28/08/2020, 12:19
Hoofdstuk 8: Bedverhalen
Die dag leek de tijd extra langzaam te gaan. Severus bleef voortdurend bij Loena. Geregeld zat hij op zijn knieën voor haar op de grond. Andere momenten ijsbeerde hij achter haar zetel en als hij echt moe was, durfde hij zich soms op de voet van de zetel te zetten.
Hij dekte haar geregeld toe met de lakens die Winky had gebracht en gaf haar iedere twee uur een lepel van het medicijn dat Dobby had meegenomen.
Hij vervloekte het feit dat tovenaars zo erg ziek konden zijn. Het rare was dat tovenaars eigenlijk zo goed als nooit ziek waren. De meesten konden een leven lang leven zonder ook maar een dag ziek te zijn. Maar als een tovenaar dan toch ziek werd, was het serieus. Ziek tot het punt dat de tovenaar of heks in kwestie het bewustzijn verloor – zo ziek.
Severus haatte het dat hij gelijk had gekregen en ze ziek was geworden nadat ze in die regen en wind had gestaan. Hij hoopte dat ze snel weer beter zou zijn, want zo lang aan haar bed waken vrat aan hem.
Toen Dobby ’s avonds weer in de kamer verscheen, leek het Severus al middernacht voorbij, terwijl het nog maar net zes uur was geweest en Dobby klaarstond met het avondeten.
“Dobby heeft eten mee,” kondigde de huiself aan.
Severus voelde hoe zijn maag één grote knoop leek te zijn. Hij zou echt niet kunnen eten, maar wilde de huiself ook niet beledigen.
“Dank je, Dobby. Zet het maar neer, ik eet van zodra ik trek heb.”
Dobby knikte. “Dobby dacht al dat meester niet meteen zou eten. Dobby heeft aardappelsalade en koud rosbief mee – dan kan meester het langer laten staan.”
Severus glimlachte even. Verbazingwekkend hoe goed die huiself hem leek aan te voelen, vond hij zelf.
“Dank je, Dobby.”
Dobby knikte en verdween weer.
Severus draaide zich weer naar Loena. Haar gezicht was nog steeds erg rood, al zag het er niet meer zo bezweet uit als die ochtend.
“Alsjeblieft Loena, wordt snel beter,” zei hij stil. “Ik moet je nog steeds mijn verontschuldigingen aanbieden – maar wil dit niet doen terwijl je bewusteloos bent, snap je?” Hij zweeg even en wreef enkele krullen uit haar gezicht. “Slaap de slaap die je nodig hebt om te genezen, maar keer terug van het moment dat je beter bent, oké?”
Er kwam geen reactie, maar dat had Severus ook niet verwacht. Hij nam haar hand even en kneep er zachtjes in voordat hij het terug onder de dekens legde. “Ik ben hier voor als je iets nodig hebt.”
Loena had echter niets nodig die dag – ze bleef in een diepe bewusteloze slaap hangen en ook de dag die erop volgde, was er nog niet veel gebeterd. Haar koorts leek iets gezakt te zijn, maar was nog steeds erg hoog.
Severus durfde niet ver wijken van haar zijde en had die nacht slechts even geslapen, een uurtje. Hij was in slaap gedommeld terwijl hij op het matje voor haar zetel zat. Toen hij wakker werd, had hij natuurlijk enorme spierpijn gehad, maar dat had hij genegeerd. Wat belangrijker was, was dat er goed op Loena werd gelet en ze geregeld haar medicijn kreeg. Sneep vervloekte het feit dat hij geen toverketel in Azkaban had. Hij had zelf ook nog wel wat sterke toverdranken kunnen brouwen. Mogelijk hadden die beter geholpen dan Dobby’s medicijn en was ze dan al veel eerder bij bewustzijn geweest.
Voor het eerst viel hem iets op. Op het salontafeltje lag een boek met een bladwijzer tussen. “Veel drukte om niets...” las hij voor van de boekomslag. “William Shakespeare.”
