet meer verder vertellen.
Loena liep naar de draak en aaide hem troostend over zijn neus.
Severus dacht even na. “Als Quinten je al die jaren verzorgde... Heeft hij je nooit een naam gegeven? Hoe noemde hij je?”
“Draak,” zei de draak. “Hij noemde me gewoon draak.”
“Draak,” herhaalde Loena mijmerend. “Het is toch een passende naam? Draak.”
“Wist Quinten wat voor soort je was?” vroeg Severus geinteresseerd, maar de draak schudde zijn hoofd. “Niet echt. Maar toen ik ontwaakte, viel hem wel op dat ik leek op de Obscura-kristallen. Dus hij benoemde me als een Obscura-draak.”
“Die naam past ook bij je,” knikte Loena. “Ik vind het een goede soortnaam.”
Opeens verschrok Severus toen Dobby en Winky vlak naast hem verschenen – met een heuse kar vol met eten. Ze gingen beiden door hun knieen voor Loena en Severus.
“Dobby en Winky hebben deze kar vol met eten geladen voor de grote, pratende draak,” begon Dobby.
“En hopen dat de draak ons leven spaart,” vulde Winky aan.
De draak lachte luid bij het zien van al dat eten en het horen van Winky’s opmerking.
“Dat zal ik zeker doen! Zeker nu ik zie aan hoeveel eten jullie weten te geraken op amper tien minuten tijd!”
De draak hield zich niet in en at van de grote pompoenen, paprika’s, kroppen sla en andere verse groenten die Winky en Dobby hadden gebracht. In amper drie minuten was de hele kar leeg en de draak liet een luide boer die echoede door heel de grot.
“Dat was lekker,” zei de draak tevreden. “Mijn buik heeft in geen duizend jaar zo vol gezeten! Bedankt – Dobby en Winky. En Loena natuurlijk. En ook Severus. Ik weet slechts één manier om jullie passend te bedanken.”
De draak zweeg en Loena en Severus wachtten tot de draak verder zou gaan – maar dat deed hij niet.
“Wat dan?” vroeg Severus geïnteresseerd.
De draak aarzelde voor een moment, maar bracht toen zijn hoofd dicht bij Severus.
“Ik weet dat jij me zal vrijlaten, Severus. Ook daarvoor ben ik je wat verschuldigd... Sterker nog – ik moet je helpen, want anders zou je mij ook nooit vrijlaten. Ik kan je slechts één ding bieden... Een ding waarvoor ik de macht en magie bevat.”
Severus keek de draak lang aan, niet-wetend wat de draak wilde aanbieden en er zat nog steeds een beetje argwaan in zijn blik. Severus wist niet hoe hij de draak kon bevrijden, laat staan dat hij geloofde dat hij dit ook daadwerkelijk zou doen. Al geloofde Severus wel dat de draak de waarheid had verteld over zijn verleden – hij vertrouwde het dier nog steeds niet.
“Ik schenk jou het grootste gift wat ik te geven heb, Severus. Een wens. Maar er is een voorwaarde: je mag niet wensen voor iets wat je ook daadwerkelijk ziet. Geen pot vol goud. Geen overheerlijke Obscura-vissen. Geen prachtig paleis.”
Loena dacht diep na. “Maar voor wat kan hij dan wel wensen?”
De draak zweeg en keek naar Severus.
Severus leek het te beseffen.
“Mijn vrijheid...”
Loena sprak zo gauw ze onder water was een Bubbelbolbezwering uit en keek naar boven. Het rode licht van het vuur dat het dier had verspreid, verlichtte alles en toen de duisternis terug viel, voelde Loena hoe Severus haar hand had vastgenomen en haar naar beneden meetrok. Loena zwom zo snel als ze kon mee. Ze gaf toe – ze was niet bang – maar ze wilde nog zeker niet sterven!
Severus en Loena konden zelfs onder water het dier horen brullen en voelden hoe het water warmer en warmer werd van de vlammen die uit zijn bek kwamen.
