28/08/2020, 12:21
Hoofdstuk 13: De Storm
Het ondenkbare was gebeurd na Severus’ laatste woorden van dankbaarheid: hij had zich weer volledig in zichzelf gekeerd en teruggetrokken – alsof hij nooit anders was geweest dan een eenzame kluizenaar.
Loena vroeg geregeld naar hem, ging zelfs tot aan zijn deur, maar hoorde nooit iets. Als ze de deur probeerde te openen, voelde ze telkens weer dat de deur gesloten was en keerde ze terug naar haar kamer. De lucht boven Azkaban was even donker als de dag waarop ze voor het eerst voet had gezet op het mysterieuze eiland.
Zelfs Abraxis had door dat er iets mis was en liet zich niet meer zo vaak buiten zijn stal zien. Het leek alsof het dier de dreiging kon voelen die van Severus over de rest van Azkaban uitstraalde. Wat er ook op komst was, het voelde als een echte storm.
Dobby en Winky merkten echter het meeste van allen dat hun vertrouwde meester een terugval had gehad. Hij behandelde hen kortaf en soms zelfs grof als ze hem wilden dienen. Als ze op ongewenste momenten verschijnselden, durfde hij zelfs met boeken gooien totdat ze weer verdwenen. Zelfs tien jaar geleden – toen hij ook geregeld nog grof durfde zijn – had hij tenminste het fatsoen gehad om geen voorwerpen naar hun hoofden te slingeren. De twee trouwe huiselven waren dan ook vreselijk teleurgesteld en verdrietig om de verandering in het temperament van hun meester.
Vijf dagen waren inmiddels gepasseerd en het slechte weer kwam nu pas echt tot uiting in een ziedende storm. Loena keek aan haar raam naar buiten terwijl het hard bliksemde. Ze keek graag naar de bliksem. Volgens legendes en andere verhalen waren er veel magische wezens die zich enkel lieten zien in het licht van de bliksem. Met een kleine handtelescoop – die had haar vader in haar tassen gestoken – staarde Loena naar het hemelruim.
Het regende dat het goot en het waaide zo erg dat de wind zelfs leek te huilen door de gangen van de ruïnes. Toen Loena’s deur opeens openvloog, verschrok ze zich niet eens. Integendeel: ze bleef naar buiten staren door haar telescoop, totdat een koude wind ervoor zorgde dat ze kippenvel kreeg.
Toen ze zich omdraaide, stond Severus midden in haar kamer, doorweekt van de regen en met een blik die nog luider “Donder!” bulderde dan de donder zelf.
Loena leek niet verrast door zijn plotse aanwezigheid, maar keek hem enkel geduldig aan. Het had lang geduurd voor hij haar was komen opzoeken. Loena zag ook dat hij iets wilde zeggen – iets belangrijks. Wat hij haar ook te zeggen had, ze zou hem niet onderbreken.
Severus wist niet onmiddellijk hoe te beginnen en keek hard en hatelijk naar de grond. Het was duidelijk dat hij liever overal wilde zijn dan in haar kamer, maar Loena begreep niet waarom dat zo was. Ze keek dan ook op toen Severus opeens hard zei: “Ik wil dat je gaat.”
Loena begreep het niet. Gaan? “Waarheen?”
“WEG!” reageerde Severus onmiddellijk. “ Maakt niet uit waarheen! Ik wil dat je vertrekt! Dat je nooit meer terugkomt en dat ik je nooit meer zie! Ik wil je hier niet langer hebben, noch als gevangene, noch als gast! Vertrek!”
Loena bewoog zich nog steeds niet. Ze snapte er niets van. Wat bezielde hem dat hij haar zo wilde wegsturen? Wat ging er in zijn gedachten om? Als hij haar wilde wegsturen, waarom zei hij haar dat dan niet op een normale toon en waarom moest hij er zo een dramatische scene van maken?
“Waarom?” vroeg Loena stil. “Waarom moet ik weg?”