Voor een moment trok Severus zijn neus op. Een Dreuzelboek. Vast en zeker uit de bibliotheek van Azkaban. Het vreselijke aan die bibliotheek, was dat er enkel Dreuzelboeken stonden. Het was een project uit de jaren zeventig geweest. De toenmalige minister van justitie, Karel Korstjens, zoon van een heks en een Dreuzel, had besloten dat de gevangenen literatuur moesten worden aangeboden. Maar om de toenmalige vlaag van haat tegenover Dreuzels te bestrijden, hadden ze enkel geïnvesteerd in Dreuzelboeken. Het was het geloof van minister Korstjens dat als de gevangenen boeken geschreven door Dreuzels en over Dreuzels lazen, ze dan ook meer tolerant zouden worden.
Ondanks de gedachtengang achter het project, had Korstjens gigantisch gefaald in zijn opzet. Ze hadden velen Galjoenen uitgegeven aan de Dreuzelboeken, maar uiteindelijk had geen enkele gevangene ook maar één boek geleend.
Severus was ook geen dreuzelliefhebber. Zijn vader was een Dreuzel geweest en hij had de man gehaat tot de dag dat hij stierf – en nu haatte hij de man nog steeds om hetgeen hij hem en zijn moeder allemaal had aangedaan.
Severus had dan ook altijd de Dreuzelbibliotheek vermeden. Hij had Dobby een aantal tovenaarsboeken laten brengen en zich daarin verdiept. Oorspronkelijk las hij ook de Ochtendprofeet, maar na een tweetal jaar in eenzaamheid merkte hij enkel dat de dagelijke nieuwsberichten over de prachtige tovenaarswereld – waarin oorlog nu echt in het verleden behoorde en iedereen gelukkig was – hem enkel depressief maakten. Als hij las van het geluk van andere tovenaars, of van heksen die ongelooflijke zaken verwezenlijkten, werd hij vreselijk jaloers en tegelijkertijd verdrietig. Vandaar dat hij al jaren geen krant meer had laten komen. Hij had wel Dobby gevraagd om hem op de hoogte te houden als er echt iets belangrijks gebeurde in de tovenaarswereld – iets waarvan zelfs de huiselven op de hoogte waren – maar Dobby had nooit iets verteld. Waarschijnlijk ging het in de rest van de tovenaarswereld nog steeds zo goed als pas na de oorlog – en mogelijk zelfs nog een tikje beter dan toen.
Nu hij het Dreuzelboek in zijn handen had, vroeg hij zich af wat Loena zo had aangetrokken in het verhaal. Hij begon de eerste pagina van het verhaal te lezen, maar verschrok zich lichtjes van de archaïsche wijze waarop de personages met elkaar spraken – om maar te zwijgen van het gebrek aan omschrijvingen – het boek leek puur uit dialoog te bestaan. De zinnen waren complex en poëtisch van aard en Severus vroeg zich af waarom dit boek zo was geschreven dat het eerder leek op een toneelstuk.
Hij begon te lezen en werd al snel voorgesteld aan de hoofdpersonages. De ongelooflijke betweters Beatrice en Benedick en hun gekibbel amuseerde Severus lichtjes. De schrijver had een aantal grappige woordspelingen gebruikt die Severus wel leuk vond. De slechterik – Don John – was lichtjes teleurstellend. De man leek het pure kwaad te vertegenwoordigen, maar had geen enkele motivatie om kwaad te zijn. Severus vroeg zich af of er later in het verhaal meer achtergrond zou worden gegeven over deze slechterik. De romance tussen Claudio en Hero vond Severus maar saai. Liefde op het eerste gezicht. Hij geloofde er niet in dat het zou kunnen werken. Die ene keer dat hij het had meegemaakt, had het ook niet gewerkt voor hem en nou had hij al zijn geloof erin verloren.
Severus las in stilte tot aan de tweede act en merkte toen op dat daar Loena’s bladwijzer stak. Hij keek naar Loena en zag dat haar deken wat was afgezakt. Snel dekte hij haar weer toe en voelde hij aan haar voorhoofd. De koorts was aan het zakken. Nog even en ze zou weer wat medicijn kunnen krijgen.
Severus wist niet precies wat hij was aan het doen, maar begon opeens voor te lezen. De zinnen van Shakespeare rolden als een golf over zijn tong en Severus moest toegeven dat hij zelf ook plezier had in het voorlezen. Hij wist niet of Loena het kon horen, maar dat maakte voor hem niet meteen uit. Hij deed dit immers voor haar, en het idee dat hij iets voor haar kon doen, zorgde ervoor dat hij zich al beter voelde.
