28/08/2020, 12:17
Hoofdstuk 4: Leefregels
Het was middag. Buiten was het donker. Dit kwam door de wolken die altijd boven Azkaban hingen – zo was het al tien jaar. Al tien jaar had Severus geen zonlicht meer gevoeld op zijn huid. Hij zag het wel geregeld, dat de zon scheen in de verte. Of dat de zon opkwam of onderging. Maar er was altijd wel mist of een wolk die hem belette de warmte te voelen. Dus zat hij dag in, dag uit op zijn kamer, net als nu. Maar het was al lang geleden dat hij nog zoveel had geijsbeerd als vandaag. Hij had veel om over na te denken en hij verwelkomde die afwisseling.
Hij speelde met de twee toverstaffen in zijn handen. Een was van Loena, de andere van Xenophilius. Hij had de man zonder zijn toverstaf laten vertrekken... De tovenaar had er ook niet meer naar gevraagd... Ze waren het beiden helemaal vergeten...
En Loena... Hij had Loena een kamer getoond, een van de beste leegstaande kamers die er nog waren in de ruïnes – zonder lekken of scheuren in de muren. In die kamer bevond zich nog steeds een houten plank, waarop vroeger ook gevangenen hadden geslapen. En een klein houten tafeltje met een krukje. Die ochtend had Loena haar cape uitgedaan en die over haar heen gelegd en ze was haast binnen tien secondes in slaap gevallen op de harde plank. Severus had haar nog best een kussen willen aanbieden, maar had er niet eens de tijd voor gekregen! Toen hij het haar had willen vragen, was hij namelijk onderbroken door haar gesnurk.
Ongetwijfeld sliep ze nog steeds. Zou hij haar toverstaf moeten teruggeven? Hij voelde zichzelf altijd zo naakt zonder zijn toverstaf. Hij wilde niet dat zij zich zo ongemakkellijk zou voelen – maar anderzijds wist hij nog steeds niet of ze te vertrouwen was eens ze de toverstaf zou terugkrijgen.
Severus wreef denkend over zijn baard en schraapte zijn stem.
“Dobby! Winky! Ik heb jullie nodig!”
Het duurde enkele secondes, maar met twee plofjes verschenen Dobby en Winky voor hem.
“Meester!” riepen de twee huiselven tegelijk en ze gingen groetend door hun dunne knieën.
Severus gebaarde met zijn hand dat ze mochten rechtkomen en de twee huiselven keken hem nieuwsgierig aan.
“Mijn excuses dat ik jullie op dit uur bij me verzamel. Ik weet dat dat niet was wat was afgesproken.”
Winky knikte. “Winky was bezig met wassen van studentengewaden! Ze zitten nog in het sop!”
“Dobby zat in de keuken pudding te maken! Maar andere huiselven hebben het al overgenomen.”
“Mooi,” zei Severus kort. “Ik heb jullie veel te vertellen en te vragen. Winky, zoek iemand om je werk over te nemen en keer dan onmiddellijk terug.”
“Jazeker meester!” knikte Winky en met een plofje verdween ze weer.
Severus draaide zich naar Dobby. “Dobby, ik heb een belangrijke taak voor je.” Hij toonde Dobby de toverstaf van Xenophilius. “Deze toverstaf behoort aan Xenophilius Leeflang. Ik wil dat je deze man opzoekt, maar je mag je pas aan hem tonen wanneer je er honderd procent zeker van bent dat hij alleen is!”
Dobby knikte. “Begrepen!”
“Dat is niet alles!” zei Severus snel. “Er is meer! Geef hem zijn toverstaf terug en vraag dan als er iets is wat hij wil meegeven voor zijn dochter, Loena. Of er bezittingen zijn die haar toebehoren. Breng ze dan naar hier.”
Dobby knikte weer, maar ditmaal iets minder snel. “Begrepen,” zei hij aarzelend. “Wat wilt u met haar bezittingen dan?”
