28/08/2020, 12:18
Hoofdstuk 5: Een Nieuw Thuis
Loena nam de laatste happen van haar broodje met kaas. Bij haar terugkomst had ze een bord gevonden op de tafel, met daarop wel vijf broodjes. Ze had ze nu allemaal op en voelde zich voldaan. Haar kamer tochtte. In plaats van glas, waren er metalen stangen in het raam. Loena dacht hierover na. Zoveel tocht kon natuurlijk niet gezond zijn. Zonder afsluiting konden er wel eens Paarsgerugde Sporen binnenvliegen en volgens de Kibbelaar zorgden die voor vreselijke jeuk in je slaap. Daar moest ze iets aan doen.
Loena verliet haar kamer en snuffelde rond in de andere kamers. De meeste kamers waren in nog ergere staat dan de hare, en geen enkele kamer was in betere staat. Op sommige kamers stond mos op de muren en in andere kamers stonden plassen regen.
Loena kon daaruit enkel afleiden dat Azkaban hard had afgezien sinds de oorlog. Misschien zou ze meer vinden als ze dat deel onderzocht dat het minste had afgezien... Mogelijk waren dat de kerkers?
Al snel vond Loena een luik in de gang. Het kostte haar veel moeite om het zware luik te openen en ze kon niets zien in de duisternis onder haar. “Lumos!”
Met haar toverstaf verlichtte ze de ruimte onder het luik en het bleek dat een ladder naar beneden liep. Stiekem hoopte Loena dat de ruimte zou leiden naar een schuilplaats van magische fabeldieren – of toch minstens naar andere interessante ruimtes. Ze liet het luik open en klom langs de ladder naar beneden. Ze was voorzichtig want ze wilde immers niet vallen. Ongeveer zes meter lager stond ze weer op de grond in een lange gang. Er waren vele dikke, houten deuren aan weerszijden van de gang en het viel op dat er met krijt was geschreven op die deuren. Loena hief haar toverstaf zodat ze kon lezen wat erop stond.
“B...ken...” mompelde ze. Enkele letters leken weggeveegd. “Boeken? Banken? .... Beuken?”
Loena stond eventjes mijmerend voor de deur, totdat ze hem opende en met haar staf naar binnen scheen. De kamer was smal, maar liep heel diep door. Aan weerszijden stonden kasten met heel veel...
“Boeken,” glimlachte ze. Ze vroeg zich af wat voor literatuur er te vinden zou zijn en besloot er nog eens terug te keren. Nu had ze wel wat beters te doen en ze sloot de deur weer achter haar.
De volgende deur die ze tegenkwam, had de duidelijke tekst “Plunjes” erop te lezen. Nu wilde het toeval dat Loena niet meteen wist wat ze daarmee bedoelden. Ze stapte deze keer de ruimte binnen om te onderzoeken wat er te vinden was. Waren plunjes misschien fabeldieren? Ze dacht dat ze ooit iets over plunjes gelezen had, in een wel zeer oude editie van de Kibbelaar, toen ze nog heel jong was. Ze kon zich helaas niet meer herinneren wat voor beesten het hoorden te zijn. De naam “plunje” klonk in ieder geval wel als de naam van een magisch wezen. “Plunje? Plunjes, zijn jullie hier?” Loena opende de kleerkasten en keek erin, maar er waren enkel gevangeniskleren te zien, in alle maten. “Ik denk niet dat hier Plunjes te vinden zijn,” mompelde ze. “Er zijn enkel gevangeniskleren.”
Licht teleurgesteld sloot Loena de kasten weer en liep ze naar de volgende deur. “V...rraad. Verraad?” Ze keek binnen, maar de kamer was volledig leeg. Enkel lege, houten kratten stonden nog in de kamer. De rekken waren bedekt met een dikke laag stof en in de hoeken van de kamers krioelde het van de kleine spinnetjes.
De andere kamers wisten Loena ook niet bijster veel te interesseren. Eén kamer bevatte een aantal reservetafels en –stoelen. Een andere kamer bevatte dan weer niets anders dan kapotgeslagen tafels en stoelen. Er was ook een sleutelkamer, waarin enkel sleutels tegen de muren hingen, van onder tot boven, sommigen genummerd volgens kamernummer, anderen dan weer beschreven met een geheime code.
