De Tijdverdrijver - Afdrukversie +- Nomaj | Waar de magie nazindert (https://nomaj.nl) +-- Forum: Toren der Creatievelingen (https://nomaj.nl/forumdisplay.php?fid=4) +--- Forum: De Bibliotheek (https://nomaj.nl/forumdisplay.php?fid=12) +---- Forum: Lange Schrijfsels (https://nomaj.nl/forumdisplay.php?fid=18) +---- Topic: De Tijdverdrijver (/showthread.php?tid=111) Pagina's:
1
2
|
De Tijdverdrijver - CartoonJessie - 27/08/2020 De Tijdverdrijver
dit verhaal draag ik op aan maallee.
ik heb haar slechts drie woorden te zeggen... Donderwolk! Parels! Kuiltje! Inleiding Wat zou jij doen als je door een Tijdverdrijver tientallen jaren in het verleden werd geworpen en oog in oog zou staan met de jongere versie van een persoon die je hoorde te haten? Zou je die onwetende persoon om hulp vragen of wegsturen? Zou je hem proberen te begrijpen of berispen om de fouten die hij in de toekomst zou maken? En als je merkt dat je deze jonge persoon eigenlijk heel leuk vindt, zou je dan het risico nemen en hem dit tonen? Loena maakt haar eigen regels in het leven. Maar zal dit haar in de problemen brengen of niet? Zal de Tijdverdrijver haar straffen, of doet ze dit onbewust zelf al? Overzicht der Hoofdstukken Hoofdstuk 1: Een Raar Verzoek - 9 juli 2010 Hoofdstuk 2: Door de Tijd - 10 juli 2010 Hoofdstuk 3: De Onverwachte Redder - 10 juli 2010 Hoofdstuk 4: Het Gepeste Genie - 12 juli 2010 Hoofdstuk 5: De Tijdloze Vraag - 16 juli 2010 Hoofdstuk 6: De Onbeleefde Toverdrankprofessor - 25 juli 2010 Hoofdstuk 7: Achter het Schild - 3 september 2010 Hoofdstuk 8: Thee voor het Slapen Gaan - 1 november 2010 Hoofdstuk 9: Het Onaangename Weerzien - 3 november 2010 Hoofdstuk 10: Het Gif van Nagini - 7 november 2010 Hoofdstuk 11: De Liefde van Severus - 12 november 2010 Hoofdstuk 12: De Mist - 16 november 2010 Hoofdstuk 13: De Leugen van het Schoolhoofd - 20 november 2010 Hoofdstuk 14: De Eenzame Ravenklauwer - 25 november 2010 Hoofdstuk 15: De Boot - 30 november 2010 RE: De Tijdverdrijver - CartoonJessie - 27/08/2020 Hoofdstuk 1: Een Raar Verzoek “Juffrouw Leeflang, ik zou u nog iets willen vragen.” Loena keek rond in het kantoortje van het schoolhoofd. Ze vond het vreemd dat hij amper iets had veranderd aan het kantoortje sinds Perkamentus was gestorven. Haast alles was nog hetzelfde als vroeger. Alles, behalve de man die nu achter het bureau zat. Ze wandelde tot voor het bureau en liet haar handen in elkaar rusten. In tegenstelling tot veel anderen die voor dat bureau hadden gestaan de afgelopen maanden, was zij de eerste die het zo rustig deed. Ze keek haar oude professor Toverdranken en Verweer aan, nog steeds verward dat Ginny, Marcel en zijzelf amper straf hadden gekregen voor hun poging om het zwaard van Griffoendor te stelen. Maar vooral verward dat de Griffoendors al hadden mogen vertrekken, maar zij nog moest blijven. Al geloofde ze nog zo steevast in rare dingen zoals Kreukelhoornige Snottifanten en Vinloze Dolfijnleeuwen, ze kon niet geloven dat hij haar zonder meer straf dan dat naar buiten zou sturen. “Ik weet wat u denkt, juffrouw Leeflang. U vraagt zich nu af waarom uw straf zo licht was. “ Professor Sneep staarde haar vastberaden aan vanaf zijn stoel, zijn armen rustend op de leuningen. “Welnu, laat me u alvast verduidelijken dat het niet bij een wandeling in het Verboden Bos blijft – de Heer van het Duister houdt u en uw vader al langer dan vandaag in het oog. En jullie zullen meewerken om de wensen van de Heer te vervullen.” Loena’s gedachten dwaalden normaalgezien snel af, maar ditmaal niet. Al was een Glibberige Gifgier de kamer ingevlogen, dan nog had ze haar ogen niet losgerukt van die van haar schoolhoofd. Ze las in de ogen van professor Sneep dat hij het meende. “U zal uw vader vragen om dit naar u te sturen en zal het vervolgens naar mij brengen.” Hij graaide iets uit een lade en gooide het vervolgens op zijn bureau, vlak voor Loena. Ze keek naar het magazine dat voor haar lag en nam het op. Toen ze het omdraaide, herkende ze het onmiddellijk. “De Kibbelaar?” vroeg Loena in een dromerige stem. “Als u de laatste editie van de Kibbelaar wil, kan ik die onmiddellijk op mijn kamer halen,” vulde ze snel aan. “Wilt u misschien een abonnement?” “Nee,” reageerde Sneep snel en hij liep om zijn bureau heen, tot hij vlak voor Loena stond en hij trok het magazine weer uit haar handen en draaide het om. Iets stiller en met gefronste wenkbrauwen, alsof hij dit liever niet vroeg, vervolgde hij: “Ik doel op deze Tijdverdrijver.” Loena nam het magazine weer uit zijn handen over en bekeek de achterzijde van de Kibbelaar. “De Tijdverdrijver van Grindelwald?” herhaalde Loena vragend, maar tegelijkertijd begrijpend terwijl ze het korte artikel las. Volgens geruchten zou Grindelwald de Tijdverdrijver hebben aangepast om verder in het verleden te kunnen reizen dan eender welke Tijdverdrijver – maar niemand had het ooit geprobeerd, zelfs haar vader niet. Hij had de Tijdverdrijver sinds een jaar in zijn verzameling aan magische artefacten en had er een artikel over geschreven, drie maanden geleden. “Het verbaast me dat u de Kibbelaar leest,” merkte Loena op en ze keek haar schoolhoofd nieuwsgierig aan. Hij wendde zijn blik af – iets wat hij niet vaak deed in een gesprek met een student – maar antwoordde desondanks met een duistere ondertoon. “Iedereen leest de Kibbelaar deze dagen...” Opeens draaide hij zijn hoofd weer scherp naar Loena en zijn ogen keken haar indringend aan. “Zelfs de Heer van het Duister. Zeg je vader dus dat hij beter oplet met wat hij schrijft!” Loena wist waarop hij doelde, maar stond zichzelf niet toe een emotie te verraden, zelfs niet onder de dreigende blik van haar schoolhoofd. Ze was trots dat zij en haar vader aan de goede zijde stonden. “Waarom vraagt u hem niet zelf of hij u de Tijdverdrijver stuurt, professor?” vroeg ze echter in een zoete stem, alsof ze hem vroeg of hij koekjes wilde hebben. “Omdat ik weet dat hij het mij zou weigeren, maar u niet, juffrouw Leeflang.” Loena aarzelde. Haar geweten wist niet of het een goed idee was om een onstabiele Tijdverdrijver aan een Dooddoener te geven. Weeral leek het alsof professor Sneep haar gedachten kon lezen, want het volgende wat hij zei, zei hij haast in een geruststellende toon. “Ik geef mijn woord dat het enkel is voor persoonlijk gebruik. U krijgt de Tijdverdrijver weer terug.” De jonge studente van Ravenklauw keek met grote ogen naar haar professor. Ze had het nooit verwacht dat hij haar om een persoonlijke gunst zou vragen. Ze had verwacht dat hij de Tijdverdrijver aan Voldemort zou geven. Ze vond het enorm raar. Ze vond hem sowieso enorm raar – de moord op Perkamentus, gevolgd door de manier waarop hij nu de taak van Schoolhoofd vervulde. Hij had nog steeds sadistische trekjes, maar deze verbleekten naast het beleid van de Kragges. Ze had hem al vaker horen discussiëren met de Kragges – soms in het openbaar en soms stiekem, terwijl ze zich schuil hield in een bezemkast – en iedere keer leek het Loena alsof hij de leerlingen probeerde te beschermen voor deze Dooddoeners. Stiekem was het een van haar meest geliefde complottheorieën dat hij de Duistere Heer tegenwerkte, maar ze deelde haar gedachten met niemand. Want ondertussen spraken alle andere leerlingen slecht van professor Sneep – logisch misschien, hij had Perkamentus vermoord – maar Loena had het idee dat er heel wat meer aan de hand was. Ze wist enkel niet wat. Haar gevoel vertelde haar echter dat professor Sneep niet het slechtste met zijn studenten voorhad. En enkel een onzeker iemand zou een Tijdverdrijver willen gebruiken om fouten uit het verleden goed te maken – was dat dan niet wat hij wilde doen? “Ik zal u morgenavond de Tijdverdrijver komen brengen,” mijmerde Loena. “Ik vertrouw u.” Voor een fractie van een seconde leek haar professor zich te verschrikken en zijn blik was voor een moment niet streng – maar verbaasd. Ze keek hem in zijn ogen en knikte, nog meer vastberaden nu ze had gezien hoe hij zijn schild had laten zakken. Die fractie van een seconde was genoeg geweest om haar laatste twijfels te doen wegebben. Hij keek haar op zijn beurt wantrouwend aan, maar zei niettemin: “Dank u, juffrouw Leeflang. Het paswoord zal Tijdverdrijver zijn.” RE: De Tijdverdrijver - CartoonJessie - 27/08/2020 Hoofdstuk 2: Door de Tijd De hele dag had ze gemijmerd over professor Sneep. Zijn rare verzoek... De Tijdverdrijver van Grindelwald. Ze hield de goud glimmende Tijdverdrijver in haar ene hand en een grote pot kralen in de andere. Ze waren beiden aangekomen met een grote oehoe die haar vader had gestuurd. Loena was nu vastberaden om de Tijdverdrijver naar professor Sneep te brengen en ze liep door de gangen van de tweede verdieping. Terwijl ze voorbij de portretten, harnassen en ramen liep, keek ze onderzoekend naar de ronde en kleurrijke kralen. Ze zou er ideaal lokaas van kunnen maken voor de Vinloze Dolfijnleeuwen. Het gerucht deed de ronde dat zij zeer scherp kleuren zagen en zich ertoe aangetrokken voelden. Daarom bevonden ze zich ook altijd in de nabijheid van regenbogen. Ze besefte niet wat er precies gebeurde, maar opeens werd ze de lucht in gezwiept door een Levicorpus-spreuk en de pot kralen viel stuk op de grot, gevolgd door het helse kabaal van de honderden kralen die door de hele gang rolden. Loena hield angstvallig de Tijdverdrijver vast, tot ze opeens de lachende stemmen van de Kragges hoorde. Ze hoorde de Ontwapeningsspreuk en voelde vervolgens haar toverstaf uit de zak van haar mantel vliegen. Loena’s hoofd werd zwaar toen ze besefte dat de Kragges de Tijdverdrijver kost wat kost niet in handen mochten krijgen en voordat de Kragges de kans kregen om iets tegen haar te zeggen, draaide Loena met zo een ruk aan het kleine wieltje van de Tijdverdrijver, dat ze enkel één grote waas om zich heen zag, totdat ze opeens voelde dat ze – weliswaar ondersteboven – in de lucht hing en vervolgens enkele meters naar beneden viel, in het ijskoude water van het Grote Meer. Proestend kwam Loena terug boven, maar bij gebrek aan een toverstaf om zich verder te behelpen, voelde ze een kramp in haar kuit waarmee ze geen raad wist en ze schreeuwde om hulp. Ze hoopte met heel haar hart dat de reuzeninktvis te hulp zou schieten, of anders de zeemeerminnen, want de koude en haar loodzware schoolgewaden maakten het heel moeilijk voor Loena om aan de oppervlakte te blijven. Al was ze nog lichtjes bij bewustzijn, haar benen konden niet meer trappelen en het werd langzaamaan zwart voor haar ogen voordat ze naar beneden zonk. RE: De Tijdverdrijver - CartoonJessie - 27/08/2020 Hoofdstuk 3: De Onverwachte Redder Hij zeulde haar aan land en liet zich, eenmaal aan de oever, uitgeput naast haar vallen. Happend naar adem keek hij naar de lucht boven het Verboden Meer, op die plek waar hij haar uit het niets naar beneden had zien vallen. Hij had haar om hulp horen roepen en was meteen in het water gesprongen. Ze leek echter alleen te zijn geweest en hij draaide zich weer naar haar om, ditmaal om haar vuilblonde haren uit haar gezicht te vegen. Ze moest van zijn leeftijd zijn. Misschien geen zevendejaars zoals hij, maar ze was niet veel jonger. Toch kende hij haar niet. Haar schooluniform was afgewerkt met de kleuren van Ravenklauw, maar de mantel zag er heel anders uit dan de mantels die zij droegen op Zweinstein. Hij maakte de knoop van haar mantel los en opende deze. Onder de mantel zag hij dat ze een wit hemd droeg met een grijze blazer erop en een donkergrijs rokje. Maar het klopte gewoon niet – het was totaal anders dan zijn eigen schooluniform, dat uit andere grijstinten bestond, maar anderzijds was het ook overduidelijk dat ze in Ravenklauw hoorde. Het logo was prominent aanwezig op haar blazer. Zijn blik werd getrokken door haar rechterhand, dat iets leek te omklemmen. Hij probeerde haar vingers ervan los te wrikken en herkende plots de vorm van een Tijdverdrijver. Verschrokken liet hij haar los en kroop hij naar achteren, bang om