Tussen act twee en drie gaf Severus Loena nog een lepel aan medicijn. Zelf was hij ook benieuwd naar hoe het verhaal zou verdergaan. In act twee had Don Pedro namelijk voorgesteld om Beatrice en Benedick aan elkaar te koppelen met een wel heel sluw plan. Severus was benieuwd of het wel zou werken.
Hij las verder en begon al te vrezen voor het welzijn van Hero en Claudio tegen act vier... De slechterik – die nog steeds vreselijk slecht uitgewerkt was – had Claudio namelijk doen geloven dat Hero overspel had gepleegd... En Claudio – verblind door woede – zou Hero publiekelijk gaan vernederen tijdens hun eigen huwelijk - dat kon gewoon niet goed aflopen!
Terwijl hij verder las aan act vier, leek hij helemaal te vergeten dat Loena ook nog in de kamer lag. Hij keek pas naar haar om toen hij aan de laatste act wilde beginnen en verschrok zich toen hij zag dat haar ogen open naar het plafond staarden.
Toen Loena besefte dat Severus niet verder zou gaan met lezen, draaide ze haar hoofd lichtjes. “Ga gerust verder,” zei ze met een stem die verraadde dat ze nog steeds erg ziek was.
Severus liet pardoes het boek vallen en draaide zich naar haar. “Loena, je bent wakker!” Severus glimlachte opgelucht. “Ik dacht even dat je nooit zou wakker worden!”
Loena keek naar hem met haar eeuwige, mysterieuze glimlach. “Lees alsjeblieft verder, ik wil graag weten hoe het verder gaat,” verzocht ze beleefd en met een vermoeide stem.
Severus wilde zijn excuses aanbieden, maar wilde haar nog liever een plezier doen, dus las hij op haar verzoek verder aan act vijf. Nu hij zich ervan bewust was dat Loena luisterde, sprak hij stiller en helaas ook iets minder geanimeerd. Maar toch vond hij het een leuk verhaal om te vertellen. Hero wist Claudio terug te winnen, Benedick en Beatrice besloten samen te blijven, al wisten ze beiden dat ze gekoppeld waren met een sluw plan en de slechterik Don John – nog steeds zonder persoonlijkheid – werd gestraft voor zijn daden. Eind goed, al goed.
“Fin!” zei hij ten slotte, want zo stond het einde aangegeven in het boek en hij draaide zich naar Loena, maar haar ogen waren weer gesloten en ze was terug in slaap gevallen.
Severus voelde een beetje teleurstelling hierom, maar was anderzijds ook gelukkig dat ze wakker was geworden – al was het maar eventjes geweest. Bij het voelen van haar temperatuur, leek het alsof het ergste nu wel voorbij was. Het beetje koorts dat ze nu nog had, werkte zelfs geruststellend op zijn gemoed.
Voor het eerst die dag, kon hij zelfs eten verdragen en hij at een paar hapjes aardappelsalade. Hij zette zich in een gemakkelijke stoel aan de andere kant van de salontafel neer en bekeek Loena terwijl ze sliep. Na minstens een uur naar haar te hebben gekeken terwijl ze vredig sliep, voelde hij zelf zijn oogleden zwaar worden en hij sloot ze. Voordat hij het zelf wist, was hij ook in dromenland.
Toen hij die ochtend zijn ogen opende, zag hij dat Loena ook haar ogen open had. Severus besefte zich al snel dat hij haar geen medicijn meer had gegeven sinds de avond voorheen en sprong snel recht.
“Loena, je moet wat medicijn nemen...”
Hij nam snel een lepel medicijn voor haar en ging bij haar zitten.
Ze opende haar mond en nam het medicijn zonder enige expressie te uiten bij het slikken van het zoete goedje. Daarna keek ze hem lang aan.
“Je ziet er anders uit,” merkte ze op.
Hij glimlachte zwak en wreef over zijn wangen, waar weer een beetje stoppel op begon te staan. “Ja, ik heb mijn baard afgeschoren,” legde hij haar uit.
“Dat was me ook al opgevallen op die avond dat je me door je huiself naar binnen liet brengen. Op de avond voordat ik ziek werd.”
Hij herinnerde zichzelf weer de belofte om zijn verontschuldigingen aan te bieden en onderbrak haar. “Loena, ik wil me excuseren voor hoe ik toen tegen je te keer ben gegaan. Ik heb echt gemene dingen gezegd en hoop... dat je me ervoor kan vergeven.”