Severus wilde antwoorden, maar werd onderbroken door Winky die terug verscheen in de kamer. “Werk is doorgegeven, meester! Winky kan u dienen zolang als nodig is!”
“Goed, Winky! Ik ben jullie een verklaring schuldig waarom jullie hier zijn.” Severus zuchtte. “Maar zoals bij alle zaken die mij aangaan, moeten jullie ook weten dat jullie hier geen woord van mogen vertellen, aan niemand niet!”
Dobby en Winky knikten snel.
“Gisteren is Xenophilius Leeflang, hoofd van de Kibbelaar, hier geweest. Hij wilde een artikel schrijven, maar dat kon ik niet toestaan! Dus nam ik hem gevangen!”
Dobby’s mond zakte open en hij staarde Severus aan.
“Maar midden in de nacht kwam zijn dochter Loena Leeflang hem zoeken! Ik kon hen niet laten gaan! Ze zouden alles kunnen doorvertellen! Uiteindelijk zijn we tot een afspraak gekomen. Xenophilius zou vrijuit mogen gaan, op voorwaarde dat hij niets zou zeggen. En als onderpand is Loena Leeflang hier gebleven. Haar aanwezigheid verzekert dat ons geheim zo blijft – een geheim.”
Dobby sloot zijn mond weer en knikte. Ook Winky knikte langzaam.
“Dobby, je weet wat te doen. Ga.”
Dobby verdween en nu was het Winky die achterbleef.
“Waarmee kan Winky helpen?” vroeg de huiself met haar hoge piepstem.
“Ik wil dat je wacht gaat staan. Laat me weten wanneer Loena wakker is. Ze bevindt zich in de grote cel, aan de oude linkervleugel.”
Winky knikte. “Begrepen, meester!”
“Ga dan!”
Zodra Winky weg was, zette Severus zich neer aan zijn tafel. Hij liet zijn hoofd in zijn handen zakken en streek door zijn lange haren. Iets in hem was anders. Hij wist niet wat het was en dacht over het gevoel na. Hij voelde zich... bijna levend. Hij richtte zijn ogen op de glazen bol. De gewoonlijke zwarte mist draaide snel rond en nam allerlei wazige vormen aan. Hij dacht dat hij het zich inbeelde, maar voor een moment zag hij zelfs een sprankje licht.
Hij schudde dat beeld weg en wachtte. Loena kon ieder moment wakker worden. En dan zou het aan hem zijn om haar de regels van zijn eigen gevangenis uit te leggen. Hij keek er nu al tegen op.
Loena strekte zich uit en opende haar ogen. Door het open raam zag ze dat het dag was. Veel licht was er niet, maar het was toch nog te licht voor nacht te zijn. Ze stond recht en deed de mantel weer om. Het was best fris in de kamer.
Ze stapte naar de deur en beeldde zich in dat ze – toen ze deze opende – een plofje hoorde.
“Nargels?” mompelde ze in zichzelf terwijl ze om zich heen keek in de gang. Er was echter niets te zien. “Hmmm. Vreemd.”
Ze wandelde naar buiten. Het open plein was verlaten en haar aandacht werd getrokken door het klotsen van de golven.
Ondertussen had Winky haar meester op de hoogte gebracht van het ontwaken van Loena. Severus keek door zijn raam op het plein uit, waar Loena richting de steile rotsen liep. Severus rende de kamer uit en de trappen af.
Toen hij zelf op het plein aankwam, stond Loena al aan het uiteinde ervan, uit te kijken over de woeste zee. Hij nam even de tijd om op adem te komen en benaderde haar toen. Hij wandelde tot hij een paar meter achter haar stond en kuchte om zijn aanwezigheid kenbaar te maken.
“Hallo professor,” groette Loena hem zonder zich om te draaien. Ze bleef naar de zee kijken. “Ik hoopte al dat u zou komen. Ik wil u graag iets vragen.”
Severus leek even van zijn stuk. Wat vroeg ze zich dan af?
Loena wachtte niet op antwoord van hem en viel met de deur in huis. “U moet hier vast al heel lang zitten. Hebt u in al die tijd geen rare geluiden gehoord in de nacht? Of overdag?”