Het was aan het einde van de hal dat Loena merkte dat er nog trappen naar beneden liepen, naar een ruimte die zelfs nog dieper leek. Maar de trappen zagen er nat en glibberig uit. En daarenboven was er nog een laatste kamer in die hal te ontdekken. “Cipiers... rui...t?” Loena keek dichter naar het opschrift. “Cipiersruimte?”
Ze opende de deur en was aangenaam verrast om een grote, aangenaam ingeklede ruimte te vinden. Bij het binnenkomen stonden er aan weerszijden van de deur donkerpaarse zetels met zwarte kussentjes in. Op een klein salontafeltje lag nog een oude editie van de Ochtendprofeet. Loena bekeek het jaartal – de krant was al tien jaar oud! Vast en zeker van voor de aanval op Azkaban. “Drieentwintig juni,” las Loena luidop voor en ze mijmerde verder. “De dag voor het gevecht...”
Loena las echter niet verder uit de krant, maar keek om haar heen. Er stonden best veel kaarsen in de ruimte. Die zouden ook mooi staan in haar kamer. En er was een mooie boekenkast. Loena las de titels van de boeken, maar die spraken haar niet aan. Het waren wetsboeken en boeken over ordehandhaving – niets waarin Loena geïnteresseerd was. Naarmate ze dieper in de kamer stapte, zag ze dat er kleine scheidingswanden waren bijgezet. Achter die scheidingswanden vond ze stapelbedden, maar ook waskommen, een spiegel en meer... En Loena was al snel vastberaden om deze zaken te gebruiken om haar eigen kamer aan te kleden. Natuurlijk moest alles nog eens grondig uitgekuist worden – het was vuil geworden van al die jaren in de kerkers van Azkaban te staan – maar het zou haar kamer veel aangenamer maken.
Het meest tevreden was Loena toen ze lege perkamenten en ongebruikte veren vond op een bureau. Ook dat zou haar veel plezier bezorgen. Met goede moed begon ze eraan.
Severus voelde zich al tien jaar gevangen in Azkaban – maar nu was het de eerste keer dat hij zich ook gevangen voelde in zijn eigen kamer. Normaalgezien was hij degene die het voor het zeggen had – degene die heer en meester was in Azkaban. Maar nu was er ook Loena. Het idee dat hij haar tegen het lijf zou kunnen lopen, joeg hem schrik aan. Dan bleef hij liever op zijn kamer.
Hij had één geluk: Loena leek helemaal niet geïnteresseerd in hem. Ze leek haar eigen gang te willen gaan, haar eigen richting te kiezen in alles wat ze deed. En tegelijkertijd was ze niet iemand die rebelleerde. Ze had de regels mooi aanvaard en kennelijk ook geluisterd. Hij had Winky namelijk gevraagd om hem op de hoogte te houden als Loena haar zou aanspreken, maar dat was nog niet gebeurd. Winky zat vast en zeker nog steeds in de keuken. En Loena had geen onnodig contact met de huiself gezocht – zoals afgesproken.
Naarmate het donkerder werd, stak Severus de kaarsen en toortsen in zijn kamer aan. Hij keek naar buiten en werd onrustig. Dobby bleef wel heel erg lang weg. Was er nog geen geschikt moment geweest om Xenophilius Leeflang aan te spreken?
Onrustig als hij zich voelde, was er maar één ding dat hem zou kunnen kalmeren. Hij liep naar zijn nachtkastje en opende de lade. Uit de lade haalde hij een kleine muziekspeler en hij koos een even kleine plaat uit zijn collectie.
De muziekspeler was één van de enige zinvolle zaken die hij had gevonden in de ruïnes. Al had muziek hem vroeger nooit geboeid, de noten en instrumenten die hij hoorde waren zijn enige gezelschap geweest – op de twee huiselven na. Helaas was de keuze in muziek redelijk gelimiteerd geweest – enkel klassieke muziek had hij gevonden. Vandaag verkoos hij Tchaikovsky boven Bach en zette hij de muziekspeler aan. De muzikaliteit van de componisten had Severus altijd verbaasd. Het feit dat ze maar simpele Dreuzels waren, maakten ze meer dan goed door hun magische combinaties aan noten en ritmes. Niet alle soorten magie waren te bereiken door het zwaaien van een toverstaf.