“DAAROM!” riep Severus woedend en hij draaide zich om. Hij moest stiekem toegeven dat hij het niet aankon om haar te zien. Niet langer. Het was genoeg geweest. “Ik kan het niet aan als je hier blijft!”
Loena dacht even na. “Heb ik dan iets misdaan?”
Severus gromde gefrustreerd. Hij wilde niet met haar discussieren – hij wilde gewoon dat de boodschap duidelijk overkwam en dat ze vertrok, dan kon hij verderleven in vrede. “Dat doet er niet aan toe! Pak je spullen en vertrek.”
Loena wist niet wat te doen met dit bevel, maar Severus liet haar ditmaal geen kans om te reageren en draaide zich om en stormde haar deur uit.
Loena wist niet zeker wat er net was gebeurd. Was dit zojuist de laatste keer geweest dat ze Severus had gezien? Ze aarzelde even, maar keek toen om zich heen en nam haar lege tas. Severus had gevraagd of ze weg wilde gaan... Wat vreemd. Ze begon enkele spullen te pakken. Haar handtelescoop, enkele juwelen, haar kleren... Ze had een kleine zak vol haar bezittingen, toen ze opeens besefte dat ze haar spullen helemaal niet eens wilde inpakken. Dit was nu haar kamer. Ze had er veel moeite in gestoken om de kamer zo in te delen hoe ze zelf wilde en kon er nu geen afstand van doen. Ze wilde haar spullen niet weer allemaal in haar koffers steken en weggaan. Ze wilde niet voor eeuwig wegblijven. Dit was nu toch haar thuis?
Toen ze zich opeens afvroeg waarom dat zo was, realiseerde ze zich iets. Ze greep onmiddellijk haar mantel en rende zo hard als ze kon de kamer uit. Ze rende tot aan de kamer van Severus en toen deze niet wilde openen, gebruikte Loena vastberaden een “Alohomora!”
De deur opende hier wel mee en Loena zwaaide de deur verder open en stapte naar binnen.
“Ik laat me niet wegsturen!” kondigde ze plechtig aan. “En ik laat jou ook niet in de steek! Ik ben net tot een besef gekomen! Je bent de enige vriend die ik heb!”
Ieder ander persoon zou vereerd of ontroerd zijn geweest door die woorden, maar Severus had enkel een duistere blik in zijn ogen.
“Jij bent geen vriend van mij,” zei Severus bitter. “Hoe kan je dat wel zijn? Je hebt geen gevoelens! Maakt niet uit wat ik je zeg, wat ik doe, wat we samen verwezenlijken – je bent tot geen enkele emotie in staat.” Het deed hem pijn om te zien dat de gevoelloze blik in haar ogen al die woorden enkel kracht bijzette. Hij had liever gezien dat ze begon te janken, of boos werd, maar Loena leek niets te voelen. Absoluut niets. “Ik ben het beu, Loena!” ging Severus nijdig verder. “Wat nou als ik meer wil dan iemand die enkel in staat is te dromen over dingen die niet bestaan, maar die niet kan leven in de echte wereld! Er is meer op deze aardbol dan zeemonsters en breinluizen!”
Loena leek nog steeds niet van slag door die woorden, al was voor een maal haar kenmerkende mysterieuze glimlach weg. Haar blik was nu volkomen expressieloos en haar ogen staarden Severus enkel aan.
Severus wachtte enkele secondes, maar toen haar blik niet veranderde, zei hij vastberaden: “Ik wil je hier niet langer bij me hebben! Ik wil dat je vertrekt en wel nu!”
Loena knikte en al durfde Severus het niet aan zichzelf toe te geven, het brak zijn hart. Hij was inderdaad vreselijk teleurgesteld dat Loena nog steeds geen emoties wist te tonen aan hem, en dat feit leek ze ook nog eens zelf te bevestigen door haar onverschillige houding. Het nam echt alle hoop weg.