Nu was Severus helemaal van zijn stuk. “Geluiden?” herhaalde hij.
“Ja, van zeemonsters,” lichtte Loena hem toe. “Ik weet namelijk niet of ze deze sterke stroming zouden aandurven. Deze rotsen zijn mogelijk te gevaarlijk voor hen om dicht te naderen.”
Severus wist niet wat hij daarop moest zeggen. Het enige wat hij kon bedenken om uit dit benarde gesprek te ontsnappen, was haar af te leiden.
“Loena, ik zou graag met je willen spreken over de regels.”
“De regels?” herhaalde Loena en voor het eerst die dag draaide ze zich om om hem te bekijken.
“Ja, de regels. Maar niet hier. Volg me.”
Loena volgde hem gewillig en bestudeerde hem. Zijn kleren waren oud, grauw en versleten. Zelfs in deze kou droeg hij geen cape. Het was vreemd. Vroeger had hij altijd een cape gedragen – het hele jaar door – zelfs als ze toverdranken hadden zitten maken bij het hete vuur. Zelden had ze hem zonder cape gezien. En nu – terwijl het ijzig koud waaide – droeg hij er geen.
“Waar is uw cape?” vroeg Loena hem.
Weeral werd Severus verrast door het onverwachte van een vraag van haar. “Welke cape?”
“Nou... een cape. Zoals u er vroeger altijd droeg.”
“Dat was lang geleden,” zei Severus. “Ik heb al tien jaar geen cape meer gezien.”
“De mijne toch wel?” merkte Loena op.
Severus rolde met zijn ogen, al kon Loena dat niet zien terwijl ze hem volgde. “Ja, de jouwe wel.”
Hij leidde haar een kamer binnen die meer dan alles leek op een interrogatiekamer. Een kleine tafel stond in het midden van de anderzijds lege kamer, en aan weerszijden van de tafel stonden twee stoelen. “Zet je,” gebood Severus Loena.
Loena liet zich zakken in een stoel en legde haar handen in haar schoot terwijl ze Severus met haar grote ogen aankeek. Severus voelde zich ongemakkelijk – alsof hij gevangen was in haar niet-aflatende blik. Hij probeerde zich eraan te doen herinneren dat hij vroeger degene was geweest die het voor het zeggen had gehad – tegen al zijn leerlingen. Het was zijn blik geweest die leerlingen nachtmerries had bezorgd. Het was zijn blik geweest die respect had afgedwongen.
En nu leek hij ten onder te gaan aan twee nieuwsgierige, blauwgrijze ogen... Hoe had het zover kunnen komen? Wanneer was hij zo onzeker geworden?
Hij nam plaats tegenover haar en legde zijn handen formeel op tafel. “Juffrouw Leeflang... Ik zou u graag enkele regels willen voorleggen. En ik wil er ook bij benadrukken dat ik het niet op prijs zou stellen als u ze niet zou volgen.”
Loena knikte gehoorzaam.
“Als eerste wil ik u verbieden om mijn kamer te betreden. U hebt geen toestemming om er nogmaals te komen. Ik veronderstel dat u weet waar mijn kamer is – het is namelijk waar u mijn toverstaf van me hebt gestolen.”
Loena knikte weeral en staarde hem verder aan.
“Als tweede regel wil ik u verbieden om magie te gebruiken... in mijn bijzijn. Ik wil uw toverstaf teruggeven, zodat u deze kan gebruiken voor simpele hygiëne-spreuken of kuisspreuken. Maar ik zal op geen enkel moment tolereren dat u deze staf heft of zelfs maar aanraakt in mijn bijzijn.”
Loena knikte weeral en Severus bood haar de staf terug aan. Loena reikte ernaar, maar trok haar hand op het laatste moment terug. Ze dacht even diep na.
“Is dit een test?” vroeg ze.
“Een test?” herhaalde Severus niet-begrijpend.
