27/08/2020, 21:56
Hoofdstuk 16: Het Weerzien en Afscheid
“Hallo Loena.”
Ze leek het niet te kunnen geloven. Maar ook voor Severus voelde het onecht aan. Ze was nog steeds Loena en de jaren hadden haar niet veel veranderd. Ze was volwassen geworden en haar gelaatstrekken waren iets scherper dan dat ze waren als tiener, maar ze had nog steeds die wonderbaarlijk lange vuilblonde haren. Ook haar kleren waren nog steeds van dezelfde uitgesproken en eigenwijze stijl, al dacht hij niet dat hij haar ooit mooier dan dit had gevonden. Bovenal toonden haar blauwgrijze ogen nog steeds haar erg jonge en wijze ziel. Maar er lag ook een stukje verdriet in.
Ze draaide zich om en schrok zichtbaar toen ze hem aankeek. In ruil glimlachte hij warm terug. Hij voelde aangename tintels in zijn buik en durfde amper te ademen.
Haar initiële verrassing maakte plaats voor ongeloof. Ze liet langzaam haar handen weer zakken en schudde haar hoofd. “Je bent niet echt.”
Vastberaden keek ze weg en Severus drukte zich met zijn rug tegen de muur toen ze hem passeerde en de trappen naar het dek opliep.
Verward keek hij haar na. Geloofde ze nou dat ze hem inbeeldde? Hij mijmerde voor een paar momenten, totdat hij ook vastberaden de trap omhoog klom.
Hij zag haar in de duisternis van de nacht aan de rechterkant van het schip staan, met haar handen op de houten reling terwijl ze naar het water onder haar keek. Ze leek haar gedachten op orde te stellen en Severus voelde zich een tikje reddeloos. Hun wederzien was niet zoals hij had gedacht. Het was best ironisch dat Loena – die overal in geloofde – nu niet geloofde in zijn bestaan.
Langzaam wandelde hij tot hij naast haar stond en hij keek even naar de zee, voordat hij zijn rug ernaar toe draaide en zijn aandacht volledig aan haar schonk.
“Loena, ik ben het écht.”
Ze keek hem aan en ze leek zijn hele wezen argwanend te bestuderen. Het zag ernaar uit dat ze niet wilde geloven dat hij echt daar was. Een klein rimpeltje op haar voorhoofd verried dat ze piekerde terwijl ze hem aankeek.
Hij durfde haar niet aan te raken, maar zijn hand bewoog wel onbewust even haar richting uit terwijl hij haar doordringend aankeek.“Zeg me wat ik moet doen om je te bewijzen dat ik hier echt ben – en ik doe het!”
Ze knipperde met haar ogen. Langzaamaan begon ze te geloven dat hij echt daar was, maar het wilde nog steeds niet helemaal binnendringen.
“Severus,” begon ze aarzelend.
“Zeg het maar,” moedigde hij haar aan.
Ze liet de reling los en stapte naar hem toe, maar durfde hem niet aan te raken toen ze eenmaal voor hem stond. Haar hand reikte even naar zijn gezicht, maar ze trok haar hand haast onmiddellijk weer terug toen ze hem bijna aanraakte.
Severus’ warme blik werd er niet minder om. Ze durfde echt niet. Ditmaal reikte hij naar haar en legde hij zijn hand op haar wang. Ze rilde onder zijn aanraking en keek hoopvol naar hem op terwijl ze met haar eigen rechterhand de zijne greep.
“Je bent het écht,” fluisterde ze ongelovend en ze schudde haar hoofd. “Ik dacht dat je nooit meer zou komen.”
Het deed Severus pijn om te horen dat ze de hoop had opgegeven en hij hoopte niet dat dit betekende dat haar liefde ook was verdwenen.
“Natuurlijk zou ik komen,” zei hij zacht. “Ik zou je nooit uit eigen keuze alleen laten, Loena. Ik hou van je.”
De tranen sprongen haar in de ogen en Severus schrok toen ze zich opeens tegen hem aan liet vallen en hartstochtelijk begon te huilen. Sussend liet hij zijn handen door haar haren gaan terwijl ze zijn hemd nat weende.
“Ik heb je zo gemist,” snikte ze. “Ik voelde me zo alleen zonder jou.”
Hij omhelsde haar enkel steviger. “Dan weet je hoe ik me voor lange tijd heb gevoeld zonder jou.”
Loena begon hier enkel heviger van te snikken, alsof de gedachte aan zijn verdriet het hare enkel vergrootte.
“Maar droog je tranen nu maar,” zei Severus vol goede moed. “We zijn weer samen.”