Maar dat was niet de enige motivatie waarom ze weg moest – als de vloek hem inderdaad tot in de eeuwigheid op Azkaban kon houden... Dat wilde hij niet meemaken. Hij was nooit op zoek geweest naar het eeuwige leven en Bellatrix had zijn straf goed gekozen als dat was wat ze hem wilde aandoen. En al was Loena een lichtpunt in zijn leven geweest – hij was een idioot geweest om te hopen op ware emoties bij haar – ze was gewoon bevroren van kop tot teen.
“Ik respecteer je wens omdat ik je nog steeds als een vriend beschouw,” zei Loena stil en wijs. “En dat is dan ook de enige reden waarom ik ga. Het ga je goed, Severus.”
Ze draaide zich om en liep weer de kamer uit. Severus moest zich inhouden om niet in tranen uit te barsten. Hij was zo overtuigd geweest dat dit het juiste was om te doen, maar waarom voelde het dan alsof zijn hoofd uit elkaar zou barsten? Waarom voelde haar vertrek zo... fout?
Hij verplichtte zichzelf om op zijn kamer te blijven – hij mocht haar niet achterna gaan. Dat zou zijn eigen ondergang zijn.
Loena rende de trappen af, naar buiten. Ze riep Abraxis om uit zijn stal te komen. Zonder nog een moment te aarzelen, steeg ze op. Dat ze haar spullen achterliet, leek haar niet te deren. Ze keek nog eenmaal achter haar om terwijl ze wegvlogen van Azkaban en zag Severus door de raamopening van zijn kamer hen aanstaren – maar ze waren al te ver van hem verwijderd om te zien welke hartverscheurende blik hij in zijn ogen had.
Severus zag hen in de verte wegvliegen. Loena en Abraxis... Hij jankte. Hij wist wat hij gedaan had, hij wist dat hij er zelf voor had gekozen, maar toch kon hij het niet geloven. Hij had zijn eigen doodsvonnis getekend – dat kon gewoon niet anders! Hoe zou hij ooit nog kunnen leven op een menswaardige manier zonder hun gezelschap? Hij had Dobby en Winky nog steeds – maar hij was hen meer tot last dan iets anders.
Ellendig liet hij zich op zijn bed vallen en schokte hij harde tranen. Je hebt het juiste gedaan... Hij herhaalde die zin wel honderd maal in zichzelf, maar iedere keer dat hij het dacht, begon hij enkel harder te wenen.
Niet enkel om zijn eigen, domme keuze om Loena weg te sturen. Maar omdat ze ook echt was gegaan. Ze had geprotesteerd en misschien had Severus dat moeten nemen als een teken dat ze hem ook graag zag... Ze had hem haar enige vriend genoemd... Maar toch was het voor Severus niet goed genoeg geweest. Haar blik was leeg geweest. Ze was uiteindelijk toch vertrokken. Hij was alleen achtergelaten.
Hij probeerde zichzelf te vertellen dat dit het beste was. Hij zou hen nooit zien sterven nu. Hij zou nooit afgewezen kunnen worden door Loena. Hij zou zich nooit meer zorgen om hen hoeven te maken.
En toch maakte Severus zich vreselijk ongerust toen hij het buiten zag bliksemen. Hij was een idioot om hen weg te sturen in een onweer. Als hij hun doodsvonnis had getekend, was hij het niet meer waard om zelf te leven – maar als hij onsterfelijk was... zou hij zichzelf op die manier tot in de eeuwigheid straffen – door verantwoordelijk te zijn voor hun dood.
Hij vatte niet meer wat hem had bezield om hen weg te sturen – maar hij wist dat hij realistisch moest zijn. Het was in de eerste plaats niet juist geweest hen gevangen te houden en hij probeerde zijn eigen gemoed te verzachten met het idee dat hij nu wel het juiste had gedaan door hen te verbannen.
“Ze komen nooit meer terug,” zei hij tegen zichzelf en hij kreeg plots een krop in zijn keel.
Nooit eerder in zijn leven had hij ervaren hoe het was om zo eenzaam te zijn.