Maar ook de muziek ging uiteindelijk vervelen en Severus werd moe. Het was al bijna middernacht en er was nog steeds geen teken van Dobby. Hij wilde de muziek net uitzetten toen hij werd opgeschrokken door gehinnik. Verschrokken rende hij naar het raam – en jawel hoor – midden op het plein stond Dobby – in het gezelschap van Abraxis en enkele koffers.
Severus vloekte en rende de trappen af. Eenmaal op het plein liep hij naar Dobby, maar kennelijk schrok hij Abraxis af want het paard deed een paar stappen achteruit.
“Wat doet dat beest hier?!”
Dobby glimlachte nerveus. “Het spijt Dobby als de meester dit niet goed vindt... Maar Dobby heeft gedaan wat de meester vroeg en de bezittingen van Loena Leeflang meegenomen.”
Sneep keek hulpeloos naar Abraxis. “Ja, maar! Een vliegend paard?! Ik bedoelde levensloze zaken! Zeg me niet dat je nog meer huisdieren hebt meegenomen?”
Dobby schudde zijn hoofd. “Neen meester, enkel nog deze koffers. De oude man heeft die gevuld met de bezittingen van Loena.”
Severus knikte. “Goed, ik zal haar halen... Je mag naar de keukens. Winky is ook daar. Ik wil morgen om acht mijn ontbijt.” Hij keek nogmaals naar het paard en zuchtte. “Waar moeten we in hemelsnaam een vliegend paard opbergen? We hebben hier geen stal!”
Severus schudde zijn hoofd en stapte weg terwijl Dobby met een plofje verdween.
Abraxis hield zijn afstand van Severus, maar bleef geduldig wachten. Hij hoopte snel zijn bazin weer te zien.
Severus klopte aan bij Loena’s deur. “Juffrouw Leeflang?”
Het bleef even stil, maar na een vijftal secondes antwoordde ze. “Ja, professor Sneep?”
Hij fronste. Ergens klonk het niet juist dat ze hem nog steeds zo noemde... Maar hij negeerde het. “Ik heb enkele van je bezittingen naar hier laten halen, dan kan je je kamer wat aankleden. Anders is het ook maar zo...”
Loena’s deur zwaaide open en Severus staarde naar binnen. Droomde hij of was het heel normaal dat hij de kamer niet meer herkende?
“... kaal,” vulde hij aan, al klopte er niets meer van.
Hij stapte ongevraagd en met open mond naar binnen, Loena voorbij. Het enige wat hij nog enigszins herkende was de houten plank waarop ze de nacht ervoren had geslapen. Er lag nu een matras op met gedekte blauwe lakens en een hoofdkussen. Ook hing er boven het hoofdkussen een zwart zeil, vastgemaakt in de muur. Als ze wilde, kon ze het zeil helemaal rond haar bed trekken en zo afgeschermd zijn van de rest van de kamer. Onder de houten plank had ze een tapijtje gelegd dat gemaakt leek te zijn van meerdere kleine stukken dik stof – Severus had geen flauw idee waar ze het had gevonden. In de hoek naast de deur stond een lege boekenkast met enkel wat schrijfgerief in. Er stond een donkerhouten salontafeltje nabij en een paarse ligzetel zag er wel heel aangenaam uit. Weeral lag er een zelfgemaakt tapijtje bij. Dan was er ook nog een bureau dat tegen de andere muur stond. Ook daar was schrijfgerief te vinden. Zowel de kast, salontafel als bureau waren bedekt met kaarsen in alle vormen en grootten. Uiteindelijk was er nog een valse harmonicawand die het achterste deel van de kamer uit het zicht hield.
Severus stapte met grote passen dichterbij om te kijken wat erachter stond. De houten tafel die in de kamer had gestaan, diende nu als wastafel en ze had een kruik en kom erop gezet. Boven de tafel had ze een spiegel gehangen. Severus keek er even in en verschrok zich een beetje van zijn eigen weerspiegeling. Die baard moest echt wel korter... Op de houten stoel lagen handdoeken en het kleine raam was bedekt met dichtgetrokken zwarte gordijnen.