“Ja, een test... U zegt me net dat ik de staf niet mag aanraken in uw bijzijn, maar dan biedt u zelf de staf aan... Anders moet u gewoon de staf achter mijn oor steken, dan hoef ik hem niet aan te raken.” Ze boog naar voren en draaide haar hoofd lichtjes, zodat Severus gemakkelijker de staf achter haar oor kon plaatsen.
Severus kon zijn hoofd wel op de tafel laten vallen van ellende. Ze kon behoorlijk irritant zijn, op een onschuldige manier. Hij legde de staf op tafel neer, als teken dat hij het niet achter haar oor zou steken.
“Dit is dan de eerste en laatste keer dat je je toverstaf mag aanraken in mijn bijzijn, je hebt mijn woord,” verzekerde hij haar.
Voor Loena was dat goed genoeg en ze nam haar staf en stak deze achter haar oor.
“Dan is er een derde en een laatste regel die je hoort te accepteren. Je zal uit de keuken blijven en gesprekken met mijn huiselven vermijden.”
“U heeft huiselven?” vroeg Loena, licht verrast. Ze had niet gedacht dat iemand die machtig genoeg was om huiselven te hebben, zo onverzorgd door het leven kon gaan.
“Ja. Maar ik wil niet dat u met ze praat.”
Loena knikte. “Ik zal gehoorzamen.”
“Verder wil ik je enkel waarschuwen. Kijk rond op eigen risico – maar wees voorzichtig. Sommige kamers zijn niet meer stabiel of veilig. Ik raad je dan ook af om op onderzoek te gaan in de meest vervallen delen van de ruïnes. Ik heb een huiself naar je vader gestuurd om er spullen van je op te halen.” Severus lette nauwkeurig op of Loena nu wel een emotie liet blijken. Maar weeral bleven haar ogen van glas en kwam er geen reactie.
“Ik heb een vraag,” mijmerde ze opeens.
“Wat dan?”
“Wanneer eten we?”
Severus trok zijn wenkbrauwen omhoog. Dat was niet meteen een vraag die hij verwacht had.
“Heb je honger dan?”
“Ja.”
Severus twijfelde even. “Ik laat een huiself iets naar je kamer brengen, als je dat schikt.”
Loena knikte.
“Goed,” besloot Severus. “Dan is dat geregeld. Ik zal je nu laten.”
Hij stond op en schoof de stoel weer onder de tafel.
“Laat weten als er iets is.”
Hij wilde de kamer verlaten, maar Loena onderbrak hem.
“Hoe dan?”
“Huh?”
“Hoe kan ik laten weten als er iets is? Ik mag niet op uw kamer. Ik mag de huiselven niet aanspreken. En ik mag ook geen magie in uw bijzijn gebruiken, dus een patronus sturen zou ook niet gaan.”
Touché. Ze had een punt. Severus dacht er even over na.
“Nu ik erover nadenk... Je mag de huiselven commanderen. Maar ik wil niet dat je een gesprek met ze aangaat. Behandel ze louter als dienaars en ik maak er geen probleem van.”
Loena knikte en glimlachte mysterieus. “Begrepen.”
Severus knikte ook en verliet weer de kamer. Het leek erop dat Loena nog even bleef zitten. Hij had geen idee waarom – maar besloot om het zichzelf niet af te vragen – deze jonge vrouw was toch niet te begrijpen. Moeite doen om haar te vatten, zou enkel hoofdpijn veroorzaken.
Het was zo een vreemde situatie waar hij zich in bevond. Maar het was voor het beste dat Loena niet te weten zou komen wat er precies aan de hand was. De gedachte aan de vloek die over hem was uitgesproken was erg genoeg om te dragen, hij wilde die niet delen met iemand anders. Al stelde Loena geregeld een vraag, ze stelde niet die vragen waar hij bang voor was: hoe was hij in Azkaban terechtgekomen? En waarom kon hij er niet van weg?
Hij moest terug naar zijn kamer. Hij had Winky immers bevolen om daar te blijven – en het was tijd om de kleine huiself het volgende bevel te geven: eten voor Loena te verzorgen.