Ze deed wat hij vroeg en wreef met de rug van haar hand door haar ogen. Ze keek hem aan en voor het eerst kon er een dappere glimlach vanaf.
“Ik kan het nog steeds niet geloven.”
“Ditmaal is het wachten voor mij niet zo lang geweest als voor jou,” zei Severus in een troostende stem. Hij veegde teder met zijn duim één van de tranen van haar gezicht. “Ik zal je niet meer laten gaan. Nooit meer. Ik beloof het.”
Loena’s blik werd een beetje angstig. “Maar wat met de Tijdverdrijver? Is dat wel wat hij wil? Wie weet transporteert hij je dadelijk weer weg!”
Severus kreeg geen kans om iets te zeggen want opeens vloog de Tijdverdrijver op uit de zak van zijn mantel en zweefde hij tot tussen Severus en Loena in. Ze deden beiden een kleine stap naar achteren, maar lieten elkaar niet los. Het leek haast alsof Grindelwald’s oude artefact hen uitdaagde, zoals het tussen hen in bleef zweven..
“Ik laat haar niet gaan ditmaal!” zei Severus streng en bevelend tegen het ding. De Tijdverdrijver draaide een halve slag om en Loena had het gevoel dat het ding haar aankeek – zelfs al had het geen ogen.
“Alsjeblieft, scheidt ons niet nog een keer van elkaar.” Loena’s verzoek klonk een beetje smekend en de Tijdverdrijver vloog opeens dichter naar Loena toe. Severus kneep enkel steviger in haar handen hierdoor en Loena bleef vastberaden staan.
De Tijdverdrijver zweefde even voor haar ogen en vloog toen abrupt naar het gezicht van Severus. Zijn blik was streng en volhardend. Hij knipperde niet met zijn ogen en sprak het ding toe.
“Je hebt ons niet enkel gescheiden, maar je hebt ons ook weer samengebracht. Keer na keer. Ik weet niet of ik je hoor te vervloeken of te danken. Maar ik heb nu een belofte aan haar gemaakt en ik wil die niet verbreken. Als iemand hier vandaan moet, dan gaat die niet alleen. Aan jou de keuze. Of je laat ons hier, of je neemt ons beiden mee.”
De Tijdverdrijver vloog opeens weg, tot achter de reling van de boot, bleef daar een paar secondes hangen, en liet zich toen opeens naar beneden vallen. Loena en Severus renden dichterbij om de Tijdverdrijver te zien neerplonsen in het duistere water, maar dit gebeurde niet. Net toen ze de reling hadden bereikt, schoot de Tijdverdrijver met de snelheid van een Snaai voor hun ogen de lucht in, tot hij uiteindelijk verdween tussen de grijze vederwolken die hoog boven het water hingen in de nacht.
Ademloos keken ze toe en Loena kneep opeens in Severus’ hand. Beiden keken ze nog naar de wolken en sterrenhemel boven hen.
“Is hij weg?” vroeg ze voorzichtig. “Voor eeuwig?”
Severus draaide zich tot haar. “Ik hoop het.” Hij glimlachte toen ze zijn blik opzocht. “Dan kan ik eindelijk bij jou blijven.”
Loena bloosde hevig. Het feit dat hij hier bij haar stond, kwam haar zo onecht over. Na al die jaren thuis te wachten tot hij zou opdagen, was het ironisch dat ze hem zag op die eerste avond dat ze hem in feite had willen opgeven. Ze schudde haar hoofd. “En nog steeds kan ik het niet geloven.”
Hij ging dichter bij haar staan en sloeg zijn armen om haar middel. Ze trilde in zijn armen, maar legde desondanks haar hand op zijn schouder terwijl hij haar dichter naar zich toe trok.
“Geloof dit dan,” zei hij zacht en vastbesloten drukte hij zijn lippen op de hare.
Ze schrok even van de doortastende manier waarop hij zijn kans waagde, maar bovenal schrok ze van de emoties die in haar naar boven kwamen toen zijn zachte lippen de hare raakten. Het vuurwerk in haar maag verspreidde zich door heel haar lichaam en ze was ervan overtuigd dat er ieder moment stoom uit haar oren zou komen. Ze kuste hem terug met volle overgave en omhelsde hem zo stevig dat ze terugdeinsde toen hij haar zachtjes van zich af probeerde te duwen.
“Ik moet je nog iets vragen,” zei hij met stille stem en ze keek hem afwachtend aan, met nog steeds een ontzettend rode blos op haar gezicht. Hij leek echter de vraag niet te durven stellen en Loena keek hem afwachtend aan.