Severus keek ademloos om zich heen.
“Indrukwekkend!” gaf hij toe. “Waar heb je dit allemaal vandaan?”
“Uit de kerkers onder het luik. Ik heb het meeste uit de oude cipiersruimte vandaan.”
Severus knikte. Dat was waar hij zijn muziekdoos had gevonden. En oorspronkelijk had hij ook van die plek zijn boekenkasten, matras en meer gehaald. Maar hij moest eerlijk toegeven dat Loena best veel smaak en creativiteit had – zeker voor iemand die slechts een namiddag had kunnen werken aan de inkleding van haar kamer.
Sneep bedacht iets en lachte even – heel kort maar – en het klonk erg onnatuurlijk. “Niet te geloven...” mijmerde hij. “De meesten zouden niets liever doen dan manieren vinden om te ontsnappen en jij...” Hij keek Loena lang aan, maar haar blik veranderde niet. “Jij maakt een thuis uit je gevangenis.”
Loena glimlachte nog steeds en Severus vond het zo raar dat ze niets van haar emoties liet blijken – nog niet eens een grammetje trots.
Severus besloot zich niet te lang te laten afleiden. “Kom mee, mijn huiself heeft je spullen van bij je vader gehaald.”
Loena volgde Sneep tot buiten en Sneep lette op hoe ze reageerde bij het zien van haar vliegend paard – maar ook die emoties leken afgevlakt. Ze leek tevreden en sprak in een blije toon tegen Abraxis. “Wat fijn dat je hier bent! Heeft vader je gestuurd?”
Abraxis hinnikte tevreden en gaf zijn meesteres kopjes, maar Loena leek ook niet geëmotioneerd van dat weerzien. Ze gaf het paard zelfs minder aandacht dan het dier wenste en draaide zich naar haar koffers.
“Bedankt om uw huiself mijn spullen te laten halen, professor Sneep. Dat had ik niet verwacht, maar ik ben u er wel dankbaar voor.”
Severus kon niet anders dan kort glimlachen bij het horen van die woorden. “Graag gedaan.”
Loena nam de twee koffers in haar handen en keerde terug richting haar kamer.
“Moet ik niet helpen?” riep Severus haar na.
“Het lukt wel!” riep Loena terug en ze verdween door een deur.
Severus bleef verward achter. Hij zou denken dat hij een groot mysterie voor iedere buitenstaander zou zijn, maar Loena leek amper geïnteresseerd in hem of zijn verleden of heden. Sterker nog: Severus had het idee dat Loena een nog groter mysterie dan hem was. Iets was mis met haar – dat voelde hij gewoon. Hij vroeg zich af hoe hij kon achterhalen wat er precies scheelde met deze jonge vrouw.
Ze moest een perfecte tovenares zijn – anders had ze haar kamer nooit op zo een korte tijd op zo een grondige en nette manier kunnen omtoveren tot een aangename plek om te leven. Maar anderzijds was ze nogal tactloos met mensen en dieren. Ze had amper oog voor het brekende hart van haar vader gehad en had het weerzien met Abraxis erg kort gehouden – zonder oog voor de noden van haar vliegend paard.
Ze was echter altijd beleefd, ogenschijnlijk goedgezind en onnatuurlijk vriendelijk – maar was dit ook echt zo? Was zij niet in staat tot slechte emoties? Tot woede, verdriet of angst? Of onderdrukte ze het allemaal?
Hij wist hoe het was om gevoelens te onderdrukken, maar zo goed als Loena was hij nooit geweest. Of was het inderdaad zo dat deze gevoelens bij haar volledig ontbraken? Kon dat dan?
Severus keek naar Abraxis, die nog steeds argwanend zijn afstand hield – geen wonder, hij had het paard uit de lucht willen schieten de dag ervoren – maar hij koesterde geen haat of ongenoegen tegenover het dier. De aanwezigheid van nog maar een extra inwoner in Azkaban zou mogelijk alleen maar zijn leven meer zin geven.
“Slaapwel,” zei Severus tegen het dier en hij vertrok om naar zijn kamer te gaan.