Het was middag. Buiten was het donker. Dit kwam door de wolken die altijd boven Azkaban hingen – zo was het al tien jaar. Al tien jaar had Severus geen zonlicht meer gevoeld op zijn huid. Hij zag het wel geregeld, dat de zon scheen in de verte. Of dat de zon opkwam of onderging. Maar er was altijd wel mist of een wolk die hem belette de warmte te voelen. Dus zat hij dag in, dag uit op zijn kamer, net als nu. Maar het was al lang geleden dat hij nog zoveel had geijsbeerd als vandaag. Hij had veel om over na te denken en hij verwelkomde die afwisseling.
Hij speelde met de twee toverstaffen in zijn handen. Een was van Loena, de andere van Xenophilius. Hij had de man zonder zijn toverstaf laten vertrekken... De tovenaar had er ook niet meer naar gevraagd... Ze waren het beiden helemaal vergeten...
En Loena... Hij had Loena een kamer getoond, een van de beste leegstaande kamers die er nog waren in de ruïnes – zonder lekken of scheuren in de muren. In die kamer bevond zich nog steeds een houten plank, waarop vroeger ook gevangenen hadden geslapen. En een klein houten tafeltje met een krukje. Die ochtend had Loena haar cape uitgedaan en die over haar heen gelegd en ze was haast binnen tien secondes in slaap gevallen op de harde plank. Severus had haar nog best een kussen willen aanbieden, maar had er niet eens de tijd voor gekregen! Toen hij het haar had willen vragen, was hij namelijk onderbroken door haar gesnurk.
Ongetwijfeld sliep ze nog steeds. Zou hij haar toverstaf moeten teruggeven? Hij voelde zichzelf altijd zo naakt zonder zijn toverstaf. Hij wilde niet dat zij zich zo ongemakkellijk zou voelen – maar anderzijds wist hij nog steeds niet of ze te vertrouwen was eens ze de toverstaf zou terugkrijgen.
Severus wreef denkend over zijn baard en schraapte zijn stem.
“Dobby! Winky! Ik heb jullie nodig!”
Het duurde enkele secondes, maar met twee plofjes verschenen Dobby en Winky voor hem.
“Meester!” riepen de twee huiselven tegelijk en ze gingen groetend door hun dunne knieën.
Severus gebaarde met zijn hand dat ze mochten rechtkomen en de twee huiselven keken hem nieuwsgierig aan.
“Mijn excuses dat ik jullie op dit uur bij me verzamel. Ik weet dat dat niet was wat was afgesproken.”
Winky knikte. “Winky was bezig met wassen van studentengewaden! Ze zitten nog in het sop!”
“Dobby zat in de keuken pudding te maken! Maar andere huiselven hebben het al overgenomen.”
“Mooi,” zei Severus kort. “Ik heb jullie veel te vertellen en te vragen. Winky, zoek iemand om je werk over te nemen en keer dan onmiddellijk terug.”
“Jazeker meester!” knikte Winky en met een plofje verdween ze weer.
Severus draaide zich naar Dobby. “Dobby, ik heb een belangrijke taak voor je.” Hij toonde Dobby de toverstaf van Xenophilius. “Deze toverstaf behoort aan Xenophilius Leeflang. Ik wil dat je deze man opzoekt, maar je mag je pas aan hem tonen wanneer je er honderd procent zeker van bent dat hij alleen is!”
Dobby knikte. “Begrepen!”
“Dat is niet alles!” zei Severus snel. “Er is meer! Geef hem zijn toverstaf terug en vraag dan als er iets is wat hij wil meegeven voor zijn dochter, Loena. Of er bezittingen zijn die haar toebehoren. Breng ze dan naar hier.”
Dobby knikte weer, maar ditmaal iets minder snel. “Begrepen,” zei hij aarzelend. “Wat wilt u met haar bezittingen dan?”
Severus wilde antwoorden, maar werd onderbroken door Winky die terug verscheen in de kamer. “Werk is doorgegeven, meester! Winky kan u dienen zolang als nodig is!”