meegezogen te worden met de Tijdverdrijver, al deed die voor het moment niets. Langzaamaan vielen de puzzelstukjes op zijn plaats. Ze was helemaal niet van zijn tijd! Dat was de enige mogelijke verklaring voor haar vreemde uniform en de val die ze had gemaakt. Loena werd wakker van de kou. Ze opende haar ogen en zag een duistere donderwolk boven haar hangen. Hoe was ze ook alweer buiten geraakt? Ze kon zich herinneren dat ze op weg was naar professor Sneep en... Ze herinnerde het zich opeens allemaal weer en kwam met een ruk recht. Toen ze zag dat een jongen haar zat aan te staren, hield ze zich echter stil en staarde ze met grote ogen terug. Ze zag amper wat van zijn gezicht, zozeer verborg hij zijn ogen achter twee zwarte gordijnen aan haar. Enkel zijn grote en gehaakte neus was duidelijk zichtbaar en ze had het idee dat het duistere ogen waren die haar aanstaarden. Zijn gewaad was... oud. Het deed haar denken aan het gewaad dat haar vader en moeder hadden gedragen op school. Maar de magere jongen die nu bij haar zat op de oever van het Grote Meer, was een Zwadderaar. “Oh nee...” mijmerde ze opeens terwijl ze realiseerde wat er was gebeurd. De jongen leek haar gedachten te kunnen volgen. “Tijdverdrijver-ongeluk?” vroeg hij voorzichtig. Iets aan zijn stem deed Loena rillen. Ze herkende iets. Maar ze schudde dat gevoel opzij. Dit was niet het moment om te focussen op details – ze moest zien uit te dokteren hoe ze kon teruggeraken. “Welke dag zijn we vandaag?” vroeg Loena. “Negentien maart,” antwoordde de jongen. “En welk jaar?” “Negentienhonderdzevenenzeventig.” Loena’s mond viel open terwijl ze in het water van het Grote Meer keek. Ze draaide haar hoofd totdat ze Zweinstein kon zien achter haar – het zag er identiek uit als in haar eigen tijd. Als ze deze jongen niet was tegengekomen, was de kans groot dat ze Zweinstein was binnengewandeld zonder te beseffen dat ze zich zoveel jaren in het verleden bevond. Alhoewel – het was nog erger dan dat – want als de jongen er niet was geweest, was ze nu verdronken. Ze kroop dankbaar dichter naar hem toe, maar hij schoof tegelijkertijd naar achteren, alsof een instinct hem verbood haar te vertrouwen. “Dank je. Zonder jou zou ik verdronken zijn.” Ze leek helemaal niet op te merken dat hij net van haar was weggeschrokken. Ze stak haar hand uit en ging in een dromerige stem verder. “Ik ben Loena.” De jongen keek haar wantrouwend aan. “Is het wel slim om je naam te geven als je van de toekomst bent? Ieder moment dat je met me praat maak je het waarschijnlijker dat je jouw eigen toekomst verandert.” Loena hield nog steeds haar hand uitgestoken. “Kan zijn. Maar zonder hulp kan ik hier niet weg. Ik wil wel nog een keer draaien aan het wieltje van de Tijdverdrijver en hopen dat ik in mijn eigen tijd terecht kom, maar er is teveel wat ik niet begrijp. Ik heb je hulp nodig – of anders loop ik het risico om te verdwalen in een ander verkeerd tijdperk.” De jongen hield zich voor enkele momenten stil totdat hij haar zijn magere hand reikte en de hare schudde. “Noem me Severus.” Hij streek de rechterkant van de haren die in zijn gezicht vielen opzij. “Hoe kan ik je helpen?” Loena’s mond viel in verbazing open toen ze zich opeens realiseerde met wie ze hier te maken had. De schok was even groot alsof ze net een Kreukelhoornige Snottifant zag. Zo snel ze realiseerde dat ze hem niet kon vertellen dat ze hem eigenlijk al kende, sloot ze haar mond weer en krabte ze op haar achterhoofd. Ze hoopte dat hij haar blik van herkenning niet had opgemerkt. “Ik zou zoveel mogelijk informatie moeten hebben over Grindelwald’s Tijdverdrijver.” Nu was het Severus wiens mond in verbazing openviel. Hij keek naar de Tijdverdrijver in haar hand en deed de haren die voor zijn linkeroog vielen nu ook achter zijn oor, alsof hij zo de Tijdverdrijver beter kon inspecteren. Hij keek Loena voor een moment aan, en ze kon niet verklaren hoe dit mogelijk was, maar het moment leek veel langer dan een seconde te duren. Loena staarde onbeschaamd naar zijn jonge gezicht, dat nog niet getekend was door rimpels of andere tekenen van ouderdom. Zijn slanke en bleke gelaat leek haast van ivoor en zijn dunne lippen stonden niet zo strak als in haar tijd. Nu zijn beide gitzwarte ogen in de hare staarden en ze hem in zijn geheel voor haar zag, was het overduidelijk wie hij was – zo hetzelfde als de professor aan wie ze de Tijdverdrijver beloofd had, maar tegelijkertijd ook zo anders. Ze kon niet verklaren hoe het kwam, maar het kriebelde in haar buik toen ze zag hoe zijn blik zich weer leek te focussen op de Tijdverdrijver in haar handen. Zijn blik leek intenser dan die van haar professor, alsof er geen schild was dat alle intelligentie en gedrevenheid verborgen hield voor de buitenwereld. “Is dat hem?!” vroeg Severus ongelovig terwijl hij wees naar de Tijdverdrijver. Loena knikte en Severus schudde verbaasd zijn hoofd. “Hij ziet eruit als iedere andere Tijdverdrijver!” Loena knikte weer. Severus wreef mijmerend over zijn kin. “Xenophilius Leeflang heeft er drie maanden geleden een artikel over geschreven en gepubliceerd in de Ochtendprofeet. Er zijn echter niet veel tovenaars die hem geloven... Er is zelfs sprake van dat hij geband zal worden van de Ochtendprofeet, ook na enkele twijfelachtige artikels over ongekende fabeldieren. Zonde, want er zouden meer journalisten zoals hem moeten zijn, die niet bang zijn om te zoeken naar de waarheid en te breken met het conformisme van de tovenaarsmaatschappij.” Loena staarde hem met grote ogen aan. Het klonk net alsof hij een liefdesverklaring aan de Kibbelaar had gegeven en weeral voelde Loena hoe haar buik helemaal overstuur werd – maar het was een onverwacht aangename vorm van overstuurdheid. “Ik zal het onmiddellijk halen,” zei de jonge Zwadderaar vastberaden terwijl hij rechtstond. “Ik bewaar al zijn artikels. Geef me een uurtje.” Loena knikte, te overdonderd om een woord over haar lippen te krijgen, en ze keek na hoe deze jonge Severus Sneep – ietwat slungelachtig – wegstapte richting het kasteel van Zweinstein in de verte. Ze keek voor een moment naar de Tijdverdrijver in haar handen en vroeg zich af of het zo gepland was. Kon het echt toeval zijn dat ze net die persoon tegen het lijf liep aan wie ze de Tijdverdrijver eigenlijk hoorde te geven? Loena was geen kei in kansberekening – maar zelfs haar leek het alsof de kans dat net dit nu gebeurde even groot was als de kans om een Vinloze Dolfijnleeuw op de meisjes-w.c. aan te treffen. Ze was ervan overtuigd. Dit was geen toeval meer. Dit was lot. RE: De Tijdverdrijver - CartoonJessie - 27/08/2020 Hoofdstuk 4: Het gepeste genie Loena wachtte geduldig af tussen de bomen aan de rand van het Grote Meer. Ze zag leerlingen wandelen in de verte. Sommigen zaten lui in het gras, te genieten van de laatste zonnestralen van de dag, maar uiteindelijk gingen ze allen weer terug naar het kasteel. Loena vermoedde dat het etenstijd was. Net toen de laatste studenten het terrein verlaten hadden, dacht Loena dat ze Severus in de verte zag. Zijn slungelige houding was heel anders dan zijn houding als volwassene. In plaats van grote en zelfzekere stappen te nemen, leek hij haast te... trippelen. Loena kon het met geen ander woord omschrijven. Zelfs Eenogige Schildkangeroes trippelden met meer zelfvertrouwen dan dat. Er kwam zo een voorzichtigheid bij te pas dat Loena zich afvroeg waar het zelfvertrouwen was dat hij zo hard leek te missen. Hij naderde haar plek tussen de bomen en toen hij op honderd meter afstand was, zag Loena opeens hoe twee mensen hem leken te volgen. Ze leken te rennen en Loena trok zich terug tussen de bomen, voorzichtig, want ze wilde niet gezien worden, maar desondanks volgde ze Severus tussen de bomen door, dichter naar waar hij en de andere twee jongens vandaan kwamen. Ze wilde weten waarom de jongens zich zo leken te haasten. Severus keek echter niet om. Hij had andere zaken aan zijn hoofd – zoals het mysterieuze meisje uit de toekomst. Ze was een tikkeltje raar. Alles wat ze zei, klonk alsof ze het beleefde in een droom. Haar ogen leken ook nooit ergens direct naar te kijken – maar veel, veel dieper te gaan dan het oppervlak. Het was fascinerend voor de jonge Severus. Ergens was hij bang dat ze al verdwenen zou zijn. Bang dat hij te laat zou zijn... zoals altijd. Severus kende geen gouden kansen in zijn leven. Enkel mislukte ondernemingen. Hij naderde de rand van het bos waarin Loena zich schuilhield. Hij nam diep adem en stapte dichterbij. “Expelliarmus!” Het woord was nog maar net geroepen door een van de jongens die hem volgde, of Severus had zich al, met zijn toverstaf stevig omklemd, omgedraaid en een tegenbezwering uitgesproken. Hij kneep zijn ogen bijna volledig dicht van woede en het venijn dat hij naar de twee Griffoendors schoot was zelfs voor Loena voelbaar terwijl ze zich schuil hield achter een grote struik in de schaduwen van het bos. Ze bekeek de twee jongens die Severus nu argwanend naderden, hun toverstaffen gereed. Al waren ze met twee – ze leken niet volledig op hun gemak te zijn en ze merkte dat een van de jongens – die Loena verbazingwekkend veel aan Harry deed denken – schichtig het bos in keek, slechts enkele meters verder dan waar zij zich bevond. De andere jongen was groot, zelfzeker en knap. Hij leek minder wantrouwend dan zijn vriend terwijl hij dichterbij stapte. “We zagen je lopen en dachten dat we je erop wilden wijzen dat je de verkeerde kant opliep, Snivellus. De Grote Zaal is namelijk die kant op.” De jongen wees met zijn toverstaf richting Zweinstein en Severus leek even te overwegen om hem te vervloeken, maar de andere jongen zag dit en richtte vliegensvlug zijn staf op de Zwadderaar. “Ik had geen honger,” zei Severus verdedigend terwijl hij zijn ogen niet van de toverstaffen van de Griffoendors liet rusten en hij ging snel verder. “Dus ik stel voor dat jullie me ofwel met rust laten, ofwel het tovenaarsduel beginnen – ik heb geen zin om hier te blijven socialiseren met jullie soort.” “Onze soort!” zei de jongen die zoveel op Harry leek ongelovend. “Sirius, moet je hem horen!” Hij schudde zijn hoofd en draaide zich naar Severus. “Je hebt het echt al gedaan he? Je bent een Dooddoener!” Hij keek met walging op Severus neer, maar deze balde zijn vuist enkel harder en staarde laaiend van woede terug. Hij hoopte met heel zijn hart dat Loena dit niet kon horen. “Als ik het was zou ik het zeker niet aan jouw neus hangen, Potter,” beet Severus terug. “De enige neus waaraan iets te hangen valt, is die van jou, Snivellus,” dekselde Sirius hem. “We weten wel wat je bent. Denk je nou echt dat Lily daar niets van zou zeggen?” Zowel James als Severus keken nu verbiedend naar Sirius. Het leek hen allebei gevoelig te liggen dat hij over Lily begon. “Lily weet van niets,” zei Severus snel, haast in een verdedigende toon. Toch was het duidelijk dat hij zijn leugen niet verkocht kreeg. “Ja, natuurlijk,” zei James sarcastisch. “Het is natuurlijk om niets dat we haar eergisteren wenend aantroffen.” Voor een moment leek Severus zich te verschrikken en James ving dit signaal handig op. “Denk je nou echt dat ik niets zou merken?! Ze is mijn vriendin, Sneep! Ik probeer op haar te letten. En ik pik het niet dat anderen haar pijn doen, gewild of niet.” Het was de insinuatie dat hij haar pijn had gedaan, die Severus zijn zelfbeheersing deed verliezen en zo snel hij kon vervloekte hij James, die vijf meter verder de lucht werd ingekieperd. Severus had echter voor een moment Sirius uit het oog verloren en het volgende moment voelde Severus hoe hij ontwapend werd. Nog een moment later vloog hij ondersteboven de lucht in en hij had geen tijd om iets te zeggen of hij viel in een hoopje aan mantels terug in het gras. Sirius naderde hem haastig en trok hem bij zijn kraag van de grond. “Je had een keuze, Snivellus,” blafte Sirius hem gefrustreerd toe. “Je hoeft het niet uit te werken op James. De pijn die je Lily hebt bezorgd, komt volledig