“Wat is het, Severus?”
Hij glimlachte bij het horen van zijn naam. De manier waarop ze zijn naam uitsprak was niet veranderd in al die jaren en het gaf hem de moed om zijn vraag te stellen.
“Loena, vind je het oké als ik bij je blijf?”
Loena trok grote ogen. Was hij gek geworden?
“Vind ik het oké?!” herhaalde ze ongelovend terwijl ze in zijn zwarte, maar warme ogen keek. Hij leek echt niet te beseffen hoe veel ze hem had gemist en hoe zeer ze wenste dat hij bij haar bleef. Het verbaasde haar dat hij die vraag nog stelde en ze glimlachte opeens. “Doe niet zo raar, Severus! Er is niets wat ik liever wil! Daarenboven vergroot het enkel de kans dat we Vinloze Dolfijnleeuwen zullen tegenkomen.”
“Euh...” Hij fronste zijn voorhoofd bij het horen van die laatste woorden. Hij wilde geen bubbels doorprikken, maar kon niet doen alsof hij ooit in zulke wezens had geloofd.
Loena merkte zijn aarzeling, maar haar glimlach verdween niet, in tegendeel. “Wat verkies jij dan om te doen in de tijd die ons rest op deze aardbol?”
Zijn frons verdween en zijn lippen krulden aangenaam omhoog terwijl hij haar sluw aankeek. “Ik was van plan je lief te hebben, tot de dag dat ik sterf. Dat is alles.”
“Mm...” Mijmerend keek ze om zich heen, een beetje ongemakkellijk omwille van het feit dat hij haar van zich weg had geduwd, maar nadien die eerdere nabijheid niet meer had opgezocht. Als ze er verandering in wilde, zou ze daar zelf voor moeten zorgen. “Ik heb geen bezwaren. Integendeel.”
En met die woorden trok ze hem aan zijn kraag hevig dichterbij en kuste ze hem weer. Hij kon het niet laten om even te grijnzen door dat impulsieve initiatief, maar genoot desondanks van het warme lichaamscontact in die heerlijke zomernacht. Ze was wonderbaarlijk – zijn Loena. Zolang hij leefde, zou hij haar nooit meer laten gaan.
Niets zou hen nog scheiden nu – geen tovenaar – geen heks – geen fabeldier – maar bovenal: geen Tijdverdrijver.
Einde.
“Hallo Loena.”
Ze leek het niet te kunnen geloven. Maar ook voor Severus voelde het onecht aan. Ze was nog steeds Loena en de jaren hadden haar niet veel veranderd. Ze was volwassen geworden en haar gelaatstrekken waren iets scherper dan dat ze waren als tiener, maar ze had nog steeds die wonderbaarlijk lange vuilblonde haren. Ook haar kleren waren nog steeds van dezelfde uitgesproken en eigenwijze stijl, al dacht hij niet dat hij haar ooit mooier dan dit had gevonden. Bovenal toonden haar blauwgrijze ogen nog steeds haar erg jonge en wijze ziel. Maar er lag ook een stukje verdriet in.
Ze draaide zich om en schrok zichtbaar toen ze hem aankeek. In ruil glimlachte hij warm terug. Hij voelde aangename tintels in zijn buik en durfde amper te ademen.
Haar initiële verrassing maakte plaats voor ongeloof. Ze liet langzaam haar handen weer zakken en schudde haar hoofd. “Je bent niet echt.”
Vastberaden keek ze weg en Severus drukte zich met zijn rug tegen de muur toen ze hem passeerde en de trappen naar het dek opliep.
Verward keek hij haar na. Geloofde ze nou dat ze hem inbeeldde? Hij mijmerde voor een paar momenten, totdat hij ook vastberaden de trap omhoog klom.
Hij zag haar in de duisternis van de nacht aan de rechterkant van het schip staan, met haar handen op de houten reling terwijl ze naar het water onder haar keek. Ze leek haar gedachten op orde te stellen en Severus voelde zich een tikje reddeloos. Hun wederzien was niet zoals hij had gedacht. Het was best ironisch dat Loena – die overal in geloofde – nu niet geloofde in zijn bestaan.
Langzaam wandelde hij tot hij naast haar stond en hij keek even naar de zee, voordat hij zijn rug ernaar toe draaide en zijn aandacht volledig aan haar schonk.
“Loena, ik ben het écht.”
Ze keek hem aan en ze leek zijn hele wezen argwanend te bestuderen. Het zag ernaar uit dat ze niet wilde geloven dat hij echt daar was. Een klein rimpeltje op haar voorhoofd verried dat ze piekerde terwijl ze hem aankeek.
