27/08/2020, 21:55
Hoofdstuk 15: De Boot
Severus draaide als een gek aan het wieltje van de Tijdverdrijver, maar het rotding reageerde niet. Zijn frustratie werd ondraaglijk en hij wierp de Tijdverdrijver zo ver weg als hij maar kon. Hij zag de Tijdverdrijver verdwijnen tussen het hoge gras, maar net toen hij ietsje opgeluchter wilde ademen, zweefde het ding naar boven, totdat het op ooghoogte bleef hangen.
Severus keek wantrouwend naar het magische artefact en hij vouwde defensief zijn armen. Wat was het ding van plan?
Langzaam maar zeker zweefde het van Severus weg, in oostelijke richting, en hij kreeg het beklemmende gevoel dat de Tijdverdrijver wilde dat hij volgde.
Severus gehoorzaamde argwanend en nam ondertussen de tijd om om zich heen te kijken. Al snel veranderden de met gras bezaaide weides in zanderige duinen en de wind bracht een aangename verkoeling onder de warmte van de ziedende zon.
Hij keek raar op toen de Tijdverdrijver opeens een duik naar beneden maakte, in het zand tussen de duinen en opeens hoorde Severus stemmen in de verte achter hem.
Met een ruk draaide hij zich om en toen hij schimmen zag naderen in de lucht, dook hij één van de struiken in de duinen in. Hij bezeerde zijn hand behoorlijk aan de scherpe takken van de struik en zoog op de rug van zijn hand toen hij merkte dat hij bloedde. Tegelijkertijd keek hij vanuit zijn schuilplaats naar de vreemdelingen die in de lucht naderden.
Ze waren met zeven en in het midden van hen allen zweefde iets ontzettend groots. Het was pas toen ze erg dicht waren en de stemmen bijna verstaanbaar waren, dat Severus zag wat het was: een boot.
Hij probeerde zijn oren te spitsen en verschrok zich lichtjes toen hij een bekende stem hoorde.
“Ik had je nog zo gezegd om genoeg Onzichtbaarheidsdrank mee te nemen, maar nee – jullie dachten dat we het met gemak zouden halen! Wat als er Dreuzels zijn die ons opmerken? Als het Ministerie weet dat...”
“Hermelien, jaag je niet zo op. Wij zijn praktisch het Ministerie.”
“Dat praat het helemaal niet goed, Ron!” reageerde ze geënerveerd. “Jullie zouden ons voorzien van genoeg Onzichtbaarheidsdrank en nou vliegen we hier met een schip dat zo groot is als Hagrids Hut! Dreuzels zijn niet achterlijk, Ron!”
“Rustig maar, Hermelien,” zei de kalmerende stem van Marcel Lubbermans. “We moeten nog maar een klein stukje en hier wonen geen Dreuzels. Ik verwacht niet al te veel problemen.”
Severus dacht dat hij hierna de stem van Harry Potter zelf hoorde, maar inmiddels waren ze weer zo ver voorbij gevlogen dat het niet te verstaan viel.
Hij kroop uit zijn schuilplaats en zag hoe ook de Tijdverdrijver terug omhoog schoot uit het gras en langzaam maar zeker zijn pad vervolgde.
Severus was er echter zeker van: dit waren niet langer de studenten die hij had gekend. Ze hadden ouder geklonken en hun gedaantes hadden er volwassener uitgezien dan hij zich herinnerde. Er was tijd verstreken – maar het was niet duidelijk hoeveel.
Loena was er niet bij geweest. Hij zou haar vuilblonde haren hebben herkend.
Het enige wat hij kon doen, was de Tijdverdrijver volgen. Die zou het beter weten.
Severus keek op naar de zeemeeuwen die krijsend overvlogen tot aan het strand. Hij hield er niet zo van dat hij open en bloot door de duinen liep. Iedereen zou hem kunnen zien, maar de omgeving leek verlaten. Toch zou hij zich beter op zijn gemak voelen als hij zelf ook wat Onzichtbaarheidsdrank had.
Hij volgde de Tijdverdrijver terwijl die langs het strand vloog, totdat hij opeens in het zand viel.
Eindelijk kon Severus het gouden voorwerp bijhalen en hij boog zich over de Tijdverdrijver om het ding op te rapen. De Tijdverdrijver deed niets en Severus stak hem in zijn zak en keek om zich heen. Hij dacht dat hij in de verte kon zien hoe de boot in het water lag en hij zag ook figuren op het strand druk in de weer. Een klein huisje bevond zich in de verte, maar Severus herkende het niet.
Hij liep wat verder de duinen in, maar hield zich verborgen voor de tovenaars in de verte. Als Loena er zou zijn, zou hij haar herkennen, ongeacht hoe ver ze zich van hem bevond. Hij durfde het echter niet om dichterbij te gaan – niet zolang de zon nog scheen en zij hem zouden kunnen zien.