van je eigen hand.” Severus probeerde Sirius onbeholpen van zich af te slaan, maar kon het niet winnen van de forsgebouwde Griffoendor. Sirius wist hem enkele rake klappen te geven en ontweek al zijn miserabele pogingen. Uiteindelijk wist Severus hem op de grond te duwen en ze rolden vechtend over het gras. In de tussentijd was James ook weer rechtgekomen en hij haastte zich naar de twee vechtersbazen heen. Hij nam zijn toverstaf erbij en mikte deze op Severus voordat hij duidelijk “Paralitis!” zei en Severus versteend in het gras bleef liggen. Sirius liet zijn aartsvijand snel los en draaide zich geïrriteerd en met een gestoorde blik naar James. “Waarom deed je dat nou?!” James schudde zijn hoofd, alsof hij boos was, al was het niet meteen duidelijk waarmee hij precies zat. “Het is goed geweest, Sirius. Ik vind dat we er geen woorden meer aan moeten vuilmaken.” “Maar hij is een Dooddoener, James!” siste Sirius. “Ik zeg dat we het Perkamentus moeten vertellen!” “Alsof die een zeventienjarige jongen naar Azkaban zal sturen voordat er enig bewijs bestaat!” reageerde James lastig. “Denk toch na, Sirius! Het is zijn woord tegen het onze – en na zeven jaar aan beschuldigingen heen en weer slingeren gaan ze ditmaal heus niet tot actie overschakelen. Het heeft gewoon geen nut.” Hij keek even naar Sneep, die roerloos maar met vuurspuwende ogen naar de twee Griffoendors keek. “Laat hem hier liggen. Dan heeft hij nog een nachtje de tijd om na te denken over wat hij Lily heeft aangedaan.” Sirius leek het helemaal niet eens te zijn met James, maar luisterde desondanks. Terwijl James zich al terugdraaide naar Zweinstein, bleef Sirius echter nog even naast Severus staan. “Dit is nog niet voorbij, Snivellus,” zei hij in een waarschuwende stem. “Ik houd je in de gaten.” Hij trapte Severus na in zijn buik en rende James achterna. Loena keek vanuit de struiken toe hoe de Griffoendors weer terug naar Zweinstein liepen. Het was pas toen ze hen amper nog zag, dat ze de struiken verliet en zocht naar Sneep’s toverstaf in het gras. Ze had niet exact gezien waar hij was neergekomen, maar zonder toverstaf zou ze Severus niet kunnen helpen. Haar eigen toverstaf was immers in haar eigen tijd achtergebleven. Pas na drie minuten vond ze de staf en snel haastte ze zich naar Severus, die al die tijd roerloos was blijven liggen. Ze zag hoe zijn neus bloedde en ook van zijn lip drupte een straaltje bloed. Nadat ze de tegenspreuk had uitgesproken, kon Severus zich weer bewegen en Loena hielp hem recht. Hij steunde op haar en zonder verder nog een woord te zeggen liepen ze het Verboden Bos in. Loena wilde het risico niet lopen om ontdekt te worden en Severus wilde sowieso het liefste wegkruipen in een of ander hol om niemand onder ogen te moeten komen. Nadat ze een honderdtal meters hadden gewandeld, hielp Loena Severus met zitten. Zijn gezicht trok samen toen hij zich tegen een boom aan liet zakken en Loena had het idee dat de schop van Sirius hem serieus had pijn gedaan. Ze had nog steeds zijn toverstaf vast en sprak zacht een genezende spreuk om hem te helen – eerst zijn neus, daarna zijn lip. Terwijl ze dit deed keek hij haar met een nietszeggende blik aan. “Heb je dat alles gezien?” vroeg hij opeens en Loena keek hem in zijn ogen terwijl ze zijn toverstaf liet zakken. Vreemd genoeg leken zijn emoties ditmaal diep verscholen te zijn. Hij klonk haast apathisch terwijl hij dit vroeg. Ze knikte en hij schudde zijn hoofd. “Wat moet je wel niet van me denken?” Ditmaal klonk hij bitter en Loena had met hem te doen. Maar Loena was zelden in staat om retorische vragen te herkennen en dus antwoordde ze desondanks. “Ik denk niet slecht van je, Severus. Ik denk dat je onzeker bent. En bang. Maar ook eenzaam.” Hij had niet verwacht dat ze iets zou zeggen. Het feit dat ze dit wel deed, en dan ook nog zo een treffende observatie maakte, verraste hem. Hij wist echter niets te zeggen tegen Loena. Dat was ook niet nodig, want Loena zette zich als een ware oase van rust naast hem neer op de kille bosgrond en ging zelf al verder. “Zelfs als je al een Dooddoener bent, wil dat niet zeggen dat je volledig slecht bent. De wereld is niet zwart of wit.” Hij staarde haar ongelovig aan. “Ben je dan niet bang van me?” Loena glimlachte terwijl ze in zijn verwarde ogen keek. Ze schudde haar hoofd. “Ik zie niets om bang van te zijn.” Zijn verbaasde blik hield enkele momenten aan, maar het was waar: in haar ogen zat geen angst, geen jaloezie, geen verwijt. Geen enkele slechte emotie kon hij terugvinden in haar ogen en het was voor hem zelfs moeilijk om op dat moment aan zijn negatieve gedachtes in te geven. Hij glimlachte oprecht en verwelkomde de verandering die deze jonge heks uit de toekomst hem bracht. Loena zag zijn glimlach aan voor een bemoediging om verder te spreken en ze praatte onverstoord verder. “In mijn tijd word ik ook geregeld gepest. Dat wil niet zeggen dat ik een slecht persoon ben. Ik denk gewoon dat ze niet in staat zijn me te begrijpen. Misschien zijn mijn gedachtenpatronen wat te ingewikkeld voor hen. En misschien zijn de jouwe dat ook. Ze begrijpen je waarschijnlijk niet.” Severus voelde zijn hart opzwellen bij deze woorden. Iemand die hem begreep. Maar toch – hij was niet onschuldig. Was ze werkelijk zo naïef om dat te denken? En al voelde het ongelooflijk goed om iemand te vinden die hem begreep, het maakte zijn zorgen niet minder. “Loena...” zei hij langzaam en onzeker. “In jouw tijd... Ken jij... De Duistere Heer?” “Je bedoelt Voldemort?” Severus sprong bijna recht van schrik en sloeg zijn hand voor haar mond terwijl hij zich snel dichterbij boog. “Zeg dat alsjeblieft nooit meer!” siste hij fluisterend en hij keek argwanend en angstig om zich heen, alsof Voldemort ieder moment uit een boom zou springen. Loena keek gefascineerd naar zijn reactie. Zo anders dan haar professor... Ze knikte en hij liet zijn hand weer zakken. Hij zag er een tikje geïrriteerd uit omdat ze de naam van de Duistere Heer had uitgesproken. Hij had nooit verwacht dat ze dat zou doen. “Angst voor een naam, vergroot de angst voor het ding zelf,” zei Loena wijs. Severus schudde geïrriteerd zijn hoofd. “Je klinkt bijna als Perkamentus.” “Hij was een van de meest wijze mensen die ik ooit heb gekend,” gaf Loena toe. De jonge Zwadderaar fronste opeens zijn voorhoofd en hij draaide zich naar Loena. “Was?” herhaalde hij. “Hij is dood in jouw tijd?” Loena knikte en wendde haar blik af. Hij had Perkamentus vermoord. Of hij zou dat gaan doen. Maar dat hoefde hij niet te weten. “Jup,” zei ze kort en ze plukte aan wat gras. Severus merkte aan haar dat ze er liever niet over wilde spreken. En ze had gelijk ook. Ze kwam uit de toekomst. Wie wist hoezeer ze de toekomst zou weten te veranderen door met hem te praten. Zwijgen was misschien slimmer. “Hoe is het met je buik?” vroeg ze om het gesprek een andere draai te geven. Hij leek te aarzelen. Hij wist niet of hij haar bezorgdheid wel wilde, maar hij wilde ook niet liegen. Niet tegen haar. “Niet zo goed,” zei hij. “Maar het zal wel genezen. Dat doet het altijd.” Loena voelde een ongerustheid over haar heen spoelen – het onrechtvaardige gevoel dat hij meer te verduren kreeg dan hij haar zou willen toegeven. Toch besefte ze ook dat hij haar best veel vertelde – zoveel zou hij haar nooit te zeggen hebben als leraar. En al wist ze niet hoe hij op dit moment met zijn andere leeftijdsgenoten omging, iets in zijn hele doen en laten verried dat wat hij haar zei exclusief voor haar was bedoeld. Hij liet haar in zijn buurt. Hij was eerlijk en open. Als volwassene zou hij tientallen muren om zich heen optrekken, wist ze, maar deze jonge Severus was nog heel kwetsbaar. Ze wilde hem helpen, hem sterker maken, al wist ze zelf niet goed waarom. Soms beval haar intuïtie haar om dingen te doen die haar brein niet kon verklaren. Vandaag was dat deze jonge Zwadderaar helpen. “Laat me zien,” zei Loena terwijl ze wees naar zijn buik, maar zijn reactie had ze niet meteen verwacht. Hij sloeg zijn mantel dichter om zich heen (al kon hij niet verbergen dat die beweging hem pijn deed) en schudde zijn hoofd. “Je zou moeten teruggaan naar je eigen tijd. Je bent hier al te lang.” Het was duidelijk dat ze een gevoelige snaar had geraakt. Hij vermeed haar blik, maar ze wilde zich niet zo snel laten afschepen. “Ik zie dat het je pijn doet. Je kan er zo niet mee blijven rondlopen. Ik ben een zesdejaars, ik kan je wel genezen.” “Ik zal het zelf wel genezen,” beet hij haar geïrriteerd toe. “Ik ben zevendejaars.” Loena knikte en wilde hem zijn toverstaf teruggeven. Hij nam zijn toverstaf van haar over, maar leek haar nieuwsgierige ogen niet op prijs te stellen. “Ik zou het fijner vinden als je niet zou kijken,” zei hij in een stille stem, waar de grens tussen beleefdheid en irritatie erg dicht bij elkaar lag. “Waarom?” Ze stelde deze vraag met dezelfde toon als waarin een kleuter zou vragen waarom het gras groen was of waarom er regen uit wolken kwam. Hij wist niet goed of hij haar dat wel wilde zeggen, dus reageerde hij geprikkeld en hij durfde haar niet aan te kijken. “Omdat ik littekens heb.” Loena vond het raar dat hij zich daarvoor zou schamen. “Dat is niet zo erg,” zei ze opgewekt. “Ik heb ook littekens, hoor.” Ze stroopte haar mouw op en liet een minuscuul littekentje, amper twee centimeter groot, zien op haar linkerarm, dicht bij haar elleboog. “Dat is van een Boomtrul die me heeft gebeten tijdens mijn eerste jaar Verzorging van Fabeldieren.” Ze opende haar rechterhand en liet hem naar haar vingers kijken. Op haar pink en ringvinger leek haar huid een beetje verkleurd, alsof er geen pigment meer in zat. “Dat is van een mislukte toverdrank, vijf jaar geleden. Ik was te laat met zeggen dat er lichaamscontact was geweest met de drank, anders had men er nog iets tegen kunnen doen.” Loena keek even afgeleid in zijn ogen, maar hij luisterde aandachtig. Het was gek dat ze niet kon zeggen dat hij degene was geweest die geïrriteerd was geraakt toen bleek dat ze tijdens zijn les met dat litteken was opgezadeld. Hij had degene kunnen zijn die dat litteken had kunnen voorkomen. Als laatste trok Loena haar blouse een beetje op, om een litteken te laten zien dat wel zeker tien centimeter liep over haar linkerzij. Het littekenweefsel was een beetje geribbeld en zag er onnatuurlijk uit. “Deze is al heel oud!” gaf Loena toe. “Ik was zeven. We gingen een oude en valse heks bezoeken in een blokhutje in Oostenrijk. Ik werd aangevallen door een van haar berggeiten.” “Een berggeit?” herhaalde Severus ongelovend. “Hoe kunnen niet-magische wezens zo een littekens veroorzaken?” “De berggeit was inderdaad niet-magisch, maar de heks was nogal vreemd. Ze sleep zelf de horens van haar berggeiten en bewerkte ze met toverdranken die flink zwerende wondes veroorzaakten. Toen het dier me zag naderen, viel het defensief aan, met dit litteken als gevolg. Vader was natuurlijk woedend, maar al bij al viel het nog mee.” Severus keek nog even naar het litteken voordat ze haar blouse weer liet zakken en ze keek hem afwachtend aan. Hij zuchtte. Haar littekens waren niet zoals de zijne, maar dat leek ze niet te begrijpen. “Ik stel je bezorgdheid op prijs, maar waar jij over jouw littekens alle anekdotes en alle jaartallen nog kan navertellen, zie ik mijn littekens als verhalen die ik liever wil vergeten. Van meer dan de helft kan ik me niet eens herinneren hoe ik eraan ben gekomen of hoe lang ze er al precies zijn! En de verhalen die ik me nog herinner, zijn met momenten zo gruwelijk dat ik niet eens wil erkennen dat het mij is overkomen. Ik denk niet dat jij dat kan begrijpen.” Neen, dacht hij bitter. Zij had een leven vol geluk gekend. Ze was niet zoals hem. Loena’s grote ogen staarden hem ongelovig aan. De bitterheid die ze in zijn stem hoorde leek plotseling te verklaren waarom zijn hele wezen zo onzeker was. “Mijn neus is niet louter gehaakt omdat ik dat zo geërfd heb. Hij is misschien zeven keer gebroken,” gaf hij