Severus trok Loena zo snel als hij kon met zich mee en trok zich aan de wand die naar de tunnel leidde verder en verder naar beneden, maar hij vroeg zich af hoe lang ze het zouden kunnen volhouden in water dat steeds warmer en warmer werd.
Toen het licht van de vlammen ophield, was Severus dankbaar. Het dier had vast de jacht opgegeven! Hij wilde zich net naar Loena draaien om te kijken hoe het met haar ging, toen hij voelde hoe hij door een sterke stroming in het water tegen de wand van de tunnel werd gesmakt. Hij hoorde Loena zijn naam roepen en voelde hoe haar hand uit de zijne werd getrokken.
Tegen de tijd dat hij was omgedraaid, was het dier alweer verdwenen – maar wat erger was – het beest had Loena.
Geen haar op zijn hoofd twijfelde en Severus draaide zich om. Hij omklemde zijn toverstaf en richtte die op zijn eigen voeten. Het was tijd voor een oud trucje boven te halen.
“LEVICORPUS!” riep hij en hij voelde hoe hij door de kracht van de spreuk ondersteboven werd gezwierd en vervolgens aan zijn enkels tegen een vliegensvlugge snelheid tot wel drie meter boven het water werd gehesen. Toen hij voelde dat hij het hoogste punt had bereikt, nam hij in een oogopslag de omgeving in zich op en sprak hij vervolgens de tegenbezwering uit. Hij dook weer het water in, maar ditmaal had hij een voordeel: hij had Loena gezien en wist waar hij heen moest! Het beest had haar – vreemd genoeg – alleen op het eiland achtergelaten en Severus zwom zo snel hij kon naar de oever.
Maar toch knaagde er iets vreselijks aan Severus: hij had het monster nergens gezien.
Eenmaal boven water, klom Severus aan land en rende hij naar Loena.
Loena keek suf op, maar ze trok opeens grote ogen. “Severus! Kijk uit! De draak!”
Severus had zich nog maar net omgedraaid toen hij zag hoe het dier zijn grote bek opende en een levensgevaarlijke straal van vlammen op hem afkwam. Severus dacht te voelen hoe zijn hart stopte en honderden gedachten jaagden door zijn hoofd – hij was niet snel genoeg geweest – hij had geen spreuk kunnen oproepen – hij had Loena niet kunnen beschermen... Maar in plaats van de verschroeiende hitte die hij verwachtte, voelde Severus een aangename warmte. De paarse vlammen waren niet verschroeiend – enkel verwarmend... Ze hadden hooguit als effect dat zijn kleren en haren in een kwestie van seconden droog waren – maar hij was vreemdgenoeg niet verbrand. En al zeker geen toast.
Het beest sloot zijn mond en keek Severus dreigend aan en nu zag Severus het ook. Het was een draak. Geen draak die Severus ooit al had gezien – niet in het echt en evenmin in boeken. Maar het dier was duidelijk een draak. Een draak die in het duister licht gaf – net als de Obscura-kristallen. En het was de grootste draak die Severus ooit had gezien.
De ogen van het dier keken Severus indringend aan, maar Severus durfde niet te bewegen of iets te doen. Ongerust flapten de reusachtige vleugels van de draak op en neer terwijl het dier bleef zweven in de lucht, totdat het beest zich met zijn enorme voorpoten liet zakken op het eiland en zich met zijn scherpe klauwen aan de steen vastklemde. Het viel op dat de schubben van het dier in feite niet anders leken dan de Obscura-kristallen. Bij iedere adem die het dier nam, leek de felheid van het licht toe te nemen. Severus durfde zich niet bewegen.
Loena keek toe hoe Severus als enige barriere tussen haar en de grote draak stond en voor een seconde voelde ze iets. Het gevoel verdween, maar van het moment dat ze weer naar Severus keek, kwam het gevoel terug – al was het maar voor een moment.
“Severus,” zei ze angstig en Severus herkende de toon. Ze was bang.