Geduld, Severus.
De zon was al een uur onder toen Severus het waagde om op te staan en richting de boot en de schelp-vormige woning in de verte te lopen. Er bevonden zich nog steeds mensen in de buurt van het kleine huisje en Severus naderde voorzichtig en geruisloos en liet zich zakken in het zand, achter een brede struik. Een meisje dat hij niet kende liep aan de achterkant van het huisje en werd gevolgd door Ron Wemel.
“Zou ze mijn spiegel leuk vinden?”
Ron Wemel leek niet echt geïnteresseerd en haalde zijn schouder op. “Ik hoop het voor jou, maar in Loena’s geval is het moeilijk om te zeggen wat ze leuk vindt. Ik denk niet dat ze gemakkelijk blij te krijgen is.”
Severus voelde zijn hart sneller kloppen toen hij haar naam hoorde vallen.
“Ik ben ontzettend blij dat ze heeft besloten om eindelijk eens haar huis te verlaten. Kan je je dat inbeelden – dertien jaar thuis zitten? Ik zou er gek van worden.”
Severus luisterde aandachtig naar wat het vreemde meisje zei. Ze was nog jong. Hij kon zich niet herinneren dat hij haar ooit in zijn lessen had gehad. Dus er moesten sowieso minstens zeven jaren verstreken zijn – maar tegelijkertijd zei het meisje dat Loena dertien jaar had thuis gezeten. Was dat dan in de tijd na Zweinstein geweest? Was Loena dan inmiddels dertig jaar? Severus probeerde te zien hoe meneer Wemel eruit zag. Maar in de duisternis was het niet te zien hoe de tijd hem had aangetast. De vraag die hem bleef bezighouden: hoeveel jaren waren er precies verstreken?
“Ik vind het jammer voor Loena, maar iets is vreselijk mis gegaan in de oorlog, vermoed ik. Het rare is... Harry zei me dat Loena eigenlijk altijd heel stabiel overkwam – zelfs die laatste en beslissende avond op Zweinstein. Maar daarna is ze raar geworden.” Ron stopte even en verbeterde zichzelf. “Nou, nog rarer dan ze al was.”
Het meisje knikte.
“Rolf zal er morgen trouwens niet bij zijn,” informeerde ze hem.
“Hoezo?” Ron leek uit de lucht te vallen. “Hij is degene die alles heeft gepland!”
“Nou, bleek dat hij een dubbele agenda had... Hij wilde met Loena meereizen, en dacht dat hij een goede kans maakte... Dus heeft hij het haar voorgesteld en ze heeft hem afgewezen.”
“Auwtsch!” Ron kon het niet helpen om even te lachen. “Arme Rolf. Hoe lang loopt hij nu wel niet achter Loena aan?”
“Vier jaar of zo?” Het meisje glimlachte een beetje zielig. “Ik heb wel met hem te doen. Maar hij is er toch maar in geslaagd: hij heeft Loena uit het huis gekregen.”
“Nog niet te vroeg juichen, Kim. Ze is nog steeds thuis. Morgen zal ze pas naar hier komen en dan is het te hopen dat ze doorzet en durft te vertrekken met het schip.”
“Hey, wat doen jullie hier? Is het ruim al klaar?” Marcel verscheen nu ook en liep naar Ron en Kim toe.
“Het ruim is al praktisch een half uur helemaal in orde,” verzekerde Ron hem. “We hebben de muren volgestouwd met pudding.”
“En andere etenswaren,” verzekerde Kim Marcel. “Ze zal geen honger lijden.”
“Mooi. Haar kajuit is ook ingericht,” lichtte Marcel hen in. “Ik vond trouwens de spiegel mooi die je in de gang had opgehangen, Kim.”
“Dank je!”
“Waar is Hermelien?” vroeg Marcel opeens.
“Thuis,” antwoordde Ron. “Harry en Ginny zijn ook net terug Verdwijnseld. Ik denk dat we best niet al te lang meer blijven. Ik kreeg het idee dat Fleur ons het liefste zou zien vertrekken. Zij zijn ook moe.”
“Nou, dan gaan we toch?” besloot Marcel. “We zien elkaar morgen toch weer? Hoe laat vertrekt Loena?”
“Het idee was dat ze rond vier uur in de namiddag zou komen,” antwoordde Ron. “Dus dan zie ik jullie dan weer?”
“In orde.”
“Ik zie je dan, Ron,” zei Kim lief. “Oh, en jou ook Marcel!”
Marcel glimlachte en Verdwijnselde als eerste. Een seconde later waren ook Kim en Ron verdwenen.
Severus kon het niet laten om te grijnzen. Morgen zou Loena komen. Hij moest aan boord van het schip geraken.