hoofdschuddend toe. “Ik ben niet trots op mijn littekens of de rest van mijn lichaam. Dat zal ik ook nooit zijn. Ik ben getekend voor het leven.” Loena hoorde dit niet graag aan. Het deed haar wel iets om zijn onzekerheden te horen en ze wilde niets liever dan hem geruststellen en troosten. “Je mag niet zo onzeker zijn, Severus,” probeerde ze hem in haar rustige stem te sussen. “Je mag je zelfbeeld niet zo laten beïnvloeden door wat littekens.” “Wat littekens,” herhaalde hij ironisch en hij schudde zijn hoofd. Hij deed zijn das van Zwadderich los en begon zijn hemd te ontknopen. “Ik denk dat je deze niet eens geteld krijgt.” Loena staarde zonder een emotie te verraden naar zijn magere bovenlijf. Het was inderdaad erg. Grote littekens wisselden zich af met kleine en ze haakten op vele plaatsen in elkaar. Sommigen waren overduidelijk brandwondes, anderen leken te komen van snedes en op bepaalde plaatsen leek zijn huid rood geirriteerd. Zijn buik zag voor het moment blauw van het gevecht met Sirius. Loena schudde afkeurend haar hoofd. “Wie heeft dit gedaan?” vroeg ze onbegrijpend. Dit kon toch niet van James Potter en Sirius Zwarts komen allemaal? Zij waren goed, had ze altijd gedacht. “Wie heeft het niet gedaan?” zei Severus weeral in een ironische toon. “Mijn vader, mijn moeder, mijn klasgenoten... Niemand die er wat om geeft. En de personen die erom geven... Ik kan ze op één vinger tellen.” Severus staarde Loena met een sluwe blik aan, maar ze leek niet te vatten wat hij wilde zeggen. “Wie dan?” Hij glimlachte voorzichtig en een lichte blos verspreidde zich over zijn wangen. “Jij.” Loena’s mond viel lichtjes open. Ze kon zich niet inbeelden dat hij geen aardigheid of menselijkheid kende in zijn jonge leven. Het leek wel te verklaren waarom hij als volwassene zo onaangenaam kon zijn. Al merkte ze zijn onnatuurlijk zachte blik op, ze durfde er niet bij stil te staan. Ze wist eigenlijk helemaal niet waarom, maar ze vond hem leuk. Het was altijd haar intuïtie die haar wist te verrassen met dat soort onlogische zaken. “Als je me je toverstaf geeft, zal ik proberen je buik te helen,” zei ze om haar eigen gedachten af te leiden. Hij gaf haar gewillig zijn toverstaf en ze herhaalde zacht een genezende spreuk die hij nog nooit had gehoord. Zijn buik tintelde – al wist hij niet of dat uitsluitend door de genezingsspreuk kwam. Hij staarde haar aan terwijl ze zich zo dicht bij hem bevond. Haar vuilblonde krullen hingen voor haar gezicht. Ze had een lief gelaat, maar met onwerkelijk grote ogen en ontzettend lichte wenkbrauwen. Ze leek te bemerken dat hij was aan het staren en keek voor een seconde in zijn ogen. Haar blauwgrijze blik was zo dromerig dat Severus er zelf rustig van werd. Maar Loena zelf wist niet goed waarmee ze bezig was. Een stem in haar leek te roepen: “Praat over de Tijdverdrijver! Keer terug naar jouw tijd voor je iets verandert aan de toekomst!” terwijl een andere stem riep: “Nog niet weggaan! Misschien kan je eindelijk uitdokteren of hij nou goed of slecht is!” en een andere stem – de allerluidste, die ze probeerde te onderdrukken – riep: “Je voelt je aangetrokken – je vindt het hier leuker dan op Snottifanten-safari met je vader! je weet dat je niet weg wilt! Blijf!” Ze schrok lichtjes toen ze voelde hoe zijn vingers haar wang aanraakten terwijl hij speels aan een vuilblonde lok haren voelde. “Ik vind je haren leuk,” zei hij verontschuldigend, maar tegelijkertijd eerlijk en Loena staarde hem ongelovig aan. De rode blos op zijn wangen verried dat hij het niet erg gemakkelijk vond om dat toe te geven. Loena was niet vaak sprakeloos, maar dit was een van die zeldzame momenten. Ze durfde geen adem te halen terwijl ze hem aanstaarde. Al was hij er zich heel goed van bewust dat ze niet in zijn tijd kon blijven, hij wilde haar niet zomaar laten gaan. Lily was hij al kwijt en dat was moeilijk genoeg om te aanvaarden. Maar dit meisje uit de toekomst was liever dan eender ander meisje dat hij ooit op Zweinstein had gezien. Hij wist dat hij uiteindelijk terug naar zijn eenzame en miserable bestaan zou moeten keren. Maar hij wilde niet deze kans laten voorbijschieten. Dit wondermooie meisje gaf om hem. Hij staarde in haar ogen en hoopte dat ze zijn oprechte gevoelens voor haar zou kunnen zien. Hij had nog steeds haar lok haren vast en ze leek zich langzaam maar zeker dichter tot zijn gezicht te laten leiden. Het was toen ze zich slechts enkele centimeters van elkaar bevonden en hij haar adem op zijn lippen kon voelen, dat hij de laatste ruimte tussen hen beide sloot en haar kuste. Loena’s hart raasde door haar keel. Het leek alsof ze zich bij die eerste aanraking bewust werd van honderden zaken tegelijkertijd, maar vooral: zou dit de toekomst beïnvloeden? Hoe kon het mogelijk zijn dat deze eerste kus al haar verwachtingen overtrof? Zou ze niet in een groter gat van eenzaamheid vallen als ze hem hier zou moeten achterlaten? En bovenal: zou ze deze kus ooit kunnen verbreken? Severus wist dat het snel was. Hij wist dat hij haar amper kende. Hij wist dat ze niet kon blijven. Maar zelfs al besefte hij dat, hij zou haar niet loslaten. Haar zachte lippen op de zijne verspreidde een warmte door zijn lichaam die hij nooit had gekend. Ze leken beiden het contact niet te willen breken en hij voelde zelfs hoe Loena dichter bij hem kroop om het zichzelf aangenamer te maken. Hij liet haar lok haren los en sloeg zijn armen om haar middel terwijl hij haar voorzichtig bij zich trok. Ze dacht dat ze ieder moment zou smelten. Haar benen en handen trilden van het intense genot van hun kus. Terwijl ze op zijn bovenbenen ging zitten, losten hun lippen even en Severus drukte zacht een kus in haar nek. Ook dit zond kriebels door haar hele lichaam en ze keek hem even met een ongelovige blik aan. Hij staarde terug met een halve grijns op zijn gezicht en Loena kon het niet laten om terug te lachen. De donderwolken die eerder boven het Grote Meer hadden gehangen, lieten van zich horen en de regen drupte zacht tussen de bomen. “Is dit je eerste kus?” vroeg Severus in een fluistertoon en ze knikte, haar gezicht slechts enkele centimeters van het zijne en haar lippen lichtjes van elkaar af, alsof ze wilde zeggen dat hij niet mocht ophouden. “De mijne ook,” gaf hij stil toe met een glimlach op zijn lippen en ditmaal was zij het die de laatste ruimte tussen hen sloot en haar handen door zijn haren liet gaan. De regen viel steeds harder neer uit de hemel, maar dat leek hen beiden niet te deren. Ze genoten van elkaars gezelschap en deelden zoveel lieflijke kussen met elkaar dat alle problemen – het verdwaald zijn in de tijd en de oorlog met de Duistere Heer – slechts bijzaak leken. Voor dit moment wilden ze enkel het geluk proeven op elkaars lippen. Er zou nog tijd genoeg zijn om zich als verantwoordelijke strijdkrachten te profileren in de oorlogen die hun tijdperken kenmerkten. Maar voor dit moment waren ze gewoon tieners die niet konden weerstaan aan de aantrekkingskracht tussen hen beiden. Toen ze na tientallen minuten eindelijk hun kus verbraken, rustten ze met hun voorhoofden tegen elkaar. Loena hield haar ogen gesloten terwijl ze voelde hoe zijn vingers in die van haar verstrengelden. Hij opende zijn ogen tegen zijn eigen zin en keek haar aan. Ze zou hem snel weer verlaten, daar kon hij niets aan veranderen. Het leek alsof ze er zelf ook tegen vocht om haar blik terug te openen. Alsof ze liever bleef geloven in het onmogelijke. Voor Severus leek het alsof hij zichzelf zag – onwillig om de wegen te moeten scheiden. Hij liet haar hand weer los en liet zijn hoofd rusten tegen de boom. Ze opende haar ogen en toen ze hem aankeek, glimlachte ze. Het was tegen zijn eigen zin in dat hij zijn hand in de zak van zijn mantel liet glijden en er een krantenknipsel uit haalde. Als hij het haar nu niet gaf, zou hij haar nooit meer kunnen laten gaan, dacht hij. Ze nam het krantenartikel dat hij haar reikte en bekeek het ellenlange artikel. “Magische artefacten van Grindelwald.” Ze zag dat hij het stukje dat over de Tijdverdrijver ging met een groen potlood gemarkeerd had en las het in stilte. Hij keek over haar schouder mee terwijl ze las. “Een van de meest mysterieuze artefacten die Grindelwald gebruikte in de oorlog was zijn Tijdverdrijver. Over het ontstaan van deze Tijdverdrijver is weinig gekend, al geloven de meeste geschiedkundigen dat er zodanig zware bezweringen op de Tijdverdrijver uitgesproken waren dat deze het ruimte-tijd continuum vreselijk verstoorden. Albus Perkamentus is voor een tijd in het bezit geweest van Grindelwalds Tijdverdrijver, totdat deze op een dag mysterieus verdween. Het huidige schoolhoofd van Zweinstein had er het volgende over te zeggen: “Ik denk dat het overdreven is om de Tijdverdrijver zo een grote rol in het leven van Grindelwald toe te schrijven. Het is niemand duidelijk waarvoor hij de Tijdverdrijver precies gebruikte, al weet iedereen dat hij er een jaar voor zijn dood mee is ontsnapt aan het Ministerie. Uiteindelijk heeft hij niet zijn lot kunnen ontvluchten en is hij gestorven met de Tijdverdrijver in zijn zak. Uiteraard was het mijn enige wens deze Tijdverdrijver veilig in bewaring te houden. Het is me dan ook een wonder waarom deze Tijdverdrijver op zulke magische wijze is kunnen verdwijnen. Het lijkt wel alsof het een eigen wil heeft.” Tot op heden blijft de locatie van de Tijdverdrijver een raadsel. Sterker nog: de Tijdverdrijver heeft geen uiterlijke verschillen met andere Tijdverdrijvers. Wie kan dus garanderen dat deze Tijdverdrijver niet meer in gebruik is? Of is deze Tijdverdrijver door overmatig gebruik verdwenen in een parallel universum? Wie zal het zeggen...” Loena staarde mijmerend naar het artikel. “Heel veel wijzer worden we er niet van he?” merkte Severus op. Loena schudde haar hoofd en keek dromend in de verte. Door hier te komen had ze misschien al een parallel universum gecreëerd. Misschien zou ze in een hele andere wereld terechtkomen vanaf het moment dat ze probeerde terug te keren naar de toekomst. Misschien was het zelfs een betere optie om dan gewoon in Severus’ tijd te blijven? Loena merkte zelf niet eens dat ze fronste terwijl ze diep nadacht. Opeens zag ze een witte bloem voor haar ogen opdoemen. Severus leidde haar af en ze keek hem verbaasd aan. “Ik wil gewoon dat je iets meeneemt van mij,” zei hij verontschuldigend. Loena keek om zich heen. “Hoe kom je aan die bloem? Er groeien er hier geen.” “Magie,” zei Severus terwijl hij onzeker glimlachte. “Ik wil je niet met lege handen laten vertrekken.” Hij kuchte nerveus. “Het is iets om me bij te herinneren, zoals ik ben... Als je je alleen voelt of zo.” Loena glimlachte terug naar de onzekere zevendejaars. Ze kon niet geloven hoeveel hij nog zou veranderen. Zijn leven zou enkel moeilijker worden vanaf dit punt, dat kon niet anders. “Dank je,” zei Loena stil en ze reikte naar de bloem. “Ik...” Het moment dat ze de bloem aanraakte, veranderde deze echter in een zware pot en in een reflex vingen Severus en Loena deze tesamen op. Met grote ogen staarde Loena naar de pot in hun handen. “Mijn kralen!” Ze trok de pot dichter bij haar gezicht en keek verwonderd en met open mond naar de inhoud ervan. “Hoe geraakten mijn kralen hier?” “Je kralen?” herhaalde Severus, verward dat de bloem die hij had opgeroepen nu verdwenen was. “Ja! Ik liet ze vallen, vlak voordat ik hier belandde... De pot was helemaal stuk! Wat raar! Vader had ze naar me opgestuurd. Wat doen ze hier?” “En waar is mijn bloem?” mijmerde Severus denkend. Loena kwam recht en voelde zich slecht op haar gemak. “Ik denk dat ik beter kan gaan. Het bevalt me niet dat dingen uit de toekomst zomaar hier geraken. Ik wil hier geen schade aanrichten.” Ook Severus kwam recht en keek haar ietwat beteuterd aan. Hij wilde niet dat ze ging en liet zijn schouders hangen. Loena zag dit en keek hem glimlachend aan terwijl ze haar hand op zijn wang legde. “Je mag niet zo onzeker zijn, Severus. Sluit je ogen.” Severus zou