Hij zweeg weer en wachtte geduldig af, maar ze keek slechts naar hem met lege ogen en vervolgde wat ze was aan het zeggen.
“Hetgeen er zo anders aan je uitziet, is niet louter het gebrek aan een baard.” Ze keek in zijn ogen. “Je ogen zijn anders dan dat ik me herinner van mijn tijd op Zweinstein.”
Severus zweeg even en probeerde voor zich uit te maken of hij het erg vond dat ze niet gereageerd had op zijn excuses, of dat hij haar liever wilde vragen wat ze precies bedoelde met die laatste opmerking.
Loena leek echter zijn gedachten te lezen en legde dromerig uit wat ze eigenlijk wilde zeggen. “Je ogen zijn niet meer van die diepe tunnels nu. Ze lijken gevoelens te hebben.”
Hij kon het niet laten om te reageren op die opmerking, maar hij deed dit even serieus als dat zij hem steeds aansprak. “Jouw ogen zijn ook anders. Je lijkt minder gevoelens te hebben dan vroeger. Heb je enig idee hoe dat komt?”
Ze schudde haar hoofd en Severus had niet het idee dat ze daarin loog. Hij zweeg en ook Loena zei voor een paar momenten niets, totdat ze uiteindelijk een voorstel deed. “Zou je nogmaals act twee voor me willen voorlezen? Ik ben bang dat ik gisteren alles gemist heb en ik heb geen flauw idee hoe Benedick en Beatrice nu bijeen zijn geraakt.”
Severus glimlachte even. “Natuurlijk. Ik neem het boek erbij.”
Loena staarde verder naar het plafond terwijl hij het boek opende en begon voor te lezen. Severus hoopte dat haar verzoek een kleine stap zou zijn in de goede richting. Nog steeds knoopte ze geen echt gesprek met hem aan, maar hij mocht voor haar voorlezen. Dat stemde hem al gelukkig en voldaan. Ze had hem niet weggestuurd en hij mocht bij haar aan bed blijven zitten. Van vriendschap was nog geen sprake, maar ze waren tenminste op weg.
Die dag leek de tijd extra langzaam te gaan. Severus bleef voortdurend bij Loena. Geregeld zat hij op zijn knieën voor haar op de grond. Andere momenten ijsbeerde hij achter haar zetel en als hij echt moe was, durfde hij zich soms op de voet van de zetel te zetten.
Hij dekte haar geregeld toe met de lakens die Winky had gebracht en gaf haar iedere twee uur een lepel van het medicijn dat Dobby had meegenomen.
Hij vervloekte het feit dat tovenaars zo erg ziek konden zijn. Het rare was dat tovenaars eigenlijk zo goed als nooit ziek waren. De meesten konden een leven lang leven zonder ook maar een dag ziek te zijn. Maar als een tovenaar dan toch ziek werd, was het serieus. Ziek tot het punt dat de tovenaar of heks in kwestie het bewustzijn verloor – zo ziek.
Severus haatte het dat hij gelijk had gekregen en ze ziek was geworden nadat ze in die regen en wind had gestaan. Hij hoopte dat ze snel weer beter zou zijn, want zo lang aan haar bed waken vrat aan hem.
Toen Dobby ’s avonds weer in de kamer verscheen, leek het Severus al middernacht voorbij, terwijl het nog maar net zes uur was geweest en Dobby klaarstond met het avondeten.
“Dobby heeft eten mee,” kondigde de huiself aan.
Severus voelde hoe zijn maag één grote knoop leek te zijn. Hij zou echt niet kunnen eten, maar wilde de huiself ook niet beledigen.
“Dank je, Dobby. Zet het maar neer, ik eet van zodra ik trek heb.”
Dobby knikte. “Dobby dacht al dat meester niet meteen zou eten. Dobby heeft aardappelsalade en koud rosbief mee – dan kan meester het langer laten staan.”
Severus glimlachte even. Verbazingwekkend hoe goed die huiself hem leek aan te voelen, vond hij zelf.
“Dank je, Dobby.”
Dobby knikte en verdween weer.
Severus draaide zich weer naar Loena. Haar gezicht was nog steeds erg rood, al zag het er niet meer zo bezweet uit als die ochtend.