Hij voelde zich rood worden van onmacht. Iets in hem wilde zich omdraaien om Loena aan te kijken, om haar te verzekeren dat het goed kwam (al zag hij niet in hoe dat eigenlijk mogelijk zou zijn) – maar hij kon niet. De draak zou hem vast en zeker aanvallen. In de plaats daarvan sprak hij stil terug terwijl zijn ogen gefixeerd in die van de draak bleven staren. “Geen zorgen, Loena. Ik laat deze draak je niets doen. Wees maar niet bang.”
Loena schudde haar hoofd en voelde hoe het gevoel voor een kort moment verdween, maar daarna weer even erg als ervoren terugkeerde en ze fluisterde angstig terug: “Ik ben niet bang dat de draak mij iets aandoet, Severus. Ik ben bang dat de draak jou iets aandoet!”
Severus had geen tijd om ontroerd te zijn door die woorden, want de draak begon opeens te brommen terwijl hij zijn ogen sloot. Severus deed een stap naar achter en realiseerde zich iets naarmate hij luisterde: het beest was niet aan het brommen, maar aan het lachen. Severus sprong helemaal naar achter toen de draak zijn mond opende – niet om hem levend te verbranden – maar om te spreken.
“Al zou ik nog zo graag willen... Ik vrees dat ik jou niets kan aandoen...” De stem van de draak klonk enorm diep en iets aan zijn toon klonk wijs en kalm – de toon deed Severus zelfs lichtjes denken aan Perkamentus. De draak bracht zijn hoofd dichter naar Severus totdat de reusachtige kop zich een meter van Severus bevond en keek hem van kop tot teen aan. “Severus Sneep...”
Severus stond te trillen als een blaadje. Hoe was het mogelijk dat dit dier sprak? Hoe was het mogelijk dat dit dier zijn naam kende? Dat kon gewoon niet!
Loena’s angst verdween van het moment dat het dier deze woorden sprak en ze voelde terug hoe ze leeg van emoties werd. Ze stond recht, klopte haar zwemkleren af en liep tot ze naast Severus stond.
De draak inspecteerde nu Loena en het dier grijnsde zijn reusachtige en gevaarlijke tanden bloot.
“Omdat ik de heer en meester van Azkaban niets kan aandoen, betekent het niet dat ik jou van hetzelfde lot ontzie – Loena Leeflang.”
De stem van de draak was luid en vreselijk diep en Severus keek als verdoofd toe naar de sprekende draak, maar Loena was niet op dezelfde wijze onder de indruk en merkte kalm op: “U moet wel heel wijs en oud zijn als u onze namen kent zonder dat u ons ooit eerder heeft ontmoet.”
Weeral was er diep gebrom te horen terwijl de draak lachte. “Je gebrek aan angst of eender welke andere emotie maakt je grappig. Daar hou ik wel van. Maar humor heeft nog nooit een lege maag gestild...” De draak werd stiller en keek smakkend naar Loena.
Severus hief opeens zijn toverstaf hoger op en wist zijn stem terug te vinden. “Je blijft van haar af!” zei hij bevelend en de draak kneep wantrouwend zijn ogen dicht terwijl Severus met zijn arm Loena tot achter hem duwde.
De draak keek hem minachtend aan. “Het is niet omdat ik je erkend heb als heer en meester van Azkaban, dat ik je bevelen nu ook opvolg. Ik blijf mijn eigen baas.”
Loena negeerde het feit dat Severus haar beschermend achter hem wilde houden en deed enkele snelle stappen naar voren, dichter tot bij de draak en ze keek hem onderzoekend aan.
“U lijkt onze geschiedenis te weten, u praat heel keurig en uw schubben gloeien zoals Obscura-kristallen – maar nog nooit heb ik gelezen van een draak zoals u. Wat bent u precies?”
De draak kwam zo dicht tot bij Loena dat zijn neus bijna haar handen raakte. “Ik vraag me af hoe het kan dat je nieuwsgierigheid groter is dan je inzicht in deze gevaarlijke situatie. Wie weet eet ik je zodadelijk op!”
Loena leek niet onder de indruk en raakte zijn neus aan. “Ik denk dat je nieuwsgierigheid groter is dan je honger. Anders had je ons al veel eerder verslonden.”