niemand anders vertrouwd hebben bij zo een vraag. Maar voor Loena durfde hij een uitzondering maken. Hij keek haar nog even aan, haar mooie en dromerige glimlach en haar zilverblauwe ogen. Haar rustgevende blik deed de zijne sluiten en hij stond met gesloten ogen in het Verboden Bos. Tegenover een wonderbaarlijk meisje uit de toekomst. “Recht je schouders, Severus,” zei ze stil en hij deed wat ze hem zei. “Bal je vuisten niet. Laat je vingers open. Dan kan je veel beter de wind voelen.” Ze liep om hem heen en keek hem aan terwijl hij deed wat ze vroeg. Ze stak de pot kralen in de zak van haar mantel. Daarna sloot ze zelf even haar ogen terwijl ze haar hand op zijn rug legde. “Ik denk dat ik kan voelen hoe je bent, Severus. Je bent niet slecht, al willen ze je dat misschien doen geloven. Je bent intelligent en gedreven. Laat niemand dat kapot maken.” Ze opende haar ogen weer en wandelde langzaam tot ze weer voor hem stond. “Ik weet dat je in moeilijke tijden leeft, maar je kan dit aan. Je hebt geen reden om onzekerder te zijn dan de anderen. Laat niemand je het tegendeel wijsmaken.” Ze legde haar hand op zijn borst en knikte, al kon hij dat niet zien. “Ik beloof je: je zal nooit meer alleen zijn, Severus. Als je dat zelf gelooft, dan is dat zo. Als je een gewicht voelt in je hart, dan ben ik dat.” Hij glimlachte omwille van de dromerige en unieke manier waarop ze dat zei. Hij wist dat hij nooit meer zo een lief meisje als Loena zou tegenkomen. Ze was... onecht. Een droom. Dat moest wel. Met zijn ogen nog steeds gesloten, voelde hij opeens haar lippen op de zijne. Hij vroeg zich af hoe het kwam dat ze naar limoen proefde. Zijn lippen tintelden toen ze hem weer losliet en hij ademde diep in met zijn ogen gesloten, alsof hij zo de gedachte aan die kus langer zou kunnen bewaren. Toen hij zijn ogen weer opende, staarde hij het Verboden Bos in. Verwoed keek hij om zich heen. Ze was al verdwenen. Een zwart gevoel overviel hem. Zijn hart voelde inderdaad zwaar aan, alsof er een gewicht in zat. Aarzelend legde hij zijn linkerhand op zijn borst en keek hij ernaar. “Hallo Loena,” mijmerde hij stil tegen het zware gevoel in zijn hart. “Het voelt alsof je nog wel even hier zal zijn.” RE: De Tijdverdrijver - CartoonJessie - 27/08/2020 Hoofdstuk 5: De Tijdloze Vraag Hij zat tegenover Perkamentus en het oude schoolhoofd keek hem met een geïnteresseerde blik aan. Zoals altijd, ontging Perkamentus niets. “Wat ligt er op je maag, Severus?” Voor een jongeman van 22 jaar zag Severus eruit alsof hij het hele gewicht van de wereld op zijn schouders droeg. Het was niet gemakkelijk geweest. Het einde van de oorlog, het verliezen van Lily, de lessen Occlumentie, de Dooddoeners die hem wantrouwden nu hij aan de zijde van Perkamentus stond – en terecht – maar hij moest de verwarring hoog houden – voor in het geval dat de Duistere Heer terugkwam... Het waren lasten die hij iedere dag met zich mee droeg. Maar wat hem die dag behoorlijk zwaarmoedig maakte, was eigenlijk vrolijk nieuws dat hij eerder die dag in de Ochtendprofeet had gelezen. Goed nieuws, voor iedereen behalve hem. Xenophilius en Alexia Leeflang hadden een dochter gekregen. Loena. Het liefste meisje dat hij ooit had gekend was nog maar één dag oud. Ze was de enige Loena die geboren was in de Tovenaarswereld in al die jaren. Hij had Anderlings geboorteboek eerder dat jaar volledig uitgepluisd. In dat boek werd bijgehouden welke tovenaars en heksen een uitnodiging van Zweinstein zouden krijgen op hun elfde verjaardag. Toen hij het boek in de zomervakantie las, was er geen enkele Loena vermeld in het boek – dat betekende dat ze toen nog geboren moest worden. En dat was nu dus gebeurd. De enige die hem uit zijn dal van eenzaamheid kon trekken, was zij. En het was wel heel duidelijk dat hij haar pas na haar zestiende zou kunnen confronteren met hetgeen er in het Verboden Bos gebeurd was. Al waren zoveel bewogen jaren verstreken, hij was haar alles behalve vergeten. Het feit dat hem nu zo leeg deed voelen, was het besef dat hij er pas met haar over zou kunnen praten wanneer hij achtendertig was – in het beste geval zevenendertig. En dat vond Severus nog de meest optimistische gedachte, want hij vreesde vaak dat ze niet zou weten terug te keren naar haar tijd en zou verdwalen. Het enige dat erger was dan zo lang te wachten om haar te weerzien, was weten dat hij haar nooit meer zou zien. Hij hield zich vast aan het laatste grammetje hoop dat hij had – en aan het zware gewicht in zijn hart. “Professor Perkamentus, als u het toelaat, had ik u graag een vraag van een meer persoonlijke aard gesteld voordat we ons verder oefenen in Occlumentie.” De oude tovenaar keek geïnteresseerd over zijn halvemaansbrilletje naar het jonge hoofd van Zwadderich en knikte als teken dat hij mocht verdergaan. “Wat weet u precies over de Tijdverdrijver van Grindelwald?” Die vraag spookte al vijf jaar door zijn hoofd. Maar de tijd was nooit rijp geweest om hem te stellen. Maar nu was hij een vertrouweling van Perkamentus – een man die hij misschien – ooit – een vriend zou mogen noemen. En dat betekende dat hij dit soort vragen nu kon stellen, al bleef Perkamentus sceptisch wanneer Severus om meer informatie vroeg over duistere artefacten. “Die vraag komt nogal uit het niets,” merkte Perkamentus op terwijl hij de man die voor hem zat bestudeerde. Hij merkte op dat Severus zijn lichaamshouding niets verried van de ware emoties achter die vraag. Sterker nog – de jonge toverdrankprofessor had zijn schild zo hoog opgetrokken op dit moment, dat zijn ogen volledig leeg van gedachtes en gevoelens leken te zijn. Perkamentus moest toegeven dat Severus Occlumentie erg goed onder de knie begon te krijgen. “Al denk ik eerder, na je stilzwijgen, dat die vraag van heel diep komt, of vergis ik me?” De jonge professor verried nog steeds geen emotie. “Het valt wel heel hard op dat je er echt geen woord over kwijt wil,” merkte Perkamentus met een twinkeling in zijn ogen op. “Ik moet je er toch wel even op wijzen dat het niet wijs is om zo hard te laten blijken wat je geheim wil houden – zelfs als je Occlumentie kent. Als ik de Duistere Heer zou zijn en zou weten dat je dit geheim kost wat kost zou willen beschermen, zou ik je vervloeken om het alsnog te horen te krijgen.” “Geen vloek zou het geheim uit mij krijgen,” zei Severus duister. Perkamentus knikte en leek diep na te denken terwijl hij naar de Zwadderaar keek. Het leek alsof hij de innerlijke werking van Severus’ gedachten ontleedde met zijn ogen. Het maakte Severus altijd erg ongemakkelijk als het schoolhoofd dit deed. “Misschien dat ik beter kan vragen wat jij al weet over de Tijdverdrijver van Grindelwald, Severus. En dan kunnen we onze kennis naast elkaar leggen.” Severus was het er niet helemaal mee eens dat hij moest beginnen, maar had het er wel voor over. “Ik weet dat Grindelwald de Tijdverdrijver drie jaar in zijn bezit heeft gehad en ermee is kunnen ontsnappen aan het Ministerie. Verder weet ik ook dat u de Tijdverdrijver hebt gehad... Voordat hij opeens verdween.” “Dat klopt,” knikte Perkamentus. “Verder weet ik ook dat de Tijdverdrijver geen speciale uiterlijke kenmerken heeft,” ging Severus gedreven verder. “Maar ik vraag me vooral af wat hij doet.” “Severus,” zei Perkamentus opeens in een strenge stem. “Je moet eerlijk met me zijn. Heb jij de Tijdverdrijver gezien?” De jonge Zwadderaar aarzelde, maar knikte desondanks. “Jaren geleden,” gaf hij toe. Dit leek Perkamentus onrustig te stemmen en het schoolhoofd stond op van zijn stoel en cirkelde denkend om de stoel heen, totdat hij plots de rug ervan vast nam. “Had Voldemort er iets mee te maken?” vroeg Perkamentus weeral in die strenge toon. “Nee,” reageerde Severus snel en defensief. “Nee, het had niets met Voldemort te maken. Helemaal niet.” Dit leek Perkamentus zichtbaar gerust te stellen, al leek het schoolhoofd er nog niet helemaal bedaard bij en hij fronste zijn wenkbrauwen. Het viel Severus op dat Perkamentus een kuiltje in zijn voorhoofd had terwijl hij dit deed. “De Tijdverdrijver van Grindelwald laat zich niet louter leiden door het wieltje waaraan men draait. Hij luistert niet naar dezelfde commando’s als andere Tijdverdrijvers. Deze Tijdverdrijver laat zich niet leiden door de exacte wetenschap waarmee men tijdreizen kan verklaren. Deze Tijdverdrijver laat zich leiden door gevoel.” “Gevoel?” herhaalde Severus verward. “Grindelwald had er een bijnaam voor. Hij noemde het ook wel de Tijdverdrijver van het Lot. Zijn ervaringen waren dat de Tijdverdrijver hem brachten naar belangrijke personen en momenten in het leven. Eens je een reis met de Tijdverdrijver in werking zet, creëert hij als het ware een lus in de tijd die nooit verbroken kan worden. Alles wat gebeurt, staat vanaf dat moment vastgeschreven in het lot en is onomkeerbaar. Wat dan gebeurt, is al gebeurd. Wat dan nog moet komen, is al gekomen. Er is geen begin of einde. Ik vrees dat ik je niet meer details over mijn eigen ervaringen hierin kan vertellen... Tenzij jij me de jouwe vertelt.” Severus staarde zijn schoolhoofd bloedserieus aan. Wilde hij wel zijn geheim van Loena ruilen voor het geheim van Perkamentus? Severus moest toegeven dat hij best nieuwsgierig was naar de ervaringen van Perkamentus met de Tijdverdrijver, maar de vragen die hij al die tijd had gehad, waren nu voor een groot deel beantwoord. En nee, zo nieuwsgierig was hij ook weer niet naar wat Perkamentus was overkomen. Hij zou niets over Loena lossen tegen het schoolhoofd en schudde zijn hoofd. Perkamentus knikte, maar leek nog niet uitgesproken. “Was het Lily, Severus?” Severus trok opeens grote ogen en leek helemaal van zijn stuk geslagen. “Wat?! Nee. Nee, helemaal niet! Waarom vraag je dat nu?” “Mijn excuses,” zei Perkamentus nederig. “Je leek eventjes je ‘ik-wil-niet-praten-over-meisjes’-blik te dragen.” Severus voelde een rode blos op zijn wangen verschijnen. Hij haatte het als Perkamentus hem doorhad. Het oude schoolhoofd glimlachte toen hij de toverdrankmeester zag blozen. Dus het ging toch om een meisje... “En ik dacht dat Lily de enige was?” “Lily IS de enige!” riep Severus opeens defensief en ook hij stond recht van zijn stoel. “Er was alleen Lily. Er is niemand anders!” Het was waar. Want Loena was er nooit geweest in zijn tijd – tot gisteren. En dan die ene dag – zoveel jaren geleden – in het Verboden Bos. Loena was de droom, Lily de realiteit. En hij had enkel één mooie droom gekend en verder een leven aan bikkelharde realiteit. Loena had zijn wens om gelukkig te zijn enkel vergroot – door haar had hij nog harder gezocht naar de affectie van Lily, maar zonder enig succes. Zij had nooit geloofd dat hij kon veranderen. Eens een Dooddoener, altijd een Dooddoener. Dat was ze tot aan haar dood blijven geloven. Door al die jaren heen was er enkel Lily geweest – dat was de realiteit. Dus had hij niet het idee dat hij tegen Perkamentus loog. “Ik denk dat je haar nog wel zal zien,” mijmerde Perkamentus. “Het meisje waarover je me niets vertelt. De Tijdverdrijver van Grindelwald heeft de gewoonte om niets half-afgewerkt te laten. Je vragen zullen nog wel beantwoord worden. Geduld.” Severus wilde eigenlijk vragen hoe lang hij dan nog moest wachten, maar hield zich in. Hij was echter nog steeds boos en geïrriteerd door de vraag over Lily en het analyseringsvermogen van de oude Griffoendor. In deze huidige staat wilde hij niet verdergaan met Occlumentie-oefeningen en voelde het aan alsof hij nog veel tijd nodig had om de rust te vinden die noodzakelijk was om zijn gedachten afgeschermd te houden. “Bedankt,” zei hij kort en in een redelijk onvriendelijke toon. “Als u mij wilt excuseren, zou ik de lessen Occlumentie later deze week willen verderzetten.” Zonder Perkamentus in zijn ogen te kijken en zonder te wachten op een antwoord, draaide Severus zich om en snelde hij met grote en zelfzekere stappen het kantoortje uit. RE: De Tijdverdrijver - CartoonJessie - 27/08/2020 Hoofdstuk 6: De