“Goed, Winky! Ik ben jullie een verklaring schuldig waarom jullie hier zijn.” Severus zuchtte. “Maar zoals bij alle zaken die mij aangaan, moeten jullie ook weten dat jullie hier geen woord van mogen vertellen, aan niemand niet!”
Dobby en Winky knikten snel.
“Gisteren is Xenophilius Leeflang, hoofd van de Kibbelaar, hier geweest. Hij wilde een artikel schrijven, maar dat kon ik niet toestaan! Dus nam ik hem gevangen!”
Dobby’s mond zakte open en hij staarde Severus aan.
“Maar midden in de nacht kwam zijn dochter Loena Leeflang hem zoeken! Ik kon hen niet laten gaan! Ze zouden alles kunnen doorvertellen! Uiteindelijk zijn we tot een afspraak gekomen. Xenophilius zou vrijuit mogen gaan, op voorwaarde dat hij niets zou zeggen. En als onderpand is Loena Leeflang hier gebleven. Haar aanwezigheid verzekert dat ons geheim zo blijft – een geheim.”
Dobby sloot zijn mond weer en knikte. Ook Winky knikte langzaam.
“Dobby, je weet wat te doen. Ga.”
Dobby verdween en nu was het Winky die achterbleef.
“Waarmee kan Winky helpen?” vroeg de huiself met haar hoge piepstem.
“Ik wil dat je wacht gaat staan. Laat me weten wanneer Loena wakker is. Ze bevindt zich in de grote cel, aan de oude linkervleugel.”
Winky knikte. “Begrepen, meester!”
“Ga dan!”
Zodra Winky weg was, zette Severus zich neer aan zijn tafel. Hij liet zijn hoofd in zijn handen zakken en streek door zijn lange haren. Iets in hem was anders. Hij wist niet wat het was en dacht over het gevoel na. Hij voelde zich... bijna levend. Hij richtte zijn ogen op de glazen bol. De gewoonlijke zwarte mist draaide snel rond en nam allerlei wazige vormen aan. Hij dacht dat hij het zich inbeelde, maar voor een moment zag hij zelfs een sprankje licht.
Hij schudde dat beeld weg en wachtte. Loena kon ieder moment wakker worden. En dan zou het aan hem zijn om haar de regels van zijn eigen gevangenis uit te leggen. Hij keek er nu al tegen op.
Loena strekte zich uit en opende haar ogen. Door het open raam zag ze dat het dag was. Veel licht was er niet, maar het was toch nog te licht voor nacht te zijn. Ze stond recht en deed de mantel weer om. Het was best fris in de kamer.
Ze stapte naar de deur en beeldde zich in dat ze – toen ze deze opende – een plofje hoorde.
“Nargels?” mompelde ze in zichzelf terwijl ze om zich heen keek in de gang. Er was echter niets te zien. “Hmmm. Vreemd.”
Ze wandelde naar buiten. Het open plein was verlaten en haar aandacht werd getrokken door het klotsen van de golven.
Ondertussen had Winky haar meester op de hoogte gebracht van het ontwaken van Loena. Severus keek door zijn raam op het plein uit, waar Loena richting de steile rotsen liep. Severus rende de kamer uit en de trappen af.
Toen hij zelf op het plein aankwam, stond Loena al aan het uiteinde ervan, uit te kijken over de woeste zee. Hij nam even de tijd om op adem te komen en benaderde haar toen. Hij wandelde tot hij een paar meter achter haar stond en kuchte om zijn aanwezigheid kenbaar te maken.
“Hallo professor,” groette Loena hem zonder zich om te draaien. Ze bleef naar de zee kijken. “Ik hoopte al dat u zou komen. Ik wil u graag iets vragen.”
Severus leek even van zijn stuk. Wat vroeg ze zich dan af?
Loena wachtte niet op antwoord van hem en viel met de deur in huis. “U moet hier vast al heel lang zitten. Hebt u in al die tijd geen rare geluiden gehoord in de nacht? Of overdag?”