Dat was verbazingwekkend gemakkelijk. De boot lag enkele honderden meters van het huisje van Bill en Fleur voor anker. Severus vloog tot aan het dek en keek even rond. De boot was zeker niet erg groot, maar wel gezellig. Op het dek bevond zich een kleine kajuit en Severus opende de deur om naar binnen te piepen. Het leek een ontspanningsruimte en er stonden enkele gemakkelijke zetels en grote boekenkasten. Er was ook een groot bureau met een wereldbol op en tientallen perkamentachtige kaarten lagen erover verspreid. Severus liet zijn vingers even over de sterrenkaarten gaan en zag opeens een tekening onder ze in liggen. Hij veegde de sterrenkaarten opzij en merkte op dat het niet de enige was. Gretig nam hij de tekeningen vast toen hij zag dat Loena’s naam onder ze stond. Ze waren ook allemaal afgetekend met een datum en Severus zocht naar het meest recente plaatje – en die datum kwam overheen met dertien jaren later dan zijn heden.
Alle tekeningen die hij zag, stelden fabeldieren voor en het meest voorkomende exemplaar was de Vinloze Dolfijnleeuw. Severus betwijfelde of het wezen ook daadwerkelijk bestond en draaide nonchalant de tekeningen om. Op de achterzijde bemerkte hij kribbels en schetsen. Bloemen, nageschetste veren en inkthouders, sterren en – Severus schrok even – een erg realistisch uitziende Tijdverdrijver. Hij keek verder naar de kleine schetsen en hield stil bij een pagina waarop misschien dertig paar ogen getekend stonden. Allen leken ze hem met dezelfde holle blik aan te staren en Severus staarde terug. Het waren Loena’s ogen, wist hij. En het feit dat ze zo leeg en levensloos neergetekend waren, stelde hem niet optimistisch. Een gevoel van medelijden overviel hem. Zijn Loena. Hoe had ze zich ooit zo kunnen laten hangen? Hij zou het nooit van haar verwacht hebben.
Zuchtend legde hij de tekeningen terug onder de sterrenkaarten en draaide hij zich om en verliet hij de ruimte.
Hij begaf zich via de trappen naar de kajuiten onder het dek. Er waren drie deuren in de gang en de eerste kwam uit op een badkamertje. De tweede toonde Loena’s kajuit. Er bevond zich een grote kleerkast en een groot hemelbed dat raar genoeg niet aan de grond bevestigd was, maar met touwen aan het plafond hing – alsof het een hangmat was die gemaakt was van hout. Onder het bed lagen nog enkele houten kisten en Severus verliet de kamer om te zien wat zich in de laatste kamer bevond.
Deze kamer leidde tot een klein keukentje. Er was geen tafel, maar wel een hoog aanrecht en er stonden twee hoge en zeshoekige krukken bij. De potten en pannen hingen aan de muur en wiegden zachtjes heen en weer op het ritme van de golven.
Severus nam als laatste een kijkje in het grote ruim onder de kajuiten. Zoals Ron en Kim al hadden gezegd, was het ruim volgestouwd met voorraad: grote potten vol vlees, vis, groenten, fruit, aardappelen, rijst en meer hingen stevig vastgemaakt aan de muren of stonden in grote tonnen op de grond.
Severus besloot dat hij het beste in het schip kon blijven. Het leek er niet op dat Loena’s vrienden nog aan boord moesten zijn en zeker deze nacht voelde het schip aan als een veilige plek om te overnachten. Als het niet zo was, zou hij niet erheen geleid zijn door de Tijdverdrijver. Langzaamaan begon hij op het plan van de Tijdverdrijver te vertrouwen.
Hij begaf zich naar Loena’s slaapplek en trapte zijn schoenen uit voordat hij zich neerlegde. Hij sloot zijn ogen niet, want in zijn hoofd raasden zijn gedachten druk verder. Morgen zou hij Loena zien. Ze zou ouder zijn. Severus was er ergens wel dankbaar voor – hij had morele bezwaren om een vriendin te hebben die minderjarig was – maar als ze ouder was geworden, hoefde hij zich helemaal niet slecht te voelen omdat hij van haar hield. Zijn geweten zou op zijn minst rust hebben.
Hij mijmerde over zijn eigen verleden en over het leven dat hij had gehad – technisch gezien dertien jaar geleden. Hoe idioot zijn beslissing was geweest om de Dooddoeners te vervoegen en hoe het uiteindelijk ook zijn eigen leven had gekost – als Loena niet te hulp was gekomen. Zijn hele jeugd had hij zielsveel gehouden van Lily Potter, die hem niet de moeite waard vond en hem aan het einde van haar leven steeds verder en verder van hem had weggeduwd. Misschien ook met een goede reden – hij was een gevaar geweest. Zonder het zelf te wensen, was hij verantwoordelijk geweest voor haar dood. Als hij die profetie niet had doorgespeeld aan Voldemort... Hij schudde de gedachte snel van zich af. Hij zou altijd spijt hebben omwille van zijn ellendige jeugd. Alle gedachten aan Lily stemden hem bitter en er was slechts één gedachte die hem enigszins opvrolijkte: Loena.