De draak werd stil toen Loena hem aanraakte en keek haar lang aan.
Severus voelde zich ongemakkelijk worden. De draak zag er nu niet uit alsof hij Loena zou opeten, maar zolang de motivatie van de draak onduidelijk bleef, zou hij er niet gerust in zijn dat Loena zo dicht in de buurt van het dier stond.
Terwijl de hand van Loena over de reusachtige neus van het dier wreef, sloot de draak zijn ogen en ademde hij diep in.
“Zo...” zei het dier opeens toen het bewust zijn neus wegtrok van Loena’s hand. “Dat was interessant...”
“Wat? Wat was interessant?” vroeg Severus verward.
De draak keek nog steeds naar Loena. “Loena zelf,” zei hij eerlijk en hij bromde opeens diep en denkend. “Haar verleden, heden en toekomst.”
“Toekomst?!” herhaalde Severus en hij deed verward een paar stappen naar voren, tot hij terug bij Loena stond. Zei deze draak nou dat hij haar verleden, heden en toekomst had kunnen zien? Onmogelijk – volgens Severus. “Dat kan je niet!”
De uitdagende toon van Severus leek de draak te bevallen en hij grijnsde zijn lange tanden bloot.
“Oh jawel...” Weeral bromde de draak, maar ditmaal leek het een genietende brom te zijn. “Ik zag haar toekomst en langzaamaan zie ik nu ook de jouwe. Jij, Severus Sneep, Heer en Meester van Azkaban... gaat me vrijlaten.”
“Ben je gevangen?” onderbrak Loena Severus, die op het punt had gestaan iets terug te zeggen.
De draak knikte en draaide zich weer naar Loena.
“Ik vind jou wel leuk, Loena Leeflang. Je bent intelligent en neemt geen blad voor de mond. En je bent te mager om op te eten, dus ik denk dat ik jou spaar...” De draak knikte nog even door, maar herinnerde toen de vraag die Loena had gesteld en ging verder. “Inderdaad! Ik ben gevangen! Gevangen in dezelfde grot waar ik geboren ben! Nog nooit heb ik de buitenwereld met mijn eigen ogen mogen aanschouwen, maar door jullie aanwezigheid kan ik een blik op de wereld werpen. Dat vind ik wel fijn.”
De draak bromde tevreden en Severus’ argwaan werd iets minder en hij liet zijn staf zakken. De draak zag dit en liet zijn hoofd tot op de grond zakken.
“Jij weet wel hoe het voelt. Niet, Severus? Gevangen te zitten... Voor jou is het misschien nog een tikje erger dan voor mij. Jij hebt de wereld die je moet missen zelf ervaren. Dat moet wel meer pijn doen... Ik weet wel dat er een wereld is hierbuiten – maar ik kan me niet voorstellen hoe het aanvoelt die wereld te verkennen. Ik leer veel van jullie aanwezigheid hier, maar ik zou nog meer kunnen leren door vrij te zijn. Maar tot die tijd, kan ik niet missen wat ik niet ken.”
Severus schudde ongelovig zijn hoofd. Droomde hij? Ergens was het zo moeilijk te geloven – onder Azkaban zat een draak die – net als hem – gevangen was! Een draak wiens soort ongekend was – nooit had Severus erover gelezen of tekeningen gezien van een wezen zoals deze draak.
“Heb je een naam?” vroeg Severus kortaf en de draak schudde zijn hoofd.
“Ik ben nooit een naam gegeven. Mijn ouders heb ik nooit gekend... Ik ben uit een ei gekomen.”
“Hoe lang zit je hier al?” vroeg Severus.
De draak leek na te denken. “Ik heb de dagen niet echt geteld. Duizend jaar ongeveer? Kunnen er een paar honderd meer of minder zijn.”
Severus keek de draak met open mond aan. Niet te geloven! Hij had zich zitten afvragen of de draak mogelijk de afgelopen tien jaar hier ook al had gezeten, maar nu bleek dat de draak hier al honderd maal langer zat.
De draak geeuwde en Severus besefte zich dat hij gemakkelijk die mond zou kunnen binnenlopen tot aan zijn keelgat en terug – zo groot was het hoofd van de draak.