Loena nam de laatste happen van haar broodje met kaas. Bij haar terugkomst had ze een bord gevonden op de tafel, met daarop wel vijf broodjes. Ze had ze nu allemaal op en voelde zich voldaan. Haar kamer tochtte. In plaats van glas, waren er metalen stangen in het raam. Loena dacht hierover na. Zoveel tocht kon natuurlijk niet gezond zijn. Zonder afsluiting konden er wel eens Paarsgerugde Sporen binnenvliegen en volgens de Kibbelaar zorgden die voor vreselijke jeuk in je slaap. Daar moest ze iets aan doen.
Loena verliet haar kamer en snuffelde rond in de andere kamers. De meeste kamers waren in nog ergere staat dan de hare, en geen enkele kamer was in betere staat. Op sommige kamers stond mos op de muren en in andere kamers stonden plassen regen.
Loena kon daaruit enkel afleiden dat Azkaban hard had afgezien sinds de oorlog. Misschien zou ze meer vinden als ze dat deel onderzocht dat het minste had afgezien... Mogelijk waren dat de kerkers?
Al snel vond Loena een luik in de gang. Het kostte haar veel moeite om het zware luik te openen en ze kon niets zien in de duisternis onder haar. “Lumos!”
Met haar toverstaf verlichtte ze de ruimte onder het luik en het bleek dat een ladder naar beneden liep. Stiekem hoopte Loena dat de ruimte zou leiden naar een schuilplaats van magische fabeldieren – of toch minstens naar andere interessante ruimtes. Ze liet het luik open en klom langs de ladder naar beneden. Ze was voorzichtig want ze wilde immers niet vallen. Ongeveer zes meter lager stond ze weer op de grond in een lange gang. Er waren vele dikke, houten deuren aan weerszijden van de gang en het viel op dat er met krijt was geschreven op die deuren. Loena hief haar toverstaf zodat ze kon lezen wat erop stond.
“B...ken...” mompelde ze. Enkele letters leken weggeveegd. “Boeken? Banken? .... Beuken?”
Loena stond eventjes mijmerend voor de deur, totdat ze hem opende en met haar staf naar binnen scheen. De kamer was smal, maar liep heel diep door. Aan weerszijden stonden kasten met heel veel...
“Boeken,” glimlachte ze. Ze vroeg zich af wat voor literatuur er te vinden zou zijn en besloot er nog eens terug te keren. Nu had ze wel wat beters te doen en ze sloot de deur weer achter haar.
De volgende deur die ze tegenkwam, had de duidelijke tekst “Plunjes” erop te lezen. Nu wilde het toeval dat Loena niet meteen wist wat ze daarmee bedoelden. Ze stapte deze keer de ruimte binnen om te onderzoeken wat er te vinden was. Waren plunjes misschien fabeldieren? Ze dacht dat ze ooit iets over plunjes gelezen had, in een wel zeer oude editie van de Kibbelaar, toen ze nog heel jong was. Ze kon zich helaas niet meer herinneren wat voor beesten het hoorden te zijn. De naam “plunje” klonk in ieder geval wel als de naam van een magisch wezen. “Plunje? Plunjes, zijn jullie hier?” Loena opende de kleerkasten en keek erin, maar er waren enkel gevangeniskleren te zien, in alle maten. “Ik denk niet dat hier Plunjes te vinden zijn,” mompelde ze. “Er zijn enkel gevangeniskleren.”
Licht teleurgesteld sloot Loena de kasten weer en liep ze naar de volgende deur. “V...rraad. Verraad?” Ze keek binnen, maar de kamer was volledig leeg. Enkel lege, houten kratten stonden nog in de kamer. De rekken waren bedekt met een dikke laag stof en in de hoeken van de kamers krioelde het van de kleine spinnetjes.
De andere kamers wisten Loena ook niet bijster veel te interesseren. Eén kamer bevatte een aantal reservetafels en –stoelen. Een andere kamer bevatte dan weer niets anders dan kapotgeslagen tafels en stoelen. Er was ook een sleutelkamer, waarin enkel sleutels tegen de muren hingen, van onder tot boven, sommigen genummerd volgens kamernummer, anderen dan weer beschreven met een geheime code.