Nu was Severus helemaal van zijn stuk. “Geluiden?” herhaalde hij.
“Ja, van zeemonsters,” lichtte Loena hem toe. “Ik weet namelijk niet of ze deze sterke stroming zouden aandurven. Deze rotsen zijn mogelijk te gevaarlijk voor hen om dicht te naderen.”
Severus wist niet wat hij daarop moest zeggen. Het enige wat hij kon bedenken om uit dit benarde gesprek te ontsnappen, was haar af te leiden.
“Loena, ik zou graag met je willen spreken over de regels.”
“De regels?” herhaalde Loena en voor het eerst die dag draaide ze zich om om hem te bekijken.
“Ja, de regels. Maar niet hier. Volg me.”
Loena volgde hem gewillig en bestudeerde hem. Zijn kleren waren oud, grauw en versleten. Zelfs in deze kou droeg hij geen cape. Het was vreemd. Vroeger had hij altijd een cape gedragen – het hele jaar door – zelfs als ze toverdranken hadden zitten maken bij het hete vuur. Zelden had ze hem zonder cape gezien. En nu – terwijl het ijzig koud waaide – droeg hij er geen.
“Waar is uw cape?” vroeg Loena hem.
Weeral werd Severus verrast door het onverwachte van een vraag van haar. “Welke cape?”
“Nou... een cape. Zoals u er vroeger altijd droeg.”
“Dat was lang geleden,” zei Severus. “Ik heb al tien jaar geen cape meer gezien.”
“De mijne toch wel?” merkte Loena op.
Severus rolde met zijn ogen, al kon Loena dat niet zien terwijl ze hem volgde. “Ja, de jouwe wel.”
Hij leidde haar een kamer binnen die meer dan alles leek op een interrogatiekamer. Een kleine tafel stond in het midden van de anderzijds lege kamer, en aan weerszijden van de tafel stonden twee stoelen. “Zet je,” gebood Severus Loena.
Loena liet zich zakken in een stoel en legde haar handen in haar schoot terwijl ze Severus met haar grote ogen aankeek. Severus voelde zich ongemakkelijk – alsof hij gevangen was in haar niet-aflatende blik. Hij probeerde zich eraan te doen herinneren dat hij vroeger degene was geweest die het voor het zeggen had gehad – tegen al zijn leerlingen. Het was zijn blik geweest die leerlingen nachtmerries had bezorgd. Het was zijn blik geweest die respect had afgedwongen.
En nu leek hij ten onder te gaan aan twee nieuwsgierige, blauwgrijze ogen... Hoe had het zover kunnen komen? Wanneer was hij zo onzeker geworden?
Hij nam plaats tegenover haar en legde zijn handen formeel op tafel. “Juffrouw Leeflang... Ik zou u graag enkele regels willen voorleggen. En ik wil er ook bij benadrukken dat ik het niet op prijs zou stellen als u ze niet zou volgen.”
Loena knikte gehoorzaam.
“Als eerste wil ik u verbieden om mijn kamer te betreden. U hebt geen toestemming om er nogmaals te komen. Ik veronderstel dat u weet waar mijn kamer is – het is namelijk waar u mijn toverstaf van me hebt gestolen.”
Loena knikte weeral en staarde hem verder aan.
“Als tweede regel wil ik u verbieden om magie te gebruiken... in mijn bijzijn. Ik wil uw toverstaf teruggeven, zodat u deze kan gebruiken voor simpele hygiëne-spreuken of kuisspreuken. Maar ik zal op geen enkel moment tolereren dat u deze staf heft of zelfs maar aanraakt in mijn bijzijn.”
Loena knikte weeral en Severus bood haar de staf terug aan. Loena reikte ernaar, maar trok haar hand op het laatste moment terug. Ze dacht even diep na.
“Is dit een test?” vroeg ze.
“Een test?” herhaalde Severus niet-begrijpend.