Het ondenkbare was gebeurd na Severus’ laatste woorden van dankbaarheid: hij had zich weer volledig in zichzelf gekeerd en teruggetrokken – alsof hij nooit anders was geweest dan een eenzame kluizenaar.
Loena vroeg geregeld naar hem, ging zelfs tot aan zijn deur, maar hoorde nooit iets. Als ze de deur probeerde te openen, voelde ze telkens weer dat de deur gesloten was en keerde ze terug naar haar kamer. De lucht boven Azkaban was even donker als de dag waarop ze voor het eerst voet had gezet op het mysterieuze eiland.
Zelfs Abraxis had door dat er iets mis was en liet zich niet meer zo vaak buiten zijn stal zien. Het leek alsof het dier de dreiging kon voelen die van Severus over de rest van Azkaban uitstraalde. Wat er ook op komst was, het voelde als een echte storm.
Dobby en Winky merkten echter het meeste van allen dat hun vertrouwde meester een terugval had gehad. Hij behandelde hen kortaf en soms zelfs grof als ze hem wilden dienen. Als ze op ongewenste momenten verschijnselden, durfde hij zelfs met boeken gooien totdat ze weer verdwenen. Zelfs tien jaar geleden – toen hij ook geregeld nog grof durfde zijn – had hij tenminste het fatsoen gehad om geen voorwerpen naar hun hoofden te slingeren. De twee trouwe huiselven waren dan ook vreselijk teleurgesteld en verdrietig om de verandering in het temperament van hun meester.
Vijf dagen waren inmiddels gepasseerd en het slechte weer kwam nu pas echt tot uiting in een ziedende storm. Loena keek aan haar raam naar buiten terwijl het hard bliksemde. Ze keek graag naar de bliksem. Volgens legendes en andere verhalen waren er veel magische wezens die zich enkel lieten zien in het licht van de bliksem. Met een kleine handtelescoop – die had haar vader in haar tassen gestoken – staarde Loena naar het hemelruim.
Het regende dat het goot en het waaide zo erg dat de wind zelfs leek te huilen door de gangen van de ruïnes. Toen Loena’s deur opeens openvloog, verschrok ze zich niet eens. Integendeel: ze bleef naar buiten staren door haar telescoop, totdat een koude wind ervoor zorgde dat ze kippenvel kreeg.
Toen ze zich omdraaide, stond Severus midden in haar kamer, doorweekt van de regen en met een blik die nog luider “Donder!” bulderde dan de donder zelf.
Loena leek niet verrast door zijn plotse aanwezigheid, maar keek hem enkel geduldig aan. Het had lang geduurd voor hij haar was komen opzoeken. Loena zag ook dat hij iets wilde zeggen – iets belangrijks. Wat hij haar ook te zeggen had, ze zou hem niet onderbreken.
Severus wist niet onmiddellijk hoe te beginnen en keek hard en hatelijk naar de grond. Het was duidelijk dat hij liever overal wilde zijn dan in haar kamer, maar Loena begreep niet waarom dat zo was. Ze keek dan ook op toen Severus opeens hard zei: “Ik wil dat je gaat.”
Loena begreep het niet. Gaan? “Waarheen?”
“WEG!” reageerde Severus onmiddellijk. “ Maakt niet uit waarheen! Ik wil dat je vertrekt! Dat je nooit meer terugkomt en dat ik je nooit meer zie! Ik wil je hier niet langer hebben, noch als gevangene, noch als gast! Vertrek!”
Loena bewoog zich nog steeds niet. Ze snapte er niets van. Wat bezielde hem dat hij haar zo wilde wegsturen? Wat ging er in zijn gedachten om? Als hij haar wilde wegsturen, waarom zei hij haar dat dan niet op een normale toon en waarom moest hij er zo een dramatische scene van maken?
“Waarom?” vroeg Loena stil. “Waarom moet ik weg?”