Het was aan het einde van de hal dat Loena merkte dat er nog trappen naar beneden liepen, naar een ruimte die zelfs nog dieper leek. Maar de trappen zagen er nat en glibberig uit. En daarenboven was er nog een laatste kamer in die hal te ontdekken. “Cipiers... rui...t?” Loena keek dichter naar het opschrift. “Cipiersruimte?”
Ze opende de deur en was aangenaam verrast om een grote, aangenaam ingeklede ruimte te vinden. Bij het binnenkomen stonden er aan weerszijden van de deur donkerpaarse zetels met zwarte kussentjes in. Op een klein salontafeltje lag nog een oude editie van de Ochtendprofeet. Loena bekeek het jaartal – de krant was al tien jaar oud! Vast en zeker van voor de aanval op Azkaban. “Drieentwintig juni,” las Loena luidop voor en ze mijmerde verder. “De dag voor het gevecht...”
Loena las echter niet verder uit de krant, maar keek om haar heen. Er stonden best veel kaarsen in de ruimte. Die zouden ook mooi staan in haar kamer. En er was een mooie boekenkast. Loena las de titels van de boeken, maar die spraken haar niet aan. Het waren wetsboeken en boeken over ordehandhaving – niets waarin Loena geïnteresseerd was. Naarmate ze dieper in de kamer stapte, zag ze dat er kleine scheidingswanden waren bijgezet. Achter die scheidingswanden vond ze stapelbedden, maar ook waskommen, een spiegel en meer... En Loena was al snel vastberaden om deze zaken te gebruiken om haar eigen kamer aan te kleden. Natuurlijk moest alles nog eens grondig uitgekuist worden – het was vuil geworden van al die jaren in de kerkers van Azkaban te staan – maar het zou haar kamer veel aangenamer maken.
Het meest tevreden was Loena toen ze lege perkamenten en ongebruikte veren vond op een bureau. Ook dat zou haar veel plezier bezorgen. Met goede moed begon ze eraan.
Severus voelde zich al tien jaar gevangen in Azkaban – maar nu was het de eerste keer dat hij zich ook gevangen voelde in zijn eigen kamer. Normaalgezien was hij degene die het voor het zeggen had – degene die heer en meester was in Azkaban. Maar nu was er ook Loena. Het idee dat hij haar tegen het lijf zou kunnen lopen, joeg hem schrik aan. Dan bleef hij liever op zijn kamer.
Hij had één geluk: Loena leek helemaal niet geïnteresseerd in hem. Ze leek haar eigen gang te willen gaan, haar eigen richting te kiezen in alles wat ze deed. En tegelijkertijd was ze niet iemand die rebelleerde. Ze had de regels mooi aanvaard en kennelijk ook geluisterd. Hij had Winky namelijk gevraagd om hem op de hoogte te houden als Loena haar zou aanspreken, maar dat was nog niet gebeurd. Winky zat vast en zeker nog steeds in de keuken. En Loena had geen onnodig contact met de huiself gezocht – zoals afgesproken.
Naarmate het donkerder werd, stak Severus de kaarsen en toortsen in zijn kamer aan. Hij keek naar buiten en werd onrustig. Dobby bleef wel heel erg lang weg. Was er nog geen geschikt moment geweest om Xenophilius Leeflang aan te spreken?
Onrustig als hij zich voelde, was er maar één ding dat hem zou kunnen kalmeren. Hij liep naar zijn nachtkastje en opende de lade. Uit de lade haalde hij een kleine muziekspeler en hij koos een even kleine plaat uit zijn collectie.
De muziekspeler was één van de enige zinvolle zaken die hij had gevonden in de ruïnes. Al had muziek hem vroeger nooit geboeid, de noten en instrumenten die hij hoorde waren zijn enige gezelschap geweest – op de twee huiselven na. Helaas was de keuze in muziek redelijk gelimiteerd geweest – enkel klassieke muziek had hij gevonden. Vandaag verkoos hij Tchaikovsky boven Bach en zette hij de muziekspeler aan. De muzikaliteit van de componisten had Severus altijd verbaasd. Het feit dat ze maar simpele Dreuzels waren, maakten ze meer dan goed door hun magische combinaties aan noten en ritmes. Niet alle soorten magie waren te bereiken door het zwaaien van een toverstaf.