Hij had haar zoveel jaren eerder uit het water gehaald en op die manier haar leven gered. Het enige leven dat hij ooit had gered en haar dankbaarheid was groot geweest. Al kende hij haar toen volledig niet, ze was als een overheerlijke droom geweest: van te korte duur en ze had nadien nog lang door zijn hoofd gespookt. Als hij zijn ogen sloot, kon hij haar nog steeds ruiken en in eenzame nachten had hij haar lippen op de zijne gevoeld. Iedere keer dat hij zich had toegestaan aan haar te denken, had hij haar warmte gevoeld.
Maar hoe ouder hij werd, hoe meer hij haar gedachte probeerde te weren. Ze was die tweede maal aan hem verschenen toen hij nog een jonge professor was en oh, hoe hij moeite had gedaan om haar te weerstaan! Zo vaak had ze zijn dromen bezeten dat het haast onmogelijk was geweest om de nodige afstand te bewaren tussen hen twee, maar zijn zelfbeheersing had hem niet in de steek gelaten.
Het was helemaal raar geworden toen ze in zijn lessen was verschenen als elfjarige Ravenklauwer. Het was onmiddellijk duidelijk dat ze nog niet het meisje was waaraan hij zijn hart had verloren, maar ze was al even lief, geduldig en dromerig als de Loena die hij al kende.
De groeiende dreiging van Voldemort had het voor hem gemakkelijker gemaakt om zijn gedachten af te leiden en zelfs die avond dat Loena eindelijk verdween met de Tijdverdrijver, had hij zichzelf kunnen wijsmaken dat ze nog niet zijn Loena was. Toen ze hem bij haar tweede terugkeer had omhelst, stond hij zelf versteld van hoe kordaat hij haar van zich had weggeduwd. Hij was ervan overtuigd dat hij zijn eigen gevoelens en verlangens voor haar succesvol had onderdrukt – en dat was ook zo. Zijn hartpijn viel mee, ook op het moment dat ze in de villa van de Malfidussen werd opgesloten. Hij kon met zichzelf leven – al ging hij stiekem af en toe kijken als ze sliep. Pippeling was een waardeloze bewaker en hoorde hem nooit voorbij komen. Eén keer had de kobold hem gezien terwijl hij aan de tralies naar binnen keek, maar deze had er nooit wat van gezegd en Severus was onmiddellijk weer weggegaan, gerustgesteld dat ze nog leefde.
Hij had zijn emoties goed onder controle gehad – tot het moment dat hij had gedacht dood te zijn. Als hij niet op tijd had beseft dat hij terug tot leven was gebracht, zou hij haar gekust hebben. Dat leek hem wel een passende beloning, na zoveel jaren zijn eigen leven te hebben opgeofferd voor Perkamentus, voor de nagedachtenis aan Lily en voor haar zoon te helpen.
Maar in deze tijd was dat allemaal niet meer nodig. De oorlog was gestreden. Harry Potter was veilig en hij had zijn schuld aan Lily vereffend. Hij zou haar nooit kunnen terugbrengen, maar dat betekende niet dat hij zijn hele leven alleen moest doorbrengen met de gedachte aan een verloren liefde.
Want Loena was er nog. En hoe meer hij aan haar dacht, hoe meer hij zich misselijk voelde van emoties in zijn maag. Hij dacht even dat die misselijkheid kwam door het schommelen van de boot, maar hij herkende het gevoel. Hij verlangde naar Loena, naar haar kalme gezelschap, naar haar lieve lach, naar een nieuwe kans met haar... Hij wilde haar dicht bij zich houden, haar kussen en koesteren en liefhebben en alles wat hij al die jaren niet had kunnen doen.
Er was niets anders dat hij nog had te doen in dit leven. De Tijdverdrijver kon hem maar met één reden naar hier hebben gestuurd: om bij Loena te zijn. En dat zou hij doen. Hij zou haar nooit meer alleen laten.
Hij wist dat hij erg veranderd was sinds zijn zeventiende. Niet enkel van uiterlijk, maar ook innerlijk. En nu de oorlog voorbij was, voelde hij een vreemde rust die hij nooit eerder had gevoeld.
Hij vroeg zich af hoe de jaren haar hadden veranderd – maar één ding hoopte hij harder dan wat dan ook: dat haar liefde voor hem in al die tijd niet verdwenen was.