“Wat eet je?” vroeg Loena opeens.
“Niet veel,” zei de draak. “Niet dat ik het niet liever anders zou hebben! Ik eet wel eens graag wat.”
“Dat bedoel ik niet,” zei Loena. “Eet je planten? Vissen? Vlees?”
De draak leek even na te denken. “Ik heb al heel wat gegeten in mijn tijd hier. Planten – inderdaad... Mos dat aan de muren groeide – heerlijk om aan te likken... Vissen – vooral obscura-vissen, vreselijk lekker!”
“Obscura-vissen!” herhaalde Loena en ze glimlachte. “Ik wist wel dat ze hier voorkwamen.”
“Met de nadruk op kwamen. Er zijn er hier geen meer. De laatste heb ik driehonderd jaar geleden of zo opgegeten... Maar heerlijk dat die was! Echt overheerlijk!”
Loena leek in haar nopjes. Ze hoorde graag over fabeldieren waarvan het bestaan nog niet bewezen was – zoals de Obscura-vissen – maar nog beter dan over zo een dieren horen – was er met eentje praten. Loena vond het heel speciaal dat ze oog in oog stond met een draak die niet eens hoorde te bestaan.
Severus keek om zich heen. Dit leek hem niet een plek waar een draak veel te eten zou kunnen vinden. Het was Severus een mysterie hoe die draak hier had weten te overleven voor duizenden jaren – het was voor Severus ook niet te verklaren hoe het dier had geweten wie ze waren – en het feit dat het dier hun taal kon spreken – het was allemaal zo vreselijk onwaarschijnlijk! Droomde hij?
“Loena,” zei Severus opeens. “Ik weet niet wat er aan de hand is, maar ik denk dat we hallucineren. Dit is gewoon niet mogelijk... Denk even mee – we zijn door een enorm lange tunnel gezwommen en toen we eruit kwamen zagen we een draak, die kon babbelen, al onwaarschijnlijk lang hier woont en meer dan duizend jaar oud is! En dat terwijl hier absoluut niets is waarmee een draak zich kan voeden... Dit kan gewoon niet echt zijn! We moeten wel dromen!”
De draak schudde zijn hoofd en rolde met zijn grote, paarse ogen. “En jullie dromen beiden exact dezelfde droom? Jullie kunnen er niet in geloven dat ik kan leven van magie alleen – dat ik jullie taal kan spreken en meer?”
Loena twijfelde even, maar draaide zich toen naar de draak. “Ik geloof je!”
Severus liet verontwaardigd zijn mond openvallen. “Loena!” Hij nam haar bij haar arm. “Denk nou eens na! Hoe kan dit echt zijn?!”
Loena antwoordde direct: “Hij bestaat echt! Ik zie hem met mijn eigen ogen. Ik hoor hem met mijn eigen oren. Ik heb hem zonet gevoeld met mijn eigen handen. En hij praat toch met ons? Hoe kunnen we beiden exact dezelfde hallucinatie hebben? Dat is niet mogelijk.”
Severus leek zich op te jagen. “Nee, Loena! Dit is niet mogelijk! Deze draak zou niet mogen bestaan! Alle andere draken op onze aardbol zijn ruwe, wrede dieren die instinctief handelen! Hoe kan je verklaren dat er een wijzer type draak bestaat? Een type dat met ons babbelt en ons niet opeet – al heeft hij honger! Dat kan enkel in sprookjes!”
De draak leek niet onder de indruk van Severus’ argumenten en strekte zijn vleugels als teken van verveling. “Ik besta echt wel hoor. En ik weet meer van jou dan Loena doet. Ik weet ook meer van Loena dan dat jij doet – al zou dat haast niet mogelijk mogen zijn – je hebt al zoveel tijd in haar herinneringen doorgebracht.”
Severus leek geïrriteerd. Het kon toch niet mogelijk zijn dat een draak kon praten? Dit tartte alle logica!