Hij durfde haar niet aan te raken, maar zijn hand bewoog wel onbewust even haar richting uit terwijl hij haar doordringend aankeek.“Zeg me wat ik moet doen om je te bewijzen dat ik hier echt ben – en ik doe het!”
Ze knipperde met haar ogen. Langzaamaan begon ze te geloven dat hij echt daar was, maar het wilde nog steeds niet helemaal binnendringen.
“Severus,” begon ze aarzelend.
“Zeg het maar,” moedigde hij haar aan.
Ze liet de reling los en stapte naar hem toe, maar durfde hem niet aan te raken toen ze eenmaal voor hem stond. Haar hand reikte even naar zijn gezicht, maar ze trok haar hand haast onmiddellijk weer terug toen ze hem bijna aanraakte.
Severus’ warme blik werd er niet minder om. Ze durfde echt niet. Ditmaal reikte hij naar haar en legde hij zijn hand op haar wang. Ze rilde onder zijn aanraking en keek hoopvol naar hem op terwijl ze met haar eigen rechterhand de zijne greep.
“Je bent het écht,” fluisterde ze ongelovend en ze schudde haar hoofd. “Ik dacht dat je nooit meer zou komen.”
Het deed Severus pijn om te horen dat ze de hoop had opgegeven en hij hoopte niet dat dit betekende dat haar liefde ook was verdwenen.
“Natuurlijk zou ik komen,” zei hij zacht. “Ik zou je nooit uit eigen keuze alleen laten, Loena. Ik hou van je.”
De tranen sprongen haar in de ogen en Severus schrok toen ze zich opeens tegen hem aan liet vallen en hartstochtelijk begon te huilen. Sussend liet hij zijn handen door haar haren gaan terwijl ze zijn hemd nat weende.
“Ik heb je zo gemist,” snikte ze. “Ik voelde me zo alleen zonder jou.”
Hij omhelsde haar enkel steviger. “Dan weet je hoe ik me voor lange tijd heb gevoeld zonder jou.”
Loena begon hier enkel heviger van te snikken, alsof de gedachte aan zijn verdriet het hare enkel vergrootte.
“Maar droog je tranen nu maar,” zei Severus vol goede moed. “We zijn weer samen.”
Ze deed wat hij vroeg en wreef met de rug van haar hand door haar ogen. Ze keek hem aan en voor het eerst kon er een dappere glimlach vanaf.
“Ik kan het nog steeds niet geloven.”
“Ditmaal is het wachten voor mij niet zo lang geweest als voor jou,” zei Severus in een troostende stem. Hij veegde teder met zijn duim één van de tranen van haar gezicht. “Ik zal je niet meer laten gaan. Nooit meer. Ik beloof het.”
Loena’s blik werd een beetje angstig. “Maar wat met de Tijdverdrijver? Is dat wel wat hij wil? Wie weet transporteert hij je dadelijk weer weg!”
Severus kreeg geen kans om iets te zeggen want opeens vloog de Tijdverdrijver op uit de zak van zijn mantel en zweefde hij tot tussen Severus en Loena in. Ze deden beiden een kleine stap naar achteren, maar lieten elkaar niet los. Het leek haast alsof Grindelwald’s oude artefact hen uitdaagde, zoals het tussen hen in bleef zweven..
“Ik laat haar niet gaan ditmaal!” zei Severus streng en bevelend tegen het ding. De Tijdverdrijver draaide een halve slag om en Loena had het gevoel dat het ding haar aankeek – zelfs al had het geen ogen.
“Alsjeblieft, scheidt ons niet nog een keer van elkaar.” Loena’s verzoek klonk een beetje smekend en de Tijdverdrijver vloog opeens dichter naar Loena toe. Severus kneep enkel steviger in haar handen hierdoor en Loena bleef vastberaden staan.
De Tijdverdrijver zweefde even voor haar ogen en vloog toen abrupt naar het gezicht van Severus. Zijn blik was streng en volhardend. Hij knipperde niet met zijn ogen en sprak het ding toe.
“Je hebt ons niet enkel gescheiden, maar je hebt ons ook weer samengebracht. Keer na keer. Ik weet niet of ik je hoor te vervloeken of te danken. Maar ik heb nu een belofte aan haar gemaakt en ik wil die niet verbreken. Als iemand hier vandaan moet, dan gaat die niet alleen. Aan jou de keuze. Of je laat ons hier, of je neemt ons beiden mee.”