“DAAROM!” riep Severus woedend en hij draaide zich om. Hij moest stiekem toegeven dat hij het niet aankon om haar te zien. Niet langer. Het was genoeg geweest. “Ik kan het niet aan als je hier blijft!”
Loena dacht even na. “Heb ik dan iets misdaan?”
Severus gromde gefrustreerd. Hij wilde niet met haar discussieren – hij wilde gewoon dat de boodschap duidelijk overkwam en dat ze vertrok, dan kon hij verderleven in vrede. “Dat doet er niet aan toe! Pak je spullen en vertrek.”
Loena wist niet wat te doen met dit bevel, maar Severus liet haar ditmaal geen kans om te reageren en draaide zich om en stormde haar deur uit.
Loena wist niet zeker wat er net was gebeurd. Was dit zojuist de laatste keer geweest dat ze Severus had gezien? Ze aarzelde even, maar keek toen om zich heen en nam haar lege tas. Severus had gevraagd of ze weg wilde gaan... Wat vreemd. Ze begon enkele spullen te pakken. Haar handtelescoop, enkele juwelen, haar kleren... Ze had een kleine zak vol haar bezittingen, toen ze opeens besefte dat ze haar spullen helemaal niet eens wilde inpakken. Dit was nu haar kamer. Ze had er veel moeite in gestoken om de kamer zo in te delen hoe ze zelf wilde en kon er nu geen afstand van doen. Ze wilde haar spullen niet weer allemaal in haar koffers steken en weggaan. Ze wilde niet voor eeuwig wegblijven. Dit was nu toch haar thuis?
Toen ze zich opeens afvroeg waarom dat zo was, realiseerde ze zich iets. Ze greep onmiddellijk haar mantel en rende zo hard als ze kon de kamer uit. Ze rende tot aan de kamer van Severus en toen deze niet wilde openen, gebruikte Loena vastberaden een “Alohomora!”
De deur opende hier wel mee en Loena zwaaide de deur verder open en stapte naar binnen.
“Ik laat me niet wegsturen!” kondigde ze plechtig aan. “En ik laat jou ook niet in de steek! Ik ben net tot een besef gekomen! Je bent de enige vriend die ik heb!”
Ieder ander persoon zou vereerd of ontroerd zijn geweest door die woorden, maar Severus had enkel een duistere blik in zijn ogen.
“Jij bent geen vriend van mij,” zei Severus bitter. “Hoe kan je dat wel zijn? Je hebt geen gevoelens! Maakt niet uit wat ik je zeg, wat ik doe, wat we samen verwezenlijken – je bent tot geen enkele emotie in staat.” Het deed hem pijn om te zien dat de gevoelloze blik in haar ogen al die woorden enkel kracht bijzette. Hij had liever gezien dat ze begon te janken, of boos werd, maar Loena leek niets te voelen. Absoluut niets. “Ik ben het beu, Loena!” ging Severus nijdig verder. “Wat nou als ik meer wil dan iemand die enkel in staat is te dromen over dingen die niet bestaan, maar die niet kan leven in de echte wereld! Er is meer op deze aardbol dan zeemonsters en breinluizen!”
Loena leek nog steeds niet van slag door die woorden, al was voor een maal haar kenmerkende mysterieuze glimlach weg. Haar blik was nu volkomen expressieloos en haar ogen staarden Severus enkel aan.
Severus wachtte enkele secondes, maar toen haar blik niet veranderde, zei hij vastberaden: “Ik wil je hier niet langer bij me hebben! Ik wil dat je vertrekt en wel nu!”
Loena knikte en al durfde Severus het niet aan zichzelf toe te geven, het brak zijn hart. Hij was inderdaad vreselijk teleurgesteld dat Loena nog steeds geen emoties wist te tonen aan hem, en dat feit leek ze ook nog eens zelf te bevestigen door haar onverschillige houding. Het nam echt alle hoop weg.