“Alsjeblieft Loena, wordt snel beter,” zei hij stil. “Ik moet je nog steeds mijn verontschuldigingen aanbieden – maar wil dit niet doen terwijl je bewusteloos bent, snap je?” Hij zweeg even en wreef enkele krullen uit haar gezicht. “Slaap de slaap die je nodig hebt om te genezen, maar keer terug van het moment dat je beter bent, oké?”
Er kwam geen reactie, maar dat had Severus ook niet verwacht. Hij nam haar hand even en kneep er zachtjes in voordat hij het terug onder de dekens legde. “Ik ben hier voor als je iets nodig hebt.”
Loena had echter niets nodig die dag – ze bleef in een diepe bewusteloze slaap hangen en ook de dag die erop volgde, was er nog niet veel gebeterd. Haar koorts leek iets gezakt te zijn, maar was nog steeds erg hoog.
Severus durfde niet ver wijken van haar zijde en had die nacht slechts even geslapen, een uurtje. Hij was in slaap gedommeld terwijl hij op het matje voor haar zetel zat. Toen hij wakker werd, had hij natuurlijk enorme spierpijn gehad, maar dat had hij genegeerd. Wat belangrijker was, was dat er goed op Loena werd gelet en ze geregeld haar medicijn kreeg. Sneep vervloekte het feit dat hij geen toverketel in Azkaban had. Hij had zelf ook nog wel wat sterke toverdranken kunnen brouwen. Mogelijk hadden die beter geholpen dan Dobby’s medicijn en was ze dan al veel eerder bij bewustzijn geweest.
Voor het eerst viel hem iets op. Op het salontafeltje lag een boek met een bladwijzer tussen. “Veel drukte om niets...” las hij voor van de boekomslag. “William Shakespeare.”
Voor een moment trok Severus zijn neus op. Een Dreuzelboek. Vast en zeker uit de bibliotheek van Azkaban. Het vreselijke aan die bibliotheek, was dat er enkel Dreuzelboeken stonden. Het was een project uit de jaren zeventig geweest. De toenmalige minister van justitie, Karel Korstjens, zoon van een heks en een Dreuzel, had besloten dat de gevangenen literatuur moesten worden aangeboden. Maar om de toenmalige vlaag van haat tegenover Dreuzels te bestrijden, hadden ze enkel geïnvesteerd in Dreuzelboeken. Het was het geloof van minister Korstjens dat als de gevangenen boeken geschreven door Dreuzels en over Dreuzels lazen, ze dan ook meer tolerant zouden worden.
Ondanks de gedachtengang achter het project, had Korstjens gigantisch gefaald in zijn opzet. Ze hadden velen Galjoenen uitgegeven aan de Dreuzelboeken, maar uiteindelijk had geen enkele gevangene ook maar één boek geleend.
Severus was ook geen dreuzelliefhebber. Zijn vader was een Dreuzel geweest en hij had de man gehaat tot de dag dat hij stierf – en nu haatte hij de man nog steeds om hetgeen hij hem en zijn moeder allemaal had aangedaan.
Severus had dan ook altijd de Dreuzelbibliotheek vermeden. Hij had Dobby een aantal tovenaarsboeken laten brengen en zich daarin verdiept. Oorspronkelijk las hij ook de Ochtendprofeet, maar na een tweetal jaar in eenzaamheid merkte hij enkel dat de dagelijke nieuwsberichten over de prachtige tovenaarswereld – waarin oorlog nu echt in het verleden behoorde en iedereen gelukkig was – hem enkel depressief maakten. Als hij las van het geluk van andere tovenaars, of van heksen die ongelooflijke zaken verwezenlijkten, werd hij vreselijk jaloers en tegelijkertijd verdrietig. Vandaar dat hij al jaren geen krant meer had laten komen. Hij had wel Dobby gevraagd om hem op de hoogte te houden als er echt iets belangrijks gebeurde in de tovenaarswereld – iets waarvan zelfs de huiselven op de hoogte waren – maar Dobby had nooit iets verteld. Waarschijnlijk ging het in de rest van de tovenaarswereld nog steeds zo goed als pas na de oorlog – en mogelijk zelfs nog een tikje beter dan toen.