Maar ook de muziek ging uiteindelijk vervelen en Severus werd moe. Het was al bijna middernacht en er was nog steeds geen teken van Dobby. Hij wilde de muziek net uitzetten toen hij werd opgeschrokken door gehinnik. Verschrokken rende hij naar het raam – en jawel hoor – midden op het plein stond Dobby – in het gezelschap van Abraxis en enkele koffers.
Severus vloekte en rende de trappen af. Eenmaal op het plein liep hij naar Dobby, maar kennelijk schrok hij Abraxis af want het paard deed een paar stappen achteruit.
“Wat doet dat beest hier?!”
Dobby glimlachte nerveus. “Het spijt Dobby als de meester dit niet goed vindt... Maar Dobby heeft gedaan wat de meester vroeg en de bezittingen van Loena Leeflang meegenomen.”
Sneep keek hulpeloos naar Abraxis. “Ja, maar! Een vliegend paard?! Ik bedoelde levensloze zaken! Zeg me niet dat je nog meer huisdieren hebt meegenomen?”
Dobby schudde zijn hoofd. “Neen meester, enkel nog deze koffers. De oude man heeft die gevuld met de bezittingen van Loena.”
Severus knikte. “Goed, ik zal haar halen... Je mag naar de keukens. Winky is ook daar. Ik wil morgen om acht mijn ontbijt.” Hij keek nogmaals naar het paard en zuchtte. “Waar moeten we in hemelsnaam een vliegend paard opbergen? We hebben hier geen stal!”
Severus schudde zijn hoofd en stapte weg terwijl Dobby met een plofje verdween.
Abraxis hield zijn afstand van Severus, maar bleef geduldig wachten. Hij hoopte snel zijn bazin weer te zien.
Severus klopte aan bij Loena’s deur. “Juffrouw Leeflang?”
Het bleef even stil, maar na een vijftal secondes antwoordde ze. “Ja, professor Sneep?”
Hij fronste. Ergens klonk het niet juist dat ze hem nog steeds zo noemde... Maar hij negeerde het. “Ik heb enkele van je bezittingen naar hier laten halen, dan kan je je kamer wat aankleden. Anders is het ook maar zo...”
Loena’s deur zwaaide open en Severus staarde naar binnen. Droomde hij of was het heel normaal dat hij de kamer niet meer herkende?
“... kaal,” vulde hij aan, al klopte er niets meer van.
Hij stapte ongevraagd en met open mond naar binnen, Loena voorbij. Het enige wat hij nog enigszins herkende was de houten plank waarop ze de nacht ervoren had geslapen. Er lag nu een matras op met gedekte blauwe lakens en een hoofdkussen. Ook hing er boven het hoofdkussen een zwart zeil, vastgemaakt in de muur. Als ze wilde, kon ze het zeil helemaal rond haar bed trekken en zo afgeschermd zijn van de rest van de kamer. Onder de houten plank had ze een tapijtje gelegd dat gemaakt leek te zijn van meerdere kleine stukken dik stof – Severus had geen flauw idee waar ze het had gevonden. In de hoek naast de deur stond een lege boekenkast met enkel wat schrijfgerief in. Er stond een donkerhouten salontafeltje nabij en een paarse ligzetel zag er wel heel aangenaam uit. Weeral lag er een zelfgemaakt tapijtje bij. Dan was er ook nog een bureau dat tegen de andere muur stond. Ook daar was schrijfgerief te vinden. Zowel de kast, salontafel als bureau waren bedekt met kaarsen in alle vormen en grootten. Uiteindelijk was er nog een valse harmonicawand die het achterste deel van de kamer uit het zicht hield.
Severus stapte met grote passen dichterbij om te kijken wat erachter stond. De houten tafel die in de kamer had gestaan, diende nu als wastafel en ze had een kruik en kom erop gezet. Boven de tafel had ze een spiegel gehangen. Severus keek er even in en verschrok zich een beetje van zijn eigen weerspiegeling. Die baard moest echt wel korter... Op de houten stoel lagen handdoeken en het kleine raam was bedekt met dichtgetrokken zwarte gordijnen.