Maar dat was niet de enige motivatie waarom ze weg moest – als de vloek hem inderdaad tot in de eeuwigheid op Azkaban kon houden... Dat wilde hij niet meemaken. Hij was nooit op zoek geweest naar het eeuwige leven en Bellatrix had zijn straf goed gekozen als dat was wat ze hem wilde aandoen. En al was Loena een lichtpunt in zijn leven geweest – hij was een idioot geweest om te hopen op ware emoties bij haar – ze was gewoon bevroren van kop tot teen.
“Ik respecteer je wens omdat ik je nog steeds als een vriend beschouw,” zei Loena stil en wijs. “En dat is dan ook de enige reden waarom ik ga. Het ga je goed, Severus.”
Ze draaide zich om en liep weer de kamer uit. Severus moest zich inhouden om niet in tranen uit te barsten. Hij was zo overtuigd geweest dat dit het juiste was om te doen, maar waarom voelde het dan alsof zijn hoofd uit elkaar zou barsten? Waarom voelde haar vertrek zo... fout?
Hij verplichtte zichzelf om op zijn kamer te blijven – hij mocht haar niet achterna gaan. Dat zou zijn eigen ondergang zijn.
Loena rende de trappen af, naar buiten. Ze riep Abraxis om uit zijn stal te komen. Zonder nog een moment te aarzelen, steeg ze op. Dat ze haar spullen achterliet, leek haar niet te deren. Ze keek nog eenmaal achter haar om terwijl ze wegvlogen van Azkaban en zag Severus door de raamopening van zijn kamer hen aanstaren – maar ze waren al te ver van hem verwijderd om te zien welke hartverscheurende blik hij in zijn ogen had.
Severus zag hen in de verte wegvliegen. Loena en Abraxis... Hij jankte. Hij wist wat hij gedaan had, hij wist dat hij er zelf voor had gekozen, maar toch kon hij het niet geloven. Hij had zijn eigen doodsvonnis getekend – dat kon gewoon niet anders! Hoe zou hij ooit nog kunnen leven op een menswaardige manier zonder hun gezelschap? Hij had Dobby en Winky nog steeds – maar hij was hen meer tot last dan iets anders.
Ellendig liet hij zich op zijn bed vallen en schokte hij harde tranen. Je hebt het juiste gedaan... Hij herhaalde die zin wel honderd maal in zichzelf, maar iedere keer dat hij het dacht, begon hij enkel harder te wenen.
Niet enkel om zijn eigen, domme keuze om Loena weg te sturen. Maar omdat ze ook echt was gegaan. Ze had geprotesteerd en misschien had Severus dat moeten nemen als een teken dat ze hem ook graag zag... Ze had hem haar enige vriend genoemd... Maar toch was het voor Severus niet goed genoeg geweest. Haar blik was leeg geweest. Ze was uiteindelijk toch vertrokken. Hij was alleen achtergelaten.
Hij probeerde zichzelf te vertellen dat dit het beste was. Hij zou hen nooit zien sterven nu. Hij zou nooit afgewezen kunnen worden door Loena. Hij zou zich nooit meer zorgen om hen hoeven te maken.
En toch maakte Severus zich vreselijk ongerust toen hij het buiten zag bliksemen. Hij was een idioot om hen weg te sturen in een onweer. Als hij hun doodsvonnis had getekend, was hij het niet meer waard om zelf te leven – maar als hij onsterfelijk was... zou hij zichzelf op die manier tot in de eeuwigheid straffen – door verantwoordelijk te zijn voor hun dood.
Hij vatte niet meer wat hem had bezield om hen weg te sturen – maar hij wist dat hij realistisch moest zijn. Het was in de eerste plaats niet juist geweest hen gevangen te houden en hij probeerde zijn eigen gemoed te verzachten met het idee dat hij nu wel het juiste had gedaan door hen te verbannen.
“Ze komen nooit meer terug,” zei hij tegen zichzelf en hij kreeg plots een krop in zijn keel.
Nooit eerder in zijn leven had hij ervaren hoe het was om zo eenzaam te zijn.