De draak zag hoe Severus zich bleef irriteren aan de harde realiteit en zuchtte. “Kijk, Severus, als volgens jou een vredelievende draak niet zou mogen bestaan en ik instinctief zou moeten handelen, wil ik je heus wel opeten.”
Severus keek boos naar de draak, maar richtte toen zijn blik op de harde grond en begon opeens te ijsberen.
“Ik droom gewoon...” mompelde Severus in zichzelf.
Loena keek Severus even aan, maar draaide zich toen weer naar de draak.
“Hoeveel zijn er van jouw soort? Ik heb nog nooit gehoord van een pratende draak.”
De draak keek Loena met een trieste blik aan. “Het verontrust me dat je nog nooit een draak zoals mij hebt gezien... Ik hoopte dat er meer draken zoals mij zouden zijn op deze wereld. Maar als je nog niet eens mijn soort kent...”
“Er zijn nog wel draken op deze wereld,” probeerde ze het dier gerust te stellen. “Maar ook niet meer zoveel als vroeger – en ze zijn heel anders dan jou.”
De draak keek triest naar de grond. Hij had zonet Loena’s gedachten kunnen onderzoeken. Al haar kennis was nu ook de zijne geworden. En hij wist van de draken die zij nog kende. Die waren niet zijn soort – verre van – ze waren domme, arrogante draken zonder greintje intelligentie. Kon het dan zijn dat zijn soort was uitgestorven? Waren er ooit veel draken van zijn soort geweest? Hij had het nooit geweten – hij kende niets anders dan de grot waarin hij leefde.
“Niet triest zijn,” zei Loena bij het zien van de trieste blik van de draak. “Ik weet misschien iets waarvan je je beter zal voelen... Wat te eten, niet?”
Loena keek naar Severus, maar deze leek te diep in gedachten, dus betrok ze hem niet.
“Dobby! Winky!”
Het duurde even, maar opeens verschenen de twee huiselven en ze keken met grote ogen om zich heen. Toen ze de draak zagen, verstarden ze van angst.
“Dat is heel lief van je, Loena,” zei de draak met zijn diepe stem terwijl hij langzaamaan rechtkwam en boven de twee huiselven uittorende. “Jagen achter een levende prooi is altijd het leukste!”
Severus hoorde dit en haalde snel zijn toverstaf boven.
De draak begon echter diep te lachen toen hij deze reactie zag.
“Het was maar een grapje,” lachte de draak en hij liet zijn hoofd zakken tot bij de twee huiselven. “Hallo!”
Dobby en Winky waren te verstard van angst om iets te zeggen. Ze hadden geen flauw idee waar ze waren of wat ze er deden – net als Severus waren ze er zeker van dat ze droomden.
“Dobby, Winky, kunnen jullie wat eten halen? Veel eten, het is een grote draak. Maakt niet uit wat... Alles is goed!”
Dobby en Winky knikten alleen maar en verdwenen het moment erna weer.
Severus leek langzaamaan tot de conclusie te komen dat het geen droom was – er was echt een eeuwenoude draak die onder Azkaban woonde. Het leek onmogelijk – maar het was toch echt.
“Waarom ben je hier?” vroeg Severus aan de draak. “Als jij hier vast zit, hoe ben je hier dan ooit gekomen? Als jij hier nooit bent uitgeraakt, kunnen je ouders... Of je moeder... hier toch ook nooit zijn binnengeraakt? Hoe kan dat?”