Severus draaide als een gek aan het wieltje van de Tijdverdrijver, maar het rotding reageerde niet. Zijn frustratie werd ondraaglijk en hij wierp de Tijdverdrijver zo ver weg als hij maar kon. Hij zag de Tijdverdrijver verdwijnen tussen het hoge gras, maar net toen hij ietsje opgeluchter wilde ademen, zweefde het ding naar boven, totdat het op ooghoogte bleef hangen.
Severus keek wantrouwend naar het magische artefact en hij vouwde defensief zijn armen. Wat was het ding van plan?
Langzaam maar zeker zweefde het van Severus weg, in oostelijke richting, en hij kreeg het beklemmende gevoel dat de Tijdverdrijver wilde dat hij volgde.
Severus gehoorzaamde argwanend en nam ondertussen de tijd om om zich heen te kijken. Al snel veranderden de met gras bezaaide weides in zanderige duinen en de wind bracht een aangename verkoeling onder de warmte van de ziedende zon.
Hij keek raar op toen de Tijdverdrijver opeens een duik naar beneden maakte, in het zand tussen de duinen en opeens hoorde Severus stemmen in de verte achter hem.
Met een ruk draaide hij zich om en toen hij schimmen zag naderen in de lucht, dook hij één van de struiken in de duinen in. Hij bezeerde zijn hand behoorlijk aan de scherpe takken van de struik en zoog op de rug van zijn hand toen hij merkte dat hij bloedde. Tegelijkertijd keek hij vanuit zijn schuilplaats naar de vreemdelingen die in de lucht naderden.
Ze waren met zeven en in het midden van hen allen zweefde iets ontzettend groots. Het was pas toen ze erg dicht waren en de stemmen bijna verstaanbaar waren, dat Severus zag wat het was: een boot.
Hij probeerde zijn oren te spitsen en verschrok zich lichtjes toen hij een bekende stem hoorde.
“Ik had je nog zo gezegd om genoeg Onzichtbaarheidsdrank mee te nemen, maar nee – jullie dachten dat we het met gemak zouden halen! Wat als er Dreuzels zijn die ons opmerken? Als het Ministerie weet dat...”
“Hermelien, jaag je niet zo op. Wij zijn praktisch het Ministerie.”
“Dat praat het helemaal niet goed, Ron!” reageerde ze geënerveerd. “Jullie zouden ons voorzien van genoeg Onzichtbaarheidsdrank en nou vliegen we hier met een schip dat zo groot is als Hagrids Hut! Dreuzels zijn niet achterlijk, Ron!”
“Rustig maar, Hermelien,” zei de kalmerende stem van Marcel Lubbermans. “We moeten nog maar een klein stukje en hier wonen geen Dreuzels. Ik verwacht niet al te veel problemen.”
Severus dacht dat hij hierna de stem van Harry Potter zelf hoorde, maar inmiddels waren ze weer zo ver voorbij gevlogen dat het niet te verstaan viel.
Hij kroop uit zijn schuilplaats en zag hoe ook de Tijdverdrijver terug omhoog schoot uit het gras en langzaam maar zeker zijn pad vervolgde.
Severus was er echter zeker van: dit waren niet langer de studenten die hij had gekend. Ze hadden ouder geklonken en hun gedaantes hadden er volwassener uitgezien dan hij zich herinnerde. Er was tijd verstreken – maar het was niet duidelijk hoeveel.
Loena was er niet bij geweest. Hij zou haar vuilblonde haren hebben herkend.
Het enige wat hij kon doen, was de Tijdverdrijver volgen. Die zou het beter weten.
Severus keek op naar de zeemeeuwen die krijsend overvlogen tot aan het strand. Hij hield er niet zo van dat hij open en bloot door de duinen liep. Iedereen zou hem kunnen zien, maar de omgeving leek verlaten. Toch zou hij zich beter op zijn gemak voelen als hij zelf ook wat Onzichtbaarheidsdrank had.
Hij volgde de Tijdverdrijver terwijl die langs het strand vloog, totdat hij opeens in het zand viel.
Eindelijk kon Severus het gouden voorwerp bijhalen en hij boog zich over de Tijdverdrijver om het ding op te rapen. De Tijdverdrijver deed niets en Severus stak hem in zijn zak en keek om zich heen. Hij dacht dat hij in de verte kon zien hoe de boot in het water lag en hij zag ook figuren op het strand druk in de weer. Een klein huisje bevond zich in de verte, maar Severus herkende het niet.
Hij liep wat verder de duinen in, maar hield zich verborgen voor de tovenaars in de verte. Als Loena er zou zijn, zou hij haar herkennen, ongeacht hoe ver ze zich van hem bevond. Hij durfde het echter niet om dichterbij te gaan – niet zolang de zon nog scheen en zij hem zouden kunnen zien.