Onbeleefde Toverdrankprofessor Loena viel met een smak op haar rug. Zuchtend zette ze zich weer rechtop en probeerde ze de gedachte aan de kus met Severus te weren. Ze had nu andere zaken aan haar hoofd dan mijmeren over haar 17-jarige vriendje in het verleden, die toevallig ook haar 38-jarige schoolhoofd in het heden was. Raar. Ze herkende haar omgeving meteen. Ze bevond zich nabij de keukens in Zweinstein en de gangen waren verlaten en duister. Dit kon wel eens haar eigen tijd zijn... Ze had het wieltje van de Tijdverdrijver een paar keer rondgedraaid, maar was dat genoeg? Hoe kon ze zeker zijn dat ze terug was waar ze hoorde te zijn? Haar gedachten schoten onmiddellijk weer naar Severus. Maar ditmaal naar hem als professor. Als hij schoolhoofd zou zijn, zou professor Slakhoorn in het kantoortje van de Toverdrankmeester zitten. Als Severus echter de Toverdrankmeester was, zou zijn naam voor het kantoortje hangen. En dat kantoortje was hier vlakbij. Vastberaden stond Loena op en liep ze door de kerkergangen naar het kantoortje van Sneep – of Slakhoorn – ze wist niet wat ze kon verwachten. Opgelucht stelde ze vast dat Severus zijn naam in zwarte letters op het plakkaatje naast de deur geschreven stond. Op zich was het raar dat ze zich daardoor opgelucht voelde – bleef ze dan liever in het verleden dan dat ze terugkeerde naar haar eigen tijd? Loena streek haar haren achter haar oren en staarde naar het plakkaat. Zou hij er zijn? Loena aarzelde even, maar klopte toch op de houten deur. “Binnen.” Het was zijn stem. Loena’s hart maakte er een sprongetje van. Ze duwde de krakende deur open. Het was duister in de werkkamer van Severus en behalve enkele kaarsen aan zijn bureau en het vuur dat onder een drietal toverketels brandde, was er geen licht. Hij stond achter een toverketel en staarde naar het meisje dat binnen wandelde. Het was al zo laat – en hij had Perkamentus verwacht – niet... “Loena.” De opmerking was emotieloos. Er straalde geen gevoel uit zijn stem, zelfs al was de verrassing nog zo groot. Ook aan de rest van zijn lichaamstaal was niet te achterhalen dat binnen in hem een vulkaan aan emoties uitbarstte. “Dag Severus,” groette ze hem terwijl ze de deur achter zich dichttrok, maar bij het zien van de blik in zijn ogen – die haar zo hard deed denken aan die van haar strenge schoolhoofd – corrigeerde ze zichzelf. “Professor Sneep.” Hij was nog erg jong. Maar zijn houding was zoveel meer zelfverzekerd dan die van zijn 17-jarige zelf. Van alle wanhopige vragen die in zijn hoofd rondspookten, vond er maar één zijn weg naar buiten. “Wat doe je hier?” Er was niets aan hem dat liet blijken dat hij haar aanwezigheid op prijs stelde en Loena kon enkel een aanvallende toon onderscheiden in zijn stem. Ze betreurde het dat hij zo veranderd was. “Ik dacht dat ik wel naar jou zou kunnen komen,” gaf ze eerlijk toe. “Ik dacht dat ik zou terugkeren naar mijn eigen tijd... maar hier ben ik dan weer...” Ze keek hem met een verontschuldigende blik aan en zijn uitdrukking werd met iedere seconde strenger. “Je zou moeten terugkeren naar je eigen tijd in plaats van mij op te zoeken!” Weeral kon hij zijn eigen scherpe tong niet tegenhouden. “Als je een beetje logisch nadenkt, weet je dat dit niet gezond is!” Loena had dit niet verwacht en hield zich stil bij de deur. Hij stapte opeens op haar af en opende zijn mond, alsof hij nog iets wilde snauwen, maar hij klapte zijn mond onmiddellijk weer dicht bij het zien van haar dromerige blik, die ditmaal iets van een nachtmerrie uitstraalde. Opeens stapte hij naar de deur, opende hij deze en vluchtte hij naar buiten. Loena maakte een klein sprongetje toen hij de deur dichtsloeg en vroeg zich af wat hem in hemelsnaam bezielde. Wat... wat verwachtte hij nu van haar? Moest ze verdwijnen? Moest ze blijven? Zou hij nog terugkeren? Vast wel – er stonden nog toverdrankjes op het vuur. Ooit moest hij terugkeren. Langzaam liep ze naar de ketels en keek ze naar de inhoud ervan. Ze herkende geeneen van de drankjes. Geïnteresseerd liep ze naar de kast waarin hij honderden kleine flesjes had opgesteld en begon ze de namen ervan te lezen. Het was waar – ze leerde liever de namen van al zijn toverdranken vanbuiten dan dat ze bleef stilstaan bij de onbeleefde en aanvallende woorden die hij zonet tegen haar had geuit. Als ze het negeerde, zou het vast zijn alsof hij het nooit had gezegd. RE: De Tijdverdrijver - CartoonJessie - 27/08/2020 Hoofdstuk 7: Achter het Schild Gefrustreerd sloeg Severus tegen een wandtapijt. Het liefst van al zou hij zijn frustratie eruit willen schreeuwen, maar hij wilde niet heel Zweinstein wekken. “Idioot! Stommerik!” vloekte hij tegen zichzelf. “Waar ben ik mee bezig?!” Wanhopig ijsbeerde hij heen en weer op de gang. Het meisje van zijn dromen was teruggekeerd en alles wat hij kon doen was haar afsnauwen. En het ergste was dat dat niet eens was wat hij wilde doen. Hij wilde met haar praten, horen wat ze in de tussentijd had gedaan, haar vertellen wat ze voor hem had betekend, vertellen wat Perkamentus hem had verteld over de Tijdverdrijver... Maar hij was er niet toe in staat. Enkel harde woorden wisten te onstnappen aan zijn lippen. Hij was weggevlucht voor zijn eigen tong. Wie weet zou ze alweer weg zijn nu, verschrokken door zijn harde toon. Dat was een beangstigende gedachte. Hij moest terug. Hij wilde helemaal niet dat ze weer vertrok. Snel haastte hij zich weer naar zijn kantoortje om de hoek en gooide hij de deur open. Loena verschrok zich zodanig dat ze het kleine toverdrankflesje dat ze net uit het rekje had genomen uit haar handen liet vallen. Tot haar verbazing viel het flesje echter niet op de grond, maar leek het te verdwijnen in het niets. Loena staarde naar de plek waar het flesje was verdwenen en wilde er wel iets van zeggen, maar kon niet, want Severus – die niets had gemerkt van het verdwijnende toverdrankje – stormde verder de kamer binnen tot hij bij haar stond en zijn ogen staarden haar intens aan. “Ik moet je spreken!” Weeral zei hij dit met een snauwende ondertoon. “Ik ben... Ik kan niet...” Zijn ogen leken te branden van woede. Hij draaide zich van haar weg om en gromde uit frustratie. “Ik haat dit!” Loena snapte er niets meer van. Deze Severus was heel anders dan de 17-jarige jongen en de 38-jarige professor die ze al kende. Iets frustreerde hem mateloos, dat kon ze zien. Maar ze snapte niet wat hetgeen was dat hij niet over zijn lippen kreeg. “Rustig maar,” zei ze sussend terwijl ze haar hand op zijn schouder legde. Hij protesteerde daar niet tegen. “Laten we gaan zitten, goed?” Severus stapte met grote en hevige passen naar een van de twee stoelen die voor zijn bureau stonden en zette zich neer. Zijn handen hielden krampachtig de leuning van zijn stoel vast. Loena zette zich in de stoel naast hem neer en keek hem aandachtig aan. Ze sprak hem toe in haar eeuwig dromerige stem. “Wat scheelt er, Severus?” De kalme toon waarin ze zijn naam uitsprak, deed rillingen over zijn rug lopen. Hij sloot zijn ogen en probeerde zijn emoties te beheersen. Hij wist in feite wel wat hem weerhield aardig te doen. Hij wist hoe het kwam dat ieder woord dat hij tegen haar zei geladen was met negatieve emoties. “Het zijn de lessen Occlumentie,” gaf Severus toe met een hatelijke stem. “Occlumentie?” herhaalde Loena zwakjes. Ze gingen precies niet goed, als Severus er zoveel moeite mee had zijn emoties onder controle te houden. “Je mag je niet zo opjagen als de lessen niet zo goed gaan, Severus. Je moet kalm blijven. Ik heb gelezen dat je dan het beste je gedachten kan afschermen. Als je je opjaagt, wordt het heel moeilijk om je gedachten af te schermen.” “Dat is het hem net!” riep hij gefrustreerd en hij sprong opeens weer recht en begon te ijsberen. “Ik heb geen problemen met mijn gedachten af te schermen! Totaal geen! Ik heb geen problemen met mijn gevoelens te verbergen! Maar nu kom jij hier binnen en ik wil je tonen wat ik voel en het enige wat ik eruit krijg, komt eruit in een vlaag van woede! Ik wil mijn emoties wel delen, maar niet alleen haat, woede en irritatie!” “Oh,” was het enige wat Loena eruit wist te brengen. Dat had ze niet verwacht. De irritatie bleef leesbaar op zijn gezicht terwijl hij verderging. “Ik ben nu al een aantal jaren bezig met Occlumentie. Ik kan het goed, daar mag ik niet over klagen. Maar ik ben het niet gewoon om dat schild te laten zakken. Nu probeer ik dat zo goed als ik kan en lukt het niet!” Hij schopte agressief tegen een toverdrankketel en de drank erin klotste luid heen en weer. “Als een masker dat je wil aftrekken, maar aan je gezicht blijft plakken,” vergeleek Loena de situatie in een dromerige stem, volledig negerend dat Severus door het lint was aan het gaan. Vreemd genoeg kalmeerde haar stem hem wel. Severus knikte en zuchtte luid terwijl hij weer ging zitten en zijn ellenbogen op de bureau voor hem liet rusten en met zijn handen door zijn haren ging. “Ik zal je helpen,” zei Loena simpel en ze stond recht van haar stoel en nam Severus zijn handen. “Sta op.” Al bleef de uitdrukking op zijn gezicht één van frustratie, hij deed gewillig wat ze vroeg en volgde haar naar het midden van de kamer. “Doe je schoenen uit.” “Wat?!” Severus zijn blik was verontwaardigd. “Nee! Waarom?” “Vertrouw me.” Hij was niet in staat haar iets te weigeren en trapte tegen zijn zin zijn schoenen uit. “Wat nu?” “Sluit je ogen.” “Dat zei je vorige keer ook,” reageerde hij duister en zijn stem klonk bitter. “En een moment later was je verdwenen.” “Ik beloof je dat ik nog even blijf,” zei Loena bloedserieus en er was voor eenmaal geen dromerigheid in haar stem. Hij trok wantrouwend een wenkbrauw op, maar luisterde alsnog en sloot zijn ogen. “Let op je ademhaling,” zei Loena zacht. “Adem rustig, maar diep in.” Severus voelde zich nogal idioot, maar luisterde toch. Hij probeerde zijn ademhaling te controleren. “Ik wil dat je al je frustraties bundelt. Alle slechte gedachtes en emoties. Al je haat, al je woede, al je irritaties. Visualiseer ze. Alsof het slechte, duistere elfjes zijn die door je bloed stromen. Breng ze allen tesamen in je buik.” Al hield hij zijn ogen gesloten, Loena kon aan hem zien dat hij geconcentreerd bezig was met hetgeen ze hem vroeg, zelfs al had hij even gefronst bij het woord “elfjes”. Ze hield zich even stil en na een tijdje ging ze weer verder. “Als je nu nog een keer diep inademt, wil ik dat je zoveel lucht meeneemt dat het die slechte zaken kan omringen. Adem het dan diep in, omwikkel de slechte zaken, en adem weer uit en laat alles naar buiten zweven.” Loena wachtte geduldig tot hij weer uitademde en ging onmiddellijk weer verder. “Zoek nu de schilden die je hebt opgetrokken in je lessen Occlumentie. Vindt ze in je gedachten en in je hart. Adem diep in en beeld je in dat je deze schilden verplaatst naar je buik. Daar is er nu ruimte voor en heb je er geen last van.” De frons die hij op zijn voorhoofd droeg leek steeds minder indringend te worden en Loena wist dat het hielp. Ze hoopte dat het genoeg zou zijn. “Vul nu je hart en gedachten met goede emoties. Alle emoties die je steeds moet verbergen. Sta jezelf toe om ze allemaal te voelen. Wanneer je voelt dat je er klaar voor bent, houdt dan een goede emotie in je hart en open je ogen.” Hij zweeg en zijn ademhaling bleef kalm terwijl hij met gesloten ogen voor haar stond. Het viel haar op dat hij er jonger uitzag nu zijn gelaatsuitdrukking zo ontspannen was. Ze voelde de drang om zijn gezicht aan te raken, maar weerstond eraan. Hij opende weer zijn ogen en keek haar aan. Zijn stem was onnatuurlijk kalm. “Je doet dit precies wel vaker, niet?” Loena schudde eerlijk haar hoofd. “Eigenlijk niet... Het is iets dat mijn moeder me heeft geleerd. Ze was nogal buitengewoon, zie je...” Loena glimlachte bij de herinnering. “Hoe voel je je nu?” “Beter,” gaf hij toe. “Dank je. Ik was voor een moment vergeten hoe buitengewoon jij zelf bent. Je lijkt veel op je moeder.” Loena keek met grote ogen op. “Ken je