De draak draaide zich naar Severus en glimlachte. “Besef je nu eindelijk dat je niet droomt? Dat is mooi.” De draak dacht diep na voordat hij antwoordde. “Ik herinner me de man die me heeft grootgebracht. Zijn naam was Quinten. Hij is de enige persoon die ik ooit heb gekend – tot vandaag. Tien jaar voordat ik geboren werd, kreeg hij mijn ei in handen van een handelaar die maar al te graag van me af wilde zijn. Een nogal guur type... Maar drakeneieren komen niet zo snel uit – helaas wist Quinten dat niet. De handelaar had hem gewaarschuwd dat ik gevaarlijk kon zijn en daarom keerde Quinten terug naar dit eiland. In die tijd waren hier enkele kleine woningen op te vinden – tovenaarswoningen. Vier gezinnen – maar geen kinderen. Quinten was de jongste. Hij vond de weg naar deze grot en verstopte mijn ei. Iedere dag – voor tien jaar aan een stuk – kwam hij me bezoeken. Toen ik eindelijk uit mijn ei kwam, was hij erbij – en van het moment dat ik in zijn ogen keek, werd ik vervuld van zijn kennis. Ik sprak zijn taal onmiddellijk en ik wist van de angst die hij had dat hij dacht dat ik een gevaarlijk monster zou worden. Maar toen ik met hem sprak, vertrouwde hij me meteen en hij werd mijn beste vriend. Er was echter een groot nadeel: zijn familie wist niets van mij en hij was bang dat ze erachter zouden komen. Ik zou dus in de grot blijven tot het juiste moment.”
De draak zuchtte en keek triest naar de grond.
“Maar je bent er nooit meer uitgeraakt?” merkte Loena op.
Zuchtend knikte de draak. “Inderdaad... Quinten kreeg nadien problemen. Nou – hij was er niet de oorzaak van... Maar om het eiland heen kwamen geregeld schepen – vikingen of andere Dreuzels – zowel van Engeland als van Frankrijk – en ze kwamen te dicht in de buurt van de andere tovenaars op het eiland. Met spreuken en andere duistere magie lieten ze de Dreuzelschepen op de klippen lopen! En soms ging het nog verder dan dat... Ze lieten soms Dreuzels op het eiland komen – enkel om hen nadien te martelen en alsnog voor dood achter te laten op hun zinkende schip. Het was allemaal heel duister en Quinten vluchtte vaak naar hier als het te erg werd. Hij zei dat hij me zo niet kon vrijlaten – dat zijn buren niet te vertrouwen waren en dat was ook zo! Ze waren duistere tovenaars... Ik was toen nog zo jong... Ik zou niet naar buiten durven met hen in de buurt. Quintens ouders durfden niets te zeggen tegen die duistere tovenaars en hielden zich schuil in hun woning als ze bezig waren met hun vreselijke praktijken – zij wisten niet dat Quinten naar de grot kwam verdwijnseld, maar dachten dat hij zich altijd koest hield op zijn kamer – net zoals zij zich dan koest hielden in hun huis. Maar het onrecht duurde niet lang meer. Een wijs en machtig tovenaar kwam naar het eiland – Merlijn was zijn naam – en hij bestrafte de andere tovenaars. Hij had gehoord van de vreselijke daden – maar dit verontrustte de duistere tovenaars. Ze dachten dat Quintens ouders erachter zaten, maar in feite hadden zij niemand ooit iets gezegd. Quinten en zijn ouders werden door Merlijn de kans gegeven om het eiland te verlaten en dat deden ze ook uiteindelijk – maar de andere tovenaars mochten dit niet. Azkaban werd hun plek van ballingschap. Merlijn sprak er krachtige magie over uit, magie die hen belette te verdwijnselen. Magie die hen gevangen zou houden op deze plek.”
Severus knikte. “En in de 11e eeuw was Azkaban de eerste plek die in overweging kwam om de officiele tovenaarsgevangenis te bouwen. Mogelijk ook door de krachtige spreuken die er al heersten?”
De draak knikte. “Dat is mogelijk.” De draak keek stil voor zich uit, maar Loena schrikte hem weer op.
“En Quinten dan? Waarom heeft hij je niet vrijgelaten?”
De draak schudde zijn hoofd. “Quinten is me nog eenmaal komen bezoeken... Merlijn had al de spreuk uitgesproken en kon dus niet meer naar de grot verschijnselen. Hij maakte de tunnel waardoor jullie zijn gezwommen en kwam me uitleggen wat er was gebeurd. Hij beloofde me dat hij me zou vrijlaten, dat hij zou terugkomen en de grot zou uitbreken.”
Weeral zweeg de draak en Severus voelde opeens medelijden voor het dier. “Hij is nooit meer teruggekomen?”