Geduld, Severus.
De zon was al een uur onder toen Severus het waagde om op te staan en richting de boot en de schelp-vormige woning in de verte te lopen. Er bevonden zich nog steeds mensen in de buurt van het kleine huisje en Severus naderde voorzichtig en geruisloos en liet zich zakken in het zand, achter een brede struik. Een meisje dat hij niet kende liep aan de achterkant van het huisje en werd gevolgd door Ron Wemel.
“Zou ze mijn spiegel leuk vinden?”
Ron Wemel leek niet echt geïnteresseerd en haalde zijn schouder op. “Ik hoop het voor jou, maar in Loena’s geval is het moeilijk om te zeggen wat ze leuk vindt. Ik denk niet dat ze gemakkelijk blij te krijgen is.”
Severus voelde zijn hart sneller kloppen toen hij haar naam hoorde vallen.
“Ik ben ontzettend blij dat ze heeft besloten om eindelijk eens haar huis te verlaten. Kan je je dat inbeelden – dertien jaar thuis zitten? Ik zou er gek van worden.”
Severus luisterde aandachtig naar wat het vreemde meisje zei. Ze was nog jong. Hij kon zich niet herinneren dat hij haar ooit in zijn lessen had gehad. Dus er moesten sowieso minstens zeven jaren verstreken zijn – maar tegelijkertijd zei het meisje dat Loena dertien jaar had thuis gezeten. Was dat dan in de tijd na Zweinstein geweest? Was Loena dan inmiddels dertig jaar? Severus probeerde te zien hoe meneer Wemel eruit zag. Maar in de duisternis was het niet te zien hoe de tijd hem had aangetast. De vraag die hem bleef bezighouden: hoeveel jaren waren er precies verstreken?
“Ik vind het jammer voor Loena, maar iets is vreselijk mis gegaan in de oorlog, vermoed ik. Het rare is... Harry zei me dat Loena eigenlijk altijd heel stabiel overkwam – zelfs die laatste en beslissende avond op Zweinstein. Maar daarna is ze raar geworden.” Ron stopte even en verbeterde zichzelf. “Nou, nog rarer dan ze al was.”
Het meisje knikte.
“Rolf zal er morgen trouwens niet bij zijn,” informeerde ze hem.
“Hoezo?” Ron leek uit de lucht te vallen. “Hij is degene die alles heeft gepland!”
“Nou, bleek dat hij een dubbele agenda had... Hij wilde met Loena meereizen, en dacht dat hij een goede kans maakte... Dus heeft hij het haar voorgesteld en ze heeft hem afgewezen.”
“Auwtsch!” Ron kon het niet helpen om even te lachen. “Arme Rolf. Hoe lang loopt hij nu wel niet achter Loena aan?”
“Vier jaar of zo?” Het meisje glimlachte een beetje zielig. “Ik heb wel met hem te doen. Maar hij is er toch maar in geslaagd: hij heeft Loena uit het huis gekregen.”
“Nog niet te vroeg juichen, Kim. Ze is nog steeds thuis. Morgen zal ze pas naar hier komen en dan is het te hopen dat ze doorzet en durft te vertrekken met het schip.”
“Hey, wat doen jullie hier? Is het ruim al klaar?” Marcel verscheen nu ook en liep naar Ron en Kim toe.
“Het ruim is al praktisch een half uur helemaal in orde,” verzekerde Ron hem. “We hebben de muren volgestouwd met pudding.”
“En andere etenswaren,” verzekerde Kim Marcel. “Ze zal geen honger lijden.”
“Mooi. Haar kajuit is ook ingericht,” lichtte Marcel hen in. “Ik vond trouwens de spiegel mooi die je in de gang had opgehangen, Kim.”
“Dank je!”
“Waar is Hermelien?” vroeg Marcel opeens.
“Thuis,” antwoordde Ron. “Harry en Ginny zijn ook net terug Verdwijnseld. Ik denk dat we best niet al te lang meer blijven. Ik kreeg het idee dat Fleur ons het liefste zou zien vertrekken. Zij zijn ook moe.”
“Nou, dan gaan we toch?” besloot Marcel. “We zien elkaar morgen toch weer? Hoe laat vertrekt Loena?”
“Het idee was dat ze rond vier uur in de namiddag zou komen,” antwoordde Ron. “Dus dan zie ik jullie dan weer?”
“In orde.”
“Ik zie je dan, Ron,” zei Kim lief. “Oh, en jou ook Marcel!”
Marcel glimlachte en Verdwijnselde als eerste. Een seconde later waren ook Kim en Ron verdwenen.
Severus kon het niet laten om te grijnzen. Morgen zou Loena komen. Hij moest aan boord van het schip geraken.