haar?” “Niet persoonlijk. Maar ik heb haar op foto’s gezien.” Hij zweeg even, maar vervolgde toen zelfzeker. “Ik heb ook uitgedokterd wie je bent. Jij bent Loena Leeflang, de dochter van Xenophilius.” Loena glimlachte. Het verontrustte haar niet dat hij haar volledige identiteit nu wist, in tegendeel. Het voelde als een pak van haar hart. Maar het wekte wel nieuwsgierigheid in haar. “Hoe oud ben ik op dit moment? In deze tijd?” “Enkele weken oud,” antwoordde Severus en hij voegde er aarzelend aan toe: “Ik ben nu tweeëntwintig.” Loena zag dat hij dit niet graag zei. Het stoorde hem. “Ben je boos omdat we zoveel jaren van elkaar verschillen?” Loena wist de vinger op de zere plek te leggen en hij fronste zijn wenkbrauwen. Hij probeerde de irritatie die hij voelde te onderdrukken. “Ja,” gaf hij eerlijk toe. “Het is frustrerend om te weten dat ik nog minstens zestien jaar moet wachten voordat jij – de jij die nog maar net geboren is, bedoel ik dan – weet van mijn bestaan.” Loena glimlachte. “Zo heel lang duurt het niet meer. Ik zal ook naar Zweinstein komen op mijn elfde. Je zult me op een dag wel achter één van je toverketels zien opduiken.” Severus keek haar met een trieste blik in zijn ogen aan. Ze vertelde hem gewoon eerlijk wat voor hem nog in petto lag – elf jaar – of toch eerder zestien – aan eenzaamheid. “Elf jaar...” mijmerde Severus wanhopig. “Maar zelfs als ik je op je elfde zie, ga jij me niet kennen. Niet zoals jij me nu kent.” Loena nam zijn hand en hij voelde zich enkel slechter hierdoor. Haar aanraking maakte hem enkel meer bewust van het constante gemis dat hij ondervond. “Het is raar,” mompelde hij. “Ik had zo hard gehoopt je nog eens te kunnen zien... En nu ben je hier en... Ik zou blij moeten zijn, maar ik ben eigenlijk verdrietig en boos omdat je dadelijk weer weg moet.” “Ik ben toch nog niet weg, Severus?” Ze nam met een dromerige blik de kamer om haar heen in zich op. “Ik vind het leuk om je te zien. Je bent al zoveel veranderd. En je zal nog zoveel veranderen. Ik vind het jammer dat ik niet ieder moment daarvan met mijn eigen ogen kan zien. Je bent fascinerend.” Dat laatste zei ze in een doodsimpele toon. Alsof het een even simpele vergelijking was als “Perkamentus heeft een baard” of “Professor Banning is klein”. Hij wist niet precies hoe het kwam, maar er was een gedachte die hij niet uit zijn hoofd kreeg: ze hield van hem. Het klonk als complete larie, zelfs in zijn eigen oren, en het leek niet meteen logisch verklaarbaar. Ze kenden elkaar amper. Ze leek continue afgeleid door kleine zaken in zijn toverdranklokaal, leek zich altijd met haar gedachten op een andere planeet te bevinden en was niet bang om de raarste dingen te zeggen. Maar tegelijkertijd was ze niet bang om zijn hand te nemen, om hem eerlijk in zijn ogen te kijken en verspreidde ze een gevoel dat Severus veel te zelden had meegemaakt: een ongekende warmte die zijn hart en ziel omringde. “Loena,” hij aarzelde voor een moment maar durfde het aan om de vraag te stellen. “Denk jij dat dit het lot is?” Loena draaide haar hoofd weer naar hem en keek hem lang aan. Hij voelde zijn handen klam worden onder haar aanhoudende staar. “Ja,” mijmerde ze opeens. “Ja, ik denk dat dit ons lot is.” “Ons lot,” herhaalde Severus zwak en hij voelde zijn hart zwaar worden. Ze erkende het dus ook. De link tussen hen beiden. De aantrekkingskracht. Het gruwelijke lot dat voor hen was weggelegd. “Als dit het lot is, voelt het niet eerlijk aan. Anderen hebben het veel gemakkelijker.” “We zijn niet zoals alle anderen, Severus,” zei Loena simpel en in haar dromerige stem. “Maar dat kan enkel betekenen dat wat wij hebben heel uniek is. Ik zal het koesteren, ongeacht wat er in de toekomst – of het verleden – gebeurt.” “Je bent de liefste persoon die ik ooit heb ontmoet,” glimlachte hij, blij dat hij zijn gewoonlijke masker naast zich neer had kunnen leggen. “Ik weet eigenlijk helemaal niets van je, behalve dat. Vertel me meer over jezelf!” Hij keek haar verlangend aan. “Voordat je vertrekt. Ik wil alles van je weten!” “Alles is wel erg veel,” glimlachte Loena afwezig. “Wat wil je dan graag weten?” Severus haalde scherp adem door zijn neus en keek even denkend naar zijn bureau. Op het moment dat hij een vraag had bedacht, keek hij haar enthousiast aan. “Waar ben je goed in op Zweinstein? Wat wil je later worden?” Loena haalde haar schouders op. “Ik weet het nog niet zeker. Waarschijnlijk schrijver of onderzoeker,” antwoordde ze eerlijk en ze keek afwezig naar de vele potjes met levenloze voorwerpen die in het rek achter zijn bureau stonden. “Ik ben goed in Verzorging van Fabeldieren en Spreuken en Bezweringen. Verder ben ik ook best goed in Verweer tegen de Zwarte Kunsten.” Severus schonk haar een toegewijde blik toen hij dat hoorde en kon een grijns niet laten. “Echt? Ik beschouw mezelf een expert als het de Duistere Kunsten aangaat!” Loena glimlachte. “Weet ik.” Ze zag voor een moment zijn verwarde, maar tegelijkertijd nieuwsgierige blik en ging plotseling in een extra dromerige stem verder terwijl ze in het niet leek te staren. “De Zwarte Kunsten zijn talrijk, gevarieerd, veranderlijk en eeuwig. Ertegen strijden is als strijden tegen een veelkoppig monster. Iedere keer dat je een kop afhakt, groeit er een nog woestere en sluwere kop voor in de plaats.” Severus hapte naar adem en wilde het liefste zeggen: “Zo denk ik er ook over!” – maar kreeg er niets uit van verbazing. Dat was ook niet nodig, want Loena keek hem alweer aan met haar eeuwige glimlach. “Dat zijn jouw woorden,” gaf Loena toe. “Ik heb ze opgeschreven en vanbuiten geleerd. Ik vind dat je prachtige zinnen maakt als je praat over dingen die je graag hebt.” Ze keek naar een stapeltje van rollen perkament op zijn bureau. “Waarom ben je geen schrijver geworden? Je weet de zaken zo mooi te zeggen. Ik zou je boeken lezen.” Al zou hij gevleid moeten zijn, dat was hij niet. De vraag die ze stelde deed hem twijfelen of ze wel wist van zijn duister verleden en zijn blik veranderde. Zijn enthousiaste en nieuwsgierige blik werd serieus en hij aarzelde even. “Loena, weet jij dat ik een... een Dooddoener... ben... Of was?” “Dat weet ik,” antwoordde ze simpel terwijl ze keek naar zijn gezicht. Ze kon zijn uitdrukking enkel beschrijven als één van spijt. Het overtuigde haar enkel meer van zijn goede hart. “Perkamentus heeft je uit Azkaban weten te houden, is het niet? En toen ben je op Zweinstein begonnen als professor. Perkamentus vertrouwt je.” Severus slikte angstig. “En vertrouw jij me?” “Ik vertrouw je.” Loena kon niet anders dan glimlachen omwille van de wirwar aan emoties die hij haar durfde tonen op zijn gezicht. Zo anders dan mijn professor, bleef ze in haar gedachten zeggen. “Ik kan het niet met logica verklaren, dus luister ik naar mijn hart. En dat zegt me dat je een goed mens bent.” Severus’ duistere blik leek langzaamaan weer weg te trekken en hij glimlachte. Zij was de enige die hem zo rechtuit durfde zeggen wat ze dacht – en wat ze dacht, stelde hem telkens weer gerust. Hij zou alles voor haar doen, maar op dit moment kon hij niet bedenken hoe hij haar zijn liefde kon bewijzen of een attent gebaar kon maken. Er was niet veel wat hij kon bedenken, behalve... “Wil je thee?” RE: De Tijdverdrijver - CartoonJessie - 27/08/2020 Hoofdstuk 8: Thee voor het Slapen Gaan Ze verlieten het toverdranklokaal en ruilden het in voor de werkkamer van Severus, die achter het toverdranklokaal lag. Loena zette zich in een van de twee hoge leren zetels terwijl Severus met een zwaai van zijn toverstaf een theesetje tevoorschijn toverde. Ze dronken aanvankelijk de thee in relatieve stilte, maar toch kon Severus zijn nieuwsgierigheid niet bedwingen. Eens hij zich op zijn gemak leek te voelen, vuurde hij de ene vraag na de andere af. Loena merkte dat hij af en toe probeerde iets te weten te komen over de toekomst die hem te wachten stond, maar deed haar uiterste best om niets prijs te geven erover. In ruil voor haar antwoorden, vertelde hij haar alles wat hij van Perkamentus had gehoord over de Tijdverdrijver. “Ik heb het al eerder gedacht,” gaf Loena toe. “Dat het lot er iets mee te maken heeft, bedoel ik dan. Ik zou niet weten waarom ik anders altijd zo dicht bij jou wordt gebracht door de Tijdverdrijver.” Severus voelde zijn hart opzwellen bij die woorden. Toch knaagde er onzekerheid aan hem en voordat hij zelf wist wat hij zei, floepte hij het eruit. “Hebjeenvriendje?” “Excuseer?” Loena keek hem geinteresseerd aan. Ze dacht dat ze hem verkeerd verstaan had. Severus’ wangen werden rood en hij schudde snel zijn hoofd. “Laat maar, ik had het niet moeten vragen.” Dus had ze het toch juist gehoord. Ze glimlachte. “Natuurlijk niet. Als ik een vriendje had, had ik niet met je zitten zoenen enkele uren geleden.” Ze glimlachte, maar kon een geeuw niet onderdrukken. Ze was erg moe en zette haar lege kopje thee neer op het tafeltje. Severus voelde een stroom van opluchting door zich heen gaan en hij ontspande zichtbaar. Wat voor haar uren geleden was, was voor hem jaren, maar dat gaf niet. Nu ze weer bij hem was, voelde hij zich kalm en sereen – emoties die hij zelden voelde. Emoties die de tijd ietsje leken te remmen en waardoor hij haar aanwezigheid volledig in zich kon opnemen. Hij zag hoe ze vermoeid door haar ogen wreef en glimlachte. “Je bent moe. Hoeveel uren geleden is het dat je nog geslapen hebt?” “Dat is moeilijk om te zeggen. Ik weet niet hoeveel uren ik de vorige keer in jouw tijd ben geweest. Of hoeveel uren er nu weer inmiddels zijn verstreken. Ik vermoed tussen de twintig en drieëntwintig uren.” “Wil je nog wat slapen voor je weer gaat?” stelde Severus voor terwijl hij zijn blik van haar afwendde. “Je kan niet weten in welke tijd je terecht gaat komen en wat je nog te wachten staat. Maar bij mij zul je veilig zijn.” Loena glimlachte om zijn attente voorstel. Deze Severus was ontzettend lief. En hij had gelijk – ze kon beter rusten voor ze haar reis verderzette. “Slapen klinkt fijn. En het is goed om te weten dat ik veilig ben bij jou.” Ze verlaagde het volume van haar stem voordat ze eerlijk toegaf: “ Ik heb namelijk de neiging om te slaapwandelen.” Severus glimlachte en stond recht. Het verbaasde hem eigenlijk niet. Hij reikte haar zijn handen en ze nam deze zonder aarzelen vast. Hij trok haar recht en liet haar rechterhand niet los terwijl hij haar begeleidde naar de deur van zijn slaapkamer. Zodra hij bij de deur was, hield hij opeens stil en hij draaide zich naar haar om. “Je mag natuurlijk in het bed slapen.” Hij stond zichzelf niet toe om onzeker te klinken, en vervolgde vastberaden: “Als je het niet erg vindt, zou ik graag willen kijken.” Loena keek verward in zijn zelfzekere ogen. “Kijken?” herhaalde ze. “Oh!” merkte ze opeens begripvol op. “Ik snap dat je je zorgen maakt dat ik ga slaapwandelen door Zweinstein, maar als je de deur afsluit met een spreuk, zal ik heus niet ervandoor gaan.” Severus perste even zijn lippen opeen. Ze snapte het niet volledig. “Dat bedoel ik niet, Loena... Ik bedoel dat ik je graag wil zien slapen.” Loena knipperde even met haar ogen. Wat een raar verzoek. “Oke.” Severus glimlachte opgelucht en liet Loena binnen in zijn slaapkamer. Ze keek nieuwsgierig rond. Zijn slaapkamer was uitermate netjes, maar eentonig ingericht. Alle muren werden bedekt door kasten: vooral boekenkasten, op één kleerkast na. Zijn hemelbed verschilde niet veel van de hemelbedden die ook de leerlingen hadden. Het was enkel groter en zijn gordijnen waren van een warme, donkergroene kleur. Loena trapte voorzichtig haar schoenen uit en kroop onder de lakens. Severus zette zich in een hoge stoel neer en al was zijn blik moeilijk te beschrijven als een glimlach, zijn ogen keken haar bemoedigend en onnatuurlijk warm aan. “Slaap wel, Loena.” Ze keek hem met een dromerige blik aan. Er gingen zoveel dingen door haar hoofd dat het moeilijk was om er één gedachte uit te filteren die ze met hem wilde delen. “Ik vind je echt