De draak schudde zijn hoofd en kneep zijn ogen dicht. “Ik had het moeten weten...Waarom hij nooit meer is gekomen. Ik had zijn toekomst gezien! Ik had gezien hoe hij stierf... In het eerste jaar dat ik hem kende, had ik al dat inzicht gehad. Hij zou sterven aan de hand van een duistere tovenaar – in een bos – ver van het eiland weg. En ik had hem erover gewaarschuwd! Maar hij zei dat hij nooit in bossen kwam – dat hij leefde op het eiland en zelden het eiland verliet – en al zeker niet om bossen in te trekken... En toch... Ik denk dat dat hem is overkomen... Hij is na zijn vertrek in een bos belandt en...” Hij kon niet meer verder vertellen.
Loena liep naar de draak en aaide hem troostend over zijn neus.
Severus dacht even na. “Als Quinten je al die jaren verzorgde... Heeft hij je nooit een naam gegeven? Hoe noemde hij je?”
“Draak,” zei de draak. “Hij noemde me gewoon draak.”
“Draak,” herhaalde Loena mijmerend. “Het is toch een passende naam? Draak.”
“Wist Quinten wat voor soort je was?” vroeg Severus geinteresseerd, maar de draak schudde zijn hoofd. “Niet echt. Maar toen ik ontwaakte, viel hem wel op dat ik leek op de Obscura-kristallen. Dus hij benoemde me als een Obscura-draak.”
“Die naam past ook bij je,” knikte Loena. “Ik vind het een goede soortnaam.”
Opeens verschrok Severus toen Dobby en Winky vlak naast hem verschenen – met een heuse kar vol met eten. Ze gingen beiden door hun knieen voor Loena en Severus.
“Dobby en Winky hebben deze kar vol met eten geladen voor de grote, pratende draak,” begon Dobby.
“En hopen dat de draak ons leven spaart,” vulde Winky aan.
De draak lachte luid bij het zien van al dat eten en het horen van Winky’s opmerking.
“Dat zal ik zeker doen! Zeker nu ik zie aan hoeveel eten jullie weten te geraken op amper tien minuten tijd!”
De draak hield zich niet in en at van de grote pompoenen, paprika’s, kroppen sla en andere verse groenten die Winky en Dobby hadden gebracht. In amper drie minuten was de hele kar leeg en de draak liet een luide boer die echoede door heel de grot.
“Dat was lekker,” zei de draak tevreden. “Mijn buik heeft in geen duizend jaar zo vol gezeten! Bedankt – Dobby en Winky. En Loena natuurlijk. En ook Severus. Ik weet slechts één manier om jullie passend te bedanken.”
De draak zweeg en Loena en Severus wachtten tot de draak verder zou gaan – maar dat deed hij niet.
“Wat dan?” vroeg Severus geïnteresseerd.
De draak aarzelde voor een moment, maar bracht toen zijn hoofd dicht bij Severus.
“Ik weet dat jij me zal vrijlaten, Severus. Ook daarvoor ben ik je wat verschuldigd... Sterker nog – ik moet je helpen, want anders zou je mij ook nooit vrijlaten. Ik kan je slechts één ding bieden... Een ding waarvoor ik de macht en magie bevat.”
Severus keek de draak lang aan, niet-wetend wat de draak wilde aanbieden en er zat nog steeds een beetje argwaan in zijn blik. Severus wist niet hoe hij de draak kon bevrijden, laat staan dat hij geloofde dat hij dit ook daadwerkelijk zou doen. Al geloofde Severus wel dat de draak de waarheid had verteld over zijn verleden – hij vertrouwde het dier nog steeds niet.
“Ik schenk jou het grootste gift wat ik te geven heb, Severus. Een wens. Maar er is een voorwaarde: je mag niet wensen voor iets wat je ook daadwerkelijk ziet. Geen pot vol goud. Geen overheerlijke Obscura-vissen. Geen prachtig paleis.”
Loena dacht diep na. “Maar voor wat kan hij dan wel wensen?”
De draak zweeg en keek naar Severus.
Severus leek het te beseffen.
“Mijn vrijheid...”