Severus keek ademloos om zich heen.
“Indrukwekkend!” gaf hij toe. “Waar heb je dit allemaal vandaan?”
“Uit de kerkers onder het luik. Ik heb het meeste uit de oude cipiersruimte vandaan.”
Severus knikte. Dat was waar hij zijn muziekdoos had gevonden. En oorspronkelijk had hij ook van die plek zijn boekenkasten, matras en meer gehaald. Maar hij moest eerlijk toegeven dat Loena best veel smaak en creativiteit had – zeker voor iemand die slechts een namiddag had kunnen werken aan de inkleding van haar kamer.
Sneep bedacht iets en lachte even – heel kort maar – en het klonk erg onnatuurlijk. “Niet te geloven...” mijmerde hij. “De meesten zouden niets liever doen dan manieren vinden om te ontsnappen en jij...” Hij keek Loena lang aan, maar haar blik veranderde niet. “Jij maakt een thuis uit je gevangenis.”
Loena glimlachte nog steeds en Severus vond het zo raar dat ze niets van haar emoties liet blijken – nog niet eens een grammetje trots.
Severus besloot zich niet te lang te laten afleiden. “Kom mee, mijn huiself heeft je spullen van bij je vader gehaald.”
Loena volgde Sneep tot buiten en Sneep lette op hoe ze reageerde bij het zien van haar vliegend paard – maar ook die emoties leken afgevlakt. Ze leek tevreden en sprak in een blije toon tegen Abraxis. “Wat fijn dat je hier bent! Heeft vader je gestuurd?”
Abraxis hinnikte tevreden en gaf zijn meesteres kopjes, maar Loena leek ook niet geëmotioneerd van dat weerzien. Ze gaf het paard zelfs minder aandacht dan het dier wenste en draaide zich naar haar koffers.
“Bedankt om uw huiself mijn spullen te laten halen, professor Sneep. Dat had ik niet verwacht, maar ik ben u er wel dankbaar voor.”
Severus kon niet anders dan kort glimlachen bij het horen van die woorden. “Graag gedaan.”
Loena nam de twee koffers in haar handen en keerde terug richting haar kamer.
“Moet ik niet helpen?” riep Severus haar na.
“Het lukt wel!” riep Loena terug en ze verdween door een deur.
Severus bleef verward achter. Hij zou denken dat hij een groot mysterie voor iedere buitenstaander zou zijn, maar Loena leek amper geïnteresseerd in hem of zijn verleden of heden. Sterker nog: Severus had het idee dat Loena een nog groter mysterie dan hem was. Iets was mis met haar – dat voelde hij gewoon. Hij vroeg zich af hoe hij kon achterhalen wat er precies scheelde met deze jonge vrouw.
Ze moest een perfecte tovenares zijn – anders had ze haar kamer nooit op zo een korte tijd op zo een grondige en nette manier kunnen omtoveren tot een aangename plek om te leven. Maar anderzijds was ze nogal tactloos met mensen en dieren. Ze had amper oog voor het brekende hart van haar vader gehad en had het weerzien met Abraxis erg kort gehouden – zonder oog voor de noden van haar vliegend paard.
Ze was echter altijd beleefd, ogenschijnlijk goedgezind en onnatuurlijk vriendelijk – maar was dit ook echt zo? Was zij niet in staat tot slechte emoties? Tot woede, verdriet of angst? Of onderdrukte ze het allemaal?
Hij wist hoe het was om gevoelens te onderdrukken, maar zo goed als Loena was hij nooit geweest. Of was het inderdaad zo dat deze gevoelens bij haar volledig ontbraken? Kon dat dan?
Severus keek naar Abraxis, die nog steeds argwanend zijn afstand hield – geen wonder, hij had het paard uit de lucht willen schieten de dag ervoren – maar hij koesterde geen haat of ongenoegen tegenover het dier. De aanwezigheid van nog maar een extra inwoner in Azkaban zou mogelijk alleen maar zijn leven meer zin geven.
“Slaapwel,” zei Severus tegen het dier en hij vertrok om naar zijn kamer te gaan.