Dat was verbazingwekkend gemakkelijk. De boot lag enkele honderden meters van het huisje van Bill en Fleur voor anker. Severus vloog tot aan het dek en keek even rond. De boot was zeker niet erg groot, maar wel gezellig. Op het dek bevond zich een kleine kajuit en Severus opende de deur om naar binnen te piepen. Het leek een ontspanningsruimte en er stonden enkele gemakkelijke zetels en grote boekenkasten. Er was ook een groot bureau met een wereldbol op en tientallen perkamentachtige kaarten lagen erover verspreid. Severus liet zijn vingers even over de sterrenkaarten gaan en zag opeens een tekening onder ze in liggen. Hij veegde de sterrenkaarten opzij en merkte op dat het niet de enige was. Gretig nam hij de tekeningen vast toen hij zag dat Loena’s naam onder ze stond. Ze waren ook allemaal afgetekend met een datum en Severus zocht naar het meest recente plaatje – en die datum kwam overheen met dertien jaren later dan zijn heden.
Alle tekeningen die hij zag, stelden fabeldieren voor en het meest voorkomende exemplaar was de Vinloze Dolfijnleeuw. Severus betwijfelde of het wezen ook daadwerkelijk bestond en draaide nonchalant de tekeningen om. Op de achterzijde bemerkte hij kribbels en schetsen. Bloemen, nageschetste veren en inkthouders, sterren en – Severus schrok even – een erg realistisch uitziende Tijdverdrijver. Hij keek verder naar de kleine schetsen en hield stil bij een pagina waarop misschien dertig paar ogen getekend stonden. Allen leken ze hem met dezelfde holle blik aan te staren en Severus staarde terug. Het waren Loena’s ogen, wist hij. En het feit dat ze zo leeg en levensloos neergetekend waren, stelde hem niet optimistisch. Een gevoel van medelijden overviel hem. Zijn Loena. Hoe had ze zich ooit zo kunnen laten hangen? Hij zou het nooit van haar verwacht hebben.
Zuchtend legde hij de tekeningen terug onder de sterrenkaarten en draaide hij zich om en verliet hij de ruimte.
Hij begaf zich via de trappen naar de kajuiten onder het dek. Er waren drie deuren in de gang en de eerste kwam uit op een badkamertje. De tweede toonde Loena’s kajuit. Er bevond zich een grote kleerkast en een groot hemelbed dat raar genoeg niet aan de grond bevestigd was, maar met touwen aan het plafond hing – alsof het een hangmat was die gemaakt was van hout. Onder het bed lagen nog enkele houten kisten en Severus verliet de kamer om te zien wat zich in de laatste kamer bevond.
Deze kamer leidde tot een klein keukentje. Er was geen tafel, maar wel een hoog aanrecht en er stonden twee hoge en zeshoekige krukken bij. De potten en pannen hingen aan de muur en wiegden zachtjes heen en weer op het ritme van de golven.
Severus nam als laatste een kijkje in het grote ruim onder de kajuiten. Zoals Ron en Kim al hadden gezegd, was het ruim volgestouwd met voorraad: grote potten vol vlees, vis, groenten, fruit, aardappelen, rijst en meer hingen stevig vastgemaakt aan de muren of stonden in grote tonnen op de grond.
Severus besloot dat hij het beste in het schip kon blijven. Het leek er niet op dat Loena’s vrienden nog aan boord moesten zijn en zeker deze nacht voelde het schip aan als een veilige plek om te overnachten. Als het niet zo was, zou hij niet erheen geleid zijn door de Tijdverdrijver. Langzaamaan begon hij op het plan van de Tijdverdrijver te vertrouwen.
Hij begaf zich naar Loena’s slaapplek en trapte zijn schoenen uit voordat hij zich neerlegde. Hij sloot zijn ogen niet, want in zijn hoofd raasden zijn gedachten druk verder. Morgen zou hij Loena zien. Ze zou ouder zijn. Severus was er ergens wel dankbaar voor – hij had morele bezwaren om een vriendin te hebben die minderjarig was – maar als ze ouder was geworden, hoefde hij zich helemaal niet slecht te voelen omdat hij van haar hield. Zijn geweten zou op zijn minst rust hebben.
Hij mijmerde over zijn eigen verleden en over het leven dat hij had gehad – technisch gezien dertien jaar geleden. Hoe idioot zijn beslissing was geweest om de Dooddoeners te vervoegen en hoe het uiteindelijk ook zijn eigen leven had gekost – als Loena niet te hulp was gekomen. Zijn hele jeugd had hij zielsveel gehouden van Lily Potter, die hem niet de moeite waard vond en hem aan het einde van haar leven steeds verder en verder van hem had weggeduwd. Misschien ook met een goede reden – hij was een gevaar geweest. Zonder het zelf te wensen, was hij verantwoordelijk geweest voor haar dood. Als hij die profetie niet had doorgespeeld aan Voldemort... Hij schudde de gedachte snel van zich af. Hij zou altijd spijt hebben omwille van zijn ellendige jeugd. Alle gedachten aan Lily stemden hem bitter en er was slechts één gedachte die hem enigszins opvrolijkte: Loena.