Nu hij het Dreuzelboek in zijn handen had, vroeg hij zich af wat Loena zo had aangetrokken in het verhaal. Hij begon de eerste pagina van het verhaal te lezen, maar verschrok zich lichtjes van de archaïsche wijze waarop de personages met elkaar spraken – om maar te zwijgen van het gebrek aan omschrijvingen – het boek leek puur uit dialoog te bestaan. De zinnen waren complex en poëtisch van aard en Severus vroeg zich af waarom dit boek zo was geschreven dat het eerder leek op een toneelstuk.
Hij begon te lezen en werd al snel voorgesteld aan de hoofdpersonages. De ongelooflijke betweters Beatrice en Benedick en hun gekibbel amuseerde Severus lichtjes. De schrijver had een aantal grappige woordspelingen gebruikt die Severus wel leuk vond. De slechterik – Don John – was lichtjes teleurstellend. De man leek het pure kwaad te vertegenwoordigen, maar had geen enkele motivatie om kwaad te zijn. Severus vroeg zich af of er later in het verhaal meer achtergrond zou worden gegeven over deze slechterik. De romance tussen Claudio en Hero vond Severus maar saai. Liefde op het eerste gezicht. Hij geloofde er niet in dat het zou kunnen werken. Die ene keer dat hij het had meegemaakt, had het ook niet gewerkt voor hem en nou had hij al zijn geloof erin verloren.
Severus las in stilte tot aan de tweede act en merkte toen op dat daar Loena’s bladwijzer stak. Hij keek naar Loena en zag dat haar deken wat was afgezakt. Snel dekte hij haar weer toe en voelde hij aan haar voorhoofd. De koorts was aan het zakken. Nog even en ze zou weer wat medicijn kunnen krijgen.
Severus wist niet precies wat hij was aan het doen, maar begon opeens voor te lezen. De zinnen van Shakespeare rolden als een golf over zijn tong en Severus moest toegeven dat hij zelf ook plezier had in het voorlezen. Hij wist niet of Loena het kon horen, maar dat maakte voor hem niet meteen uit. Hij deed dit immers voor haar, en het idee dat hij iets voor haar kon doen, zorgde ervoor dat hij zich al beter voelde.
Tussen act twee en drie gaf Severus Loena nog een lepel aan medicijn. Zelf was hij ook benieuwd naar hoe het verhaal zou verdergaan. In act twee had Don Pedro namelijk voorgesteld om Beatrice en Benedick aan elkaar te koppelen met een wel heel sluw plan. Severus was benieuwd of het wel zou werken.
Hij las verder en begon al te vrezen voor het welzijn van Hero en Claudio tegen act vier... De slechterik – die nog steeds vreselijk slecht uitgewerkt was – had Claudio namelijk doen geloven dat Hero overspel had gepleegd... En Claudio – verblind door woede – zou Hero publiekelijk gaan vernederen tijdens hun eigen huwelijk - dat kon gewoon niet goed aflopen!
Terwijl hij verder las aan act vier, leek hij helemaal te vergeten dat Loena ook nog in de kamer lag. Hij keek pas naar haar om toen hij aan de laatste act wilde beginnen en verschrok zich toen hij zag dat haar ogen open naar het plafond staarden.
Toen Loena besefte dat Severus niet verder zou gaan met lezen, draaide ze haar hoofd lichtjes. “Ga gerust verder,” zei ze met een stem die verraadde dat ze nog steeds erg ziek was.
Severus liet pardoes het boek vallen en draaide zich naar haar. “Loena, je bent wakker!” Severus glimlachte opgelucht. “Ik dacht even dat je nooit zou wakker worden!”
Loena keek naar hem met haar eeuwige, mysterieuze glimlach. “Lees alsjeblieft verder, ik wil graag weten hoe het verder gaat,” verzocht ze beleefd en met een vermoeide stem.
Severus wilde zijn excuses aanbieden, maar wilde haar nog liever een plezier doen, dus las hij op haar verzoek verder aan act vijf. Nu hij zich ervan bewust was dat Loena luisterde, sprak hij stiller en helaas ook iets minder geanimeerd. Maar toch vond hij het een leuk verhaal om te vertellen. Hero wist Claudio terug te winnen, Benedick en Beatrice besloten samen te blijven, al wisten ze beiden dat ze gekoppeld waren met een sluw plan en de slechterik Don John – nog steeds zonder persoonlijkheid – werd gestraft voor zijn daden. Eind goed, al goed.