leuk, Severus,” zei ze uiteindelijk. “Ik hoop dat Grindelwalds Tijdverdrijver het beste met ons voor heeft. Maar ik ben alvast blij dat ik je beter heb mogen leren kennen. Dat kan de Tijdverdrijver niet meer ongedaan maken.” Severus glimlachte ook en knikte instemmend. Loena sloot haar ogen. “Slaap wel, Severus.” Hij staarde naar haar terwijl ze sliep in het zwakke licht van een gloeilamp. Zijn mysterieuze engel uit de toekomst. Enkele van haar vuilblonde haren vielen in haar gezicht, maar ze was nog steeds beeldschoon, tenminste in zijn ogen. Zelfs al was ze zo raar, ze was de enige die hem normaal deed voelen. Voor een moment voelde hij zich niet zo anders. Hij had nog nooit iemand waarvan hij hield zien slapen, tot nu. Het bracht een zeldzaam gevoel van geluk in hem naar boven. Hij keek naar de Tijdverdrijver die ze naast de gloeilamp had neergelegd en fronste zijn wenkbrauwen. Voor een moment overwoog hij het om een hamer te nemen en het ding stuk te slaan. Loena zou dan voor eeuwig bij hem blijven. Maar hij besefte hoe ontzettend complex deze situatie was. Hij kon dat niet riskeren – wie wist immers op welke manieren dit de toekomst zou beïnvloeden? Tijdslussen waren ingewikkeld en geen kinderspeelgoed. Alle logica in hem gebood hem om geduldig te wachten op de plannen die de Tijdverdrijver voor hen had. Zijn hart smeekte hem echter om een gelukkige toekomst voor Loena en hem zo snel mogelijk veilig te stellen. Uren verstreken en Severus wachtte tot Loena zou ontwaken. Ze begon al lichtjes te bewegen in haar slaap, alsof ze vocht tegen haar bewustzijn dat haar wilde wekken. Severus schrok echter toen de Tijdverdrijver op het kastje luid begon te trillen en instinctief stond hij recht en trok hij zijn toverstaf. Hij staarde met grote ogen naar Grindelwald’s artefact. Ook Loena kwam recht en ze keek naar de trillende Tijdverdrijver. Met een verontschuldigende blik staarde ze Severus aan. “Ik denk dat het tijd is om te gaan,” zei ze met een stem vol spijt. Haar hand reikte al naar de Tijdverdrijver, maar Severus’ stem stopte haar. “Loena!” Ze slikte en keek hem vragend aan. Een onnatuurlijke blos verscheen op zijn wangen en hij aarzelde even. “Ik hou van je.” Voor een moment veranderde Loena’s vragende blik niet, tot ze opeens warm glimlachte. “En ik van jou.” Ze wendde haar blik even van de zijne af en keek naar de Tijdverdrijver en toen weer terug naar de jonge man die nog steeds met zijn toverstaf op de Tijdverdrijver gericht in haar ogen keek. “Ik zie je gauw, Severus!” Haar hand raakte de Tijdverdrijver aan en het volgende moment was ze verdwenen. Severus liet zijn toverstaf weer zakken en liep naar het nu lege bed. Haar schoenen stonden nog steeds naast het bed en hij schudde zijn hoofd. Hij zette zich neer waar zij had gelegen en kon nog steeds de warmte van haar afdruk in het bed voelen. “Tot gauw,” zei hij tegen de leegte die in zijn kamer hing. “Ik zal wachten.” RE: De Tijdverdrijver - CartoonJessie - 27/08/2020 Hoofdstuk 9: Het Onaangename Weerzien Een harde smak op de grond vertelde Loena wat ze al wist: de Tijdverdrijver had haar weer door de tijd verplaatst. Ze had slechts een seconde nodig om te zien waar ze was beland. Ze was terug. Snel kwam ze recht en ze merkte nu pas dat ze haar schoenen had achtergelaten in het verleden. Ze keek er al tegen op om haar vader weer om nieuwe schoenen te vragen. Snel herinnerde ze zichzelf eraan dat dit geen veilige tijden waren en ze keek om zich heen. Ze verwachtte half dat ze de Kragges zou zien, maar tot haar verbazing was de hal leeg – met de uitzondering van één persoon die een tiental meters verder op de trappen zat. “Severus.” Hij staarde haar aan en een koud gevoel bekroop Loena. Hij keek kil en chagrijnig. Net zoals altijd in deze tijd, probeerde ze zichzelf in te prenten. Maar toch voelde zijn blik veel koeler aan dan anders. Of kwam dat misschien door het feit dat ze intussen ook warmere blikken van hem had gezien? Leek daardoor het contrast groter? Loena kreeg geen tijd om verder te mijmeren. “Volg me.” Hij stond recht en Loena volgde hem. Zijn passen waren groot en snel en ze kon hem niet bijhouden. Terwijl ze achter hem aan holde, kreeg ze steeds meer het gevoel dat hij haar aanwezigheid niet op prijs stelde en dat hij haar niet in zijn buurt wilde. Het was verwarrend, maar wekte tegelijkertijd Loena’s nieuwsgierigheid. Ze bereikten het kantoortje van het schoolhoofd op de tweede verdieping en eindelijk kon Loena naast hem staan. Ze keek naar hem op en zag dat hij zijn strenge blik fixeerde op de muur. Hij leek vastberaden om haar niet in de ogen te moeten kijken. “Donderwolk,” mompelde Severus het paswoord en in stilte draaide de trap tot boven. Severus stapte als eerste naar binnen in het kantoor van het schoolhoofd en hield de deur open voor Loena. Ze liep hem langzaam voorbij, maar schrok op toen hij de deur achter haar dichtsloeg en er enkele spreuken op uitsprak die zouden voorkomen dat iemand kon meeluisteren. Met grote stappen liep hij tot achter zijn bureau en opende hij een lade. Hij haalde er opeens een paar schoenen uit en reikte deze met een norse blik aan. “Mijn schoenen!” zei Loena opgewekt. “Dank je wel!” Ze nam haar schoenen over en deed deze snel aan. Hierna keerde ze haar hoofd naar Severus, die met zijn handen leunde op de hoge stoel achter zijn bureau. Zijn blik was nog steeds ijskoud en Loena dacht dat ze kon voelen hoe de temperatuur in het kantoor steeds lager en lager zakte. “Je bent boos,” merkte Loena op. Ze zag even hoe een zenuw boven zijn lip samentrok, maar verder veranderde zijn gezichtsuitdrukking niet. Zijn ogen lieten haar niet los en er stond woede getekend op zijn gezicht. Voor het eerst voelde Loena zich niet op haar gemak in zijn gezelschap. “Je bent veranderd...” Voor het eerst veranderde zijn gezichtsuitdrukking. Hij leek tevreden dat ze dit opmerkte en knikte. “Ga zitten, juffrouw Leeflang.” Terwijl ze zich naar de stoel voor zijn bureau begaf, leek het Loena steeds duidelijker te worden dat ze haar hoop op een droom had gebaseerd. De attente en bezorgde Severus uit het verleden was voorgoed weg. In de plaats was er professor Sneep. Schoolhoofd Sneep, een Dooddoener en de moordenaar van Perkamentus. Misschien was hij niet zo opvliegend als de Kragges. Misschien sprak hij geen Onvergeeflijke Vloeken uit op leerlingen. Maar zijn hart was kil en het leek alsof alle goedheid uit hem was gezogen. Maar tegelijkertijd koesterde ze het beeld van de jongere Severus – een beeld waarvan ze vreesde dat het voorgoed zou verdwijnen als ze te lang in de ogen van haar kille schoolhoofd keek. Hij leek dat zelf ook te beseffen. “Kijk in mijn ogen,” gebood hij haar. Loena schudde haar hoofd en staarde resoluut naar het bureau. “Ik zeg dit maar één maal, juffrouw Leeflang!” beet hij haar toe. “Kijk in mijn ogen!” Ze weigerde. Hij was niet volledig slecht. Hij zou haar niets doen. Ze balde haar vuisten en bleef naar het bureau staren. “Juffrouw Leeflang,” drong hij streng aan. Ze schudde nogmaals haar hoofd, maar keek plots op toen hij zijn toverstaf trok. “Imperio!” Loena’s ogen staarden nu vol in de zijne en hoe graag ze ook haar hoofd wilde draaien, het lukte niet. Met al haar macht probeerde ze haar blik af te wenden, maar zonder succes. Ze kon enkel staren in de kille en duistere tunnels van zijn ogen. “Je bent nog steeds goed!” zei ze in een stem die brak van ongeluk, ervan overtuigd dat ze misschien tot hem door kon dringen door tegen hem te spreken. “Je bent nog steeds de Severus die ik ken, al toon je dat niet!” Zijn stem was dreigend en hij sloeg met zijn vuist op zijn bureau. “Ik ben een professor en je zal me aldus aanspreken! Ik zal het niet tolereren dat een gewone leerling me bij mijn voornaam aanspreekt!” “Ik ben geen gewone leerling!” protesteerde Loena, haar stem nu onnatuurlijk luid, maar tegelijkertijd angstaanjagend vastberaden. “Ik ben Loena Leeflang! Ik ben de trouwste lezeres van de Kibbelaar!” Ze stond recht en leunde dreigend op het bureau terwijl ze haar gezicht dichter naar dat van Severus bracht en vastberaden in zijn ogen bleef staren. “Ik ga in mijn zomervakanties jagen op Kreukelhoornige Snottifanten! Ik geloof in Nargels! U vroeg mij om u de Tijdverdrijver van Grindelwald te brengen en toen ik dat deed kwam ik in het verleden terecht! We hebben gezoend! U zei dat u van me hield! Dus probeer me nou niet wijs te maken dat ik u niet Severus mag noemen!” Loena leek te stomen van inspanning en merkte opeens dat ze haar ogen weer kon afslaan. Ze had echter geen flauw idee of ze dit door haar eigen inspanning had verwezenlijkt, of dat hij zijn grip op haar had losgelaten. Ze weigerde nu echter om zijn blik los te laten en staarde even vastberaden in zijn ogen als hij in de hare. “Juffrouw Leeflang,” zei hij met een stem vol valse bezorgdheid. “Als ik zeg dat ik het niet zal toestaan dat een gewone leerling me bij mijn voornaam aanspreekt, bedoel ik in principe ook dat ik niet toesta dat gestoorde leerlingen me bij mijn voornaam aanspreken. Laat ons stellen dat ik erken wat er in het verleden is gebeurd. Laat mij erkennen dat u mij heeft gezoend...” “U zoende even zeer terug!” onderbrak Loena hem snel. Hij negeerde die opmerking volkomen. “Laat mij erkennen dat ik ooit heb gezegd dat ik van u hield. Daar is geen woord meer van waar. Ik vind u irritant als de pest, achterlijker dan een Dreuzel en zie niet in hoe ik me ooit aangetrokken heb gevoeld tot u. Als u hoopte dat ik u met open armen zou verwelkomen in deze tijd, hebt u het mis. Ik heb u de afgelopen zes jaar kunnen gadeslaan en u bent een van de vreselijkste studenten die ik ooit heb gehad. Er is geen haar op mijn hoofd dat iets met u te maken wilt hebben. Iedere gedachte aan u vult me met walging. Ik wens u geen goede zaken toe en hoop dat wanneer u uw Kreukelhoornige Snottifanten vindt, ze u zullen verscheuren.” Loena staarde hem nog steeds aan, al was haar blik wazig door de tranen die zich in hen hadden gevormd. “Dat zal moeilijk zijn,” zei ze stil en het was duidelijk te horen in haar stem dat hij haar enorm gekwetst had. “Kreukelhoornige Snottifanten hebben immers geen tanden.” Hij scheurde zijn blik van haar los en greep de pot kralen die al de hele tijd op zijn bureau had gestaan. Loena herkende haar kralen en wilde ze van hem overnemen toen hij deze aan haar reikte, maar net toen hun handen elkaar bijna raakten, verdween de pot kralen in een flits en het volgende moment had Severus een witte bloem in zijn handen. Beiden staarden ze even verward naar de witte bloem, totdat Loena de bloem herkende en van hem overnam. Ze zag zijn verwarde blik en glimlachte. “Iets om je bij te herinneren,” zei ze in haar gewoonlijke, dromerige stem, alsof ze alle beledigingen was vergeten van het moment dat de bloem was verschenen. “Zoals je toen was.” Severus herinnerde zich opeens hoe hij deze bloem voor haar had tevoorschijn getoverd, zoveel jaren eerder in het Verboden Bos. Hij had zin om te vloeken. Hij vond het niet fijn dat ze weer haar oude zelfvertrouwen had teruggevonden en keek haar zwijgend aan. Loena zuchtte. “Ik veronderstel dat ik je best de Tijdverdrijver kan geven... Dat was uiteindelijk hetgeen wat je gevraagd had.” Ze had nog maar net de Tijdverdrijver uit haar zak gehaald, of het ding begon weer te trillen in haar hand. Ze schrok en keek Severus aan. Het was raar, maar in dat ene moment was ook zijn blik verward en niet zo kil als voorheen. Het gaf Loena de hoop dat – waar ze ook heen ging – zijn gevoelens voor haar positiever zouden zijn. Hij reikte naar haar het moment dat ze verdween. Maar hij was te laat: hij bleef alleen achter in het kantoortje en keek verbluft om zich heen. Dit had hij niet verwacht. “Ik had je al gezegd dat de Tijdverdrijver een eigen wil heeft, Severus.” Hij draaide zijn hoofd naar het portret van Perkamentus. Het oude schoolhoofd knikte wijselijk. “Ze zal terugkeren.” “Hoe kan jij dat weten?” vroeg hij bits. “Ik heb vertrouwen.” |