Hij had haar zoveel jaren eerder uit het water gehaald en op die manier haar leven gered. Het enige leven dat hij ooit had gered en haar dankbaarheid was groot geweest. Al kende hij haar toen volledig niet, ze was als een overheerlijke droom geweest: van te korte duur en ze had nadien nog lang door zijn hoofd gespookt. Als hij zijn ogen sloot, kon hij haar nog steeds ruiken en in eenzame nachten had hij haar lippen op de zijne gevoeld. Iedere keer dat hij zich had toegestaan aan haar te denken, had hij haar warmte gevoeld.
Maar hoe ouder hij werd, hoe meer hij haar gedachte probeerde te weren. Ze was die tweede maal aan hem verschenen toen hij nog een jonge professor was en oh, hoe hij moeite had gedaan om haar te weerstaan! Zo vaak had ze zijn dromen bezeten dat het haast onmogelijk was geweest om de nodige afstand te bewaren tussen hen twee, maar zijn zelfbeheersing had hem niet in de steek gelaten.
Het was helemaal raar geworden toen ze in zijn lessen was verschenen als elfjarige Ravenklauwer. Het was onmiddellijk duidelijk dat ze nog niet het meisje was waaraan hij zijn hart had verloren, maar ze was al even lief, geduldig en dromerig als de Loena die hij al kende.
De groeiende dreiging van Voldemort had het voor hem gemakkelijker gemaakt om zijn gedachten af te leiden en zelfs die avond dat Loena eindelijk verdween met de Tijdverdrijver, had hij zichzelf kunnen wijsmaken dat ze nog niet zijn Loena was. Toen ze hem bij haar tweede terugkeer had omhelst, stond hij zelf versteld van hoe kordaat hij haar van zich had weggeduwd. Hij was ervan overtuigd dat hij zijn eigen gevoelens en verlangens voor haar succesvol had onderdrukt – en dat was ook zo. Zijn hartpijn viel mee, ook op het moment dat ze in de villa van de Malfidussen werd opgesloten. Hij kon met zichzelf leven – al ging hij stiekem af en toe kijken als ze sliep. Pippeling was een waardeloze bewaker en hoorde hem nooit voorbij komen. Eén keer had de kobold hem gezien terwijl hij aan de tralies naar binnen keek, maar deze had er nooit wat van gezegd en Severus was onmiddellijk weer weggegaan, gerustgesteld dat ze nog leefde.
Hij had zijn emoties goed onder controle gehad – tot het moment dat hij had gedacht dood te zijn. Als hij niet op tijd had beseft dat hij terug tot leven was gebracht, zou hij haar gekust hebben. Dat leek hem wel een passende beloning, na zoveel jaren zijn eigen leven te hebben opgeofferd voor Perkamentus, voor de nagedachtenis aan Lily en voor haar zoon te helpen.
Maar in deze tijd was dat allemaal niet meer nodig. De oorlog was gestreden. Harry Potter was veilig en hij had zijn schuld aan Lily vereffend. Hij zou haar nooit kunnen terugbrengen, maar dat betekende niet dat hij zijn hele leven alleen moest doorbrengen met de gedachte aan een verloren liefde.
Want Loena was er nog. En hoe meer hij aan haar dacht, hoe meer hij zich misselijk voelde van emoties in zijn maag. Hij dacht even dat die misselijkheid kwam door het schommelen van de boot, maar hij herkende het gevoel. Hij verlangde naar Loena, naar haar kalme gezelschap, naar haar lieve lach, naar een nieuwe kans met haar... Hij wilde haar dicht bij zich houden, haar kussen en koesteren en liefhebben en alles wat hij al die jaren niet had kunnen doen.
Er was niets anders dat hij nog had te doen in dit leven. De Tijdverdrijver kon hem maar met één reden naar hier hebben gestuurd: om bij Loena te zijn. En dat zou hij doen. Hij zou haar nooit meer alleen laten.
Hij wist dat hij erg veranderd was sinds zijn zeventiende. Niet enkel van uiterlijk, maar ook innerlijk. En nu de oorlog voorbij was, voelde hij een vreemde rust die hij nooit eerder had gevoeld.
Hij vroeg zich af hoe de jaren haar hadden veranderd – maar één ding hoopte hij harder dan wat dan ook: dat haar liefde voor hem in al die tijd niet verdwenen was.