“Fin!” zei hij ten slotte, want zo stond het einde aangegeven in het boek en hij draaide zich naar Loena, maar haar ogen waren weer gesloten en ze was terug in slaap gevallen.
Severus voelde een beetje teleurstelling hierom, maar was anderzijds ook gelukkig dat ze wakker was geworden – al was het maar eventjes geweest. Bij het voelen van haar temperatuur, leek het alsof het ergste nu wel voorbij was. Het beetje koorts dat ze nu nog had, werkte zelfs geruststellend op zijn gemoed.
Voor het eerst die dag, kon hij zelfs eten verdragen en hij at een paar hapjes aardappelsalade. Hij zette zich in een gemakkelijke stoel aan de andere kant van de salontafel neer en bekeek Loena terwijl ze sliep. Na minstens een uur naar haar te hebben gekeken terwijl ze vredig sliep, voelde hij zelf zijn oogleden zwaar worden en hij sloot ze. Voordat hij het zelf wist, was hij ook in dromenland.
Toen hij die ochtend zijn ogen opende, zag hij dat Loena ook haar ogen open had. Severus besefte zich al snel dat hij haar geen medicijn meer had gegeven sinds de avond voorheen en sprong snel recht.
“Loena, je moet wat medicijn nemen...”
Hij nam snel een lepel medicijn voor haar en ging bij haar zitten.
Ze opende haar mond en nam het medicijn zonder enige expressie te uiten bij het slikken van het zoete goedje. Daarna keek ze hem lang aan.
“Je ziet er anders uit,” merkte ze op.
Hij glimlachte zwak en wreef over zijn wangen, waar weer een beetje stoppel op begon te staan. “Ja, ik heb mijn baard afgeschoren,” legde hij haar uit.
“Dat was me ook al opgevallen op die avond dat je me door je huiself naar binnen liet brengen. Op de avond voordat ik ziek werd.”
Hij herinnerde zichzelf weer de belofte om zijn verontschuldigingen aan te bieden en onderbrak haar. “Loena, ik wil me excuseren voor hoe ik toen tegen je te keer ben gegaan. Ik heb echt gemene dingen gezegd en hoop... dat je me ervoor kan vergeven.”
Hij zweeg weer en wachtte geduldig af, maar ze keek slechts naar hem met lege ogen en vervolgde wat ze was aan het zeggen.
“Hetgeen er zo anders aan je uitziet, is niet louter het gebrek aan een baard.” Ze keek in zijn ogen. “Je ogen zijn anders dan dat ik me herinner van mijn tijd op Zweinstein.”
Severus zweeg even en probeerde voor zich uit te maken of hij het erg vond dat ze niet gereageerd had op zijn excuses, of dat hij haar liever wilde vragen wat ze precies bedoelde met die laatste opmerking.
Loena leek echter zijn gedachten te lezen en legde dromerig uit wat ze eigenlijk wilde zeggen. “Je ogen zijn niet meer van die diepe tunnels nu. Ze lijken gevoelens te hebben.”
Hij kon het niet laten om te reageren op die opmerking, maar hij deed dit even serieus als dat zij hem steeds aansprak. “Jouw ogen zijn ook anders. Je lijkt minder gevoelens te hebben dan vroeger. Heb je enig idee hoe dat komt?”
Ze schudde haar hoofd en Severus had niet het idee dat ze daarin loog. Hij zweeg en ook Loena zei voor een paar momenten niets, totdat ze uiteindelijk een voorstel deed. “Zou je nogmaals act twee voor me willen voorlezen? Ik ben bang dat ik gisteren alles gemist heb en ik heb geen flauw idee hoe Benedick en Beatrice nu bijeen zijn geraakt.”
Severus glimlachte even. “Natuurlijk. Ik neem het boek erbij.”
Loena staarde verder naar het plafond terwijl hij het boek opende en begon voor te lezen. Severus hoopte dat haar verzoek een kleine stap zou zijn in de goede richting. Nog steeds knoopte ze geen echt gesprek met hem aan, maar hij mocht voor haar voorlezen. Dat stemde hem al gelukkig en voldaan. Ze had hem niet weggestuurd en hij mocht bij haar aan bed blijven zitten. Van vriendschap was nog geen sprake, maar ze waren tenminste op weg.