De Tijdverdrijver vloog opeens weg, tot achter de reling van de boot, bleef daar een paar secondes hangen, en liet zich toen opeens naar beneden vallen. Loena en Severus renden dichterbij om de Tijdverdrijver te zien neerplonsen in het duistere water, maar dit gebeurde niet. Net toen ze de reling hadden bereikt, schoot de Tijdverdrijver met de snelheid van een Snaai voor hun ogen de lucht in, tot hij uiteindelijk verdween tussen de grijze vederwolken die hoog boven het water hingen in de nacht.
Ademloos keken ze toe en Loena kneep opeens in Severus’ hand. Beiden keken ze nog naar de wolken en sterrenhemel boven hen.
“Is hij weg?” vroeg ze voorzichtig. “Voor eeuwig?”
Severus draaide zich tot haar. “Ik hoop het.” Hij glimlachte toen ze zijn blik opzocht. “Dan kan ik eindelijk bij jou blijven.”
Loena bloosde hevig. Het feit dat hij hier bij haar stond, kwam haar zo onecht over. Na al die jaren thuis te wachten tot hij zou opdagen, was het ironisch dat ze hem zag op die eerste avond dat ze hem in feite had willen opgeven. Ze schudde haar hoofd. “En nog steeds kan ik het niet geloven.”
Hij ging dichter bij haar staan en sloeg zijn armen om haar middel. Ze trilde in zijn armen, maar legde desondanks haar hand op zijn schouder terwijl hij haar dichter naar zich toe trok.
“Geloof dit dan,” zei hij zacht en vastbesloten drukte hij zijn lippen op de hare.
Ze schrok even van de doortastende manier waarop hij zijn kans waagde, maar bovenal schrok ze van de emoties die in haar naar boven kwamen toen zijn zachte lippen de hare raakten. Het vuurwerk in haar maag verspreidde zich door heel haar lichaam en ze was ervan overtuigd dat er ieder moment stoom uit haar oren zou komen. Ze kuste hem terug met volle overgave en omhelsde hem zo stevig dat ze terugdeinsde toen hij haar zachtjes van zich af probeerde te duwen.
“Ik moet je nog iets vragen,” zei hij met stille stem en ze keek hem afwachtend aan, met nog steeds een ontzettend rode blos op haar gezicht. Hij leek echter de vraag niet te durven stellen en Loena keek hem afwachtend aan.
“Wat is het, Severus?”
Hij glimlachte bij het horen van zijn naam. De manier waarop ze zijn naam uitsprak was niet veranderd in al die jaren en het gaf hem de moed om zijn vraag te stellen.
“Loena, vind je het oké als ik bij je blijf?”
Loena trok grote ogen. Was hij gek geworden?
“Vind ik het oké?!” herhaalde ze ongelovend terwijl ze in zijn zwarte, maar warme ogen keek. Hij leek echt niet te beseffen hoe veel ze hem had gemist en hoe zeer ze wenste dat hij bij haar bleef. Het verbaasde haar dat hij die vraag nog stelde en ze glimlachte opeens. “Doe niet zo raar, Severus! Er is niets wat ik liever wil! Daarenboven vergroot het enkel de kans dat we Vinloze Dolfijnleeuwen zullen tegenkomen.”
“Euh...” Hij fronste zijn voorhoofd bij het horen van die laatste woorden. Hij wilde geen bubbels doorprikken, maar kon niet doen alsof hij ooit in zulke wezens had geloofd.
Loena merkte zijn aarzeling, maar haar glimlach verdween niet, in tegendeel. “Wat verkies jij dan om te doen in de tijd die ons rest op deze aardbol?”
Zijn frons verdween en zijn lippen krulden aangenaam omhoog terwijl hij haar sluw aankeek. “Ik was van plan je lief te hebben, tot de dag dat ik sterf. Dat is alles.”
“Mm...” Mijmerend keek ze om zich heen, een beetje ongemakkellijk omwille van het feit dat hij haar van zich weg had geduwd, maar nadien die eerdere nabijheid niet meer had opgezocht. Als ze er verandering in wilde, zou ze daar zelf voor moeten zorgen. “Ik heb geen bezwaren. Integendeel.”
En met die woorden trok ze hem aan zijn kraag hevig dichterbij en kuste ze hem weer. Hij kon het niet laten om even te grijnzen door dat impulsieve initiatief, maar genoot desondanks van het warme lichaamscontact in die heerlijke zomernacht. Ze was wonderbaarlijk – zijn Loena. Zolang hij leefde, zou hij haar nooit meer laten gaan.
Niets zou hen nog scheiden nu – geen tovenaar – geen heks – geen fabeldier – maar bovenal: geen Tijdverdrijver.
Einde.