“Ja, een test... U zegt me net dat ik de staf niet mag aanraken in uw bijzijn, maar dan biedt u zelf de staf aan... Anders moet u gewoon de staf achter mijn oor steken, dan hoef ik hem niet aan te raken.” Ze boog naar voren en draaide haar hoofd lichtjes, zodat Severus gemakkelijker de staf achter haar oor kon plaatsen.
Severus kon zijn hoofd wel op de tafel laten vallen van ellende. Ze kon behoorlijk irritant zijn, op een onschuldige manier. Hij legde de staf op tafel neer, als teken dat hij het niet achter haar oor zou steken.
“Dit is dan de eerste en laatste keer dat je je toverstaf mag aanraken in mijn bijzijn, je hebt mijn woord,” verzekerde hij haar.
Voor Loena was dat goed genoeg en ze nam haar staf en stak deze achter haar oor.
“Dan is er een derde en een laatste regel die je hoort te accepteren. Je zal uit de keuken blijven en gesprekken met mijn huiselven vermijden.”
“U heeft huiselven?” vroeg Loena, licht verrast. Ze had niet gedacht dat iemand die machtig genoeg was om huiselven te hebben, zo onverzorgd door het leven kon gaan.
“Ja. Maar ik wil niet dat u met ze praat.”
Loena knikte. “Ik zal gehoorzamen.”
“Verder wil ik je enkel waarschuwen. Kijk rond op eigen risico – maar wees voorzichtig. Sommige kamers zijn niet meer stabiel of veilig. Ik raad je dan ook af om op onderzoek te gaan in de meest vervallen delen van de ruïnes. Ik heb een huiself naar je vader gestuurd om er spullen van je op te halen.” Severus lette nauwkeurig op of Loena nu wel een emotie liet blijken. Maar weeral bleven haar ogen van glas en kwam er geen reactie.
“Ik heb een vraag,” mijmerde ze opeens.
“Wat dan?”
“Wanneer eten we?”
Severus trok zijn wenkbrauwen omhoog. Dat was niet meteen een vraag die hij verwacht had.
“Heb je honger dan?”
“Ja.”
Severus twijfelde even. “Ik laat een huiself iets naar je kamer brengen, als je dat schikt.”
Loena knikte.
“Goed,” besloot Severus. “Dan is dat geregeld. Ik zal je nu laten.”
Hij stond op en schoof de stoel weer onder de tafel.
“Laat weten als er iets is.”
Hij wilde de kamer verlaten, maar Loena onderbrak hem.
“Hoe dan?”
“Huh?”
“Hoe kan ik laten weten als er iets is? Ik mag niet op uw kamer. Ik mag de huiselven niet aanspreken. En ik mag ook geen magie in uw bijzijn gebruiken, dus een patronus sturen zou ook niet gaan.”
Touché. Ze had een punt. Severus dacht er even over na.
“Nu ik erover nadenk... Je mag de huiselven commanderen. Maar ik wil niet dat je een gesprek met ze aangaat. Behandel ze louter als dienaars en ik maak er geen probleem van.”
Loena knikte en glimlachte mysterieus. “Begrepen.”
Severus knikte ook en verliet weer de kamer. Het leek erop dat Loena nog even bleef zitten. Hij had geen idee waarom – maar besloot om het zichzelf niet af te vragen – deze jonge vrouw was toch niet te begrijpen. Moeite doen om haar te vatten, zou enkel hoofdpijn veroorzaken.
Het was zo een vreemde situatie waar hij zich in bevond. Maar het was voor het beste dat Loena niet te weten zou komen wat er precies aan de hand was. De gedachte aan de vloek die over hem was uitgesproken was erg genoeg om te dragen, hij wilde die niet delen met iemand anders. Al stelde Loena geregeld een vraag, ze stelde niet die vragen waar hij bang voor was: hoe was hij in Azkaban terechtgekomen? En waarom kon hij er niet van weg?
Hij moest terug naar zijn kamer. Hij had Winky immers bevolen om daar te blijven – en het was tijd om de kleine huiself het volgende bevel te geven: eten voor Loena te verzorgen.