27/08/2020, 21:53
Hoofdstuk 12: De Mist
Ditmaal smakten ze beiden neer in hoog gras. Severus kwam als eerste recht en keek om zich heen. De zon scheen fel en stond hoog aan de hemel. Het voelde aan als zomer.
Ook Loena stond op en ze peuterde nonchalant wat stro uit haar haar. Toen ze haar blik op Severus liet rusten, merkte ze dat zijn hand reikte naar de plek waar Nagini hem had gebeten.
“Gaat het met je?” vroeg ze ongerust.
Afgeleid liet hij snel zijn hand weer zakken en knikte hij, hopend dat ze het zou laten rusten.
“Doet het pijn?”
Severus wilde daar liever niet op ingaan, maar haar bezorgde blik viel niet te negeren. Hij knikte voorzichtig. “Het steekt wat.” Loena’s uitdrukking was zo ongerust en liefdevol dat hij er even ongemakkelijk van werd, en snel probeerde hij haar gedachten af te leiden.
“Waar zijn we?”
“Bedoel je niet wanneer?” verbeterde Loena hem.
“Nee,” zei Severus terwijl hij zich omdraaide en om zich heen keek. “Al moeten we dat ook zien uit te dokteren. Ik ben hier nog nooit geweest. Komt deze plek jou bekend voor?”
Ze keek om zich heen. Niet al te ver van waar ze zich bevonden, was een klein bos. Verder was er niets te zien behalve een uitgebreide weide waarin felgekleurde bloemen groeiden. De zon brandde erg en Loena deed de mantel van Severus uit terwijl ze boven haar hoofd een zeemeeuw richting het oosten zag vliegen.
“Ik ben hier ook nog nooit geweest,” gaf ze eerlijk toe terwijl ze hem zijn mantel teruggaf. “Maar als de zeemeeuw een indicatie is, zitten we niet al te ver van water af.”
Hij nam de mantel van haar over en knikte. “Kom, laten we kijken of we een aanwijziging kunnen vinden.”
Loena wilde hem volgen terwijl hij een paar stappen van haar weg deed, maar kreeg het gevoel alsof haar benen vast zaten. Voor een moment probeerde ze los te komen, maar zonder succes. Ze keek even naar de Tijdverdrijver in haar handen, maar deze gaf geen teken van leven. Nogmaals trachtte ze haar voeten van de grond te heffen, maar het wilde gewoon niet lukken.
“Severus!”
Severus was inmiddels al een tiental meter verder en draaide zich om. Toen hij haar bezorgde blik zag, voelde hij het meteen benauwd worden. Zijn instinct vertelde hem dat er iets goed mis was.
Loena keek naar haar voeten en zag opeens hoe een duistere mist ze leek op te slokken. “Severus!” riep ze, ditmaal paniek te horen in haar stem.
Hij rende op haar af en zag hoe in amper een seconde tijd de duistere mist opeens gevaarlijk oprukte en haar volledige lichaam leek te omhelzen. Ze riep zijn naam en hij zag nog haar uitgestrekte hand naar hem reiken. Hij liep zo snel op haar af dat hij het niet kon voorkomen dat hij tegen haar zou botsen – maar dit gebeurde vreemd genoeg niet.
In de plaats daarvan viel Severus door de zwarte mist heen.
“LOENA!”
Hij krabbelde recht van de grond en keek om zich heen. De mist was inmiddels weer verdwenen en er was geen teken van Loena.
Het enige dat er was overgebleven, was de Tijdverdrijver.
Ditmaal smakten ze beiden neer in hoog gras. Severus kwam als eerste recht en keek om zich heen. De zon scheen fel en stond hoog aan de hemel. Het voelde aan als zomer.
Ook Loena stond op en ze peuterde nonchalant wat stro uit haar haar. Toen ze haar blik op Severus liet rusten, merkte ze dat zijn hand reikte naar de plek waar Nagini hem had gebeten.
“Gaat het met je?” vroeg ze ongerust.
Afgeleid liet hij snel zijn hand weer zakken en knikte hij, hopend dat ze het zou laten rusten.
“Doet het pijn?”
Severus wilde daar liever niet op ingaan, maar haar bezorgde blik viel niet te negeren. Hij knikte voorzichtig. “Het steekt wat.” Loena’s uitdrukking was zo ongerust en liefdevol dat hij er even ongemakkelijk van werd, en snel probeerde hij haar gedachten af te leiden.
“Waar zijn we?”
“Bedoel je niet wanneer?” verbeterde Loena hem.
“Nee,” zei Severus terwijl hij zich omdraaide en om zich heen keek. “Al moeten we dat ook zien uit te dokteren. Ik ben hier nog nooit geweest. Komt deze plek jou bekend voor?”
Ze keek om zich heen. Niet al te ver van waar ze zich bevonden, was een klein bos. Verder was er niets te zien behalve een uitgebreide weide waarin felgekleurde bloemen groeiden. De zon brandde erg en Loena deed de mantel van Severus uit terwijl ze boven haar hoofd een zeemeeuw richting het oosten zag vliegen.
“Ik ben hier ook nog nooit geweest,” gaf ze eerlijk toe terwijl ze hem zijn mantel teruggaf. “Maar als de zeemeeuw een indicatie is, zitten we niet al te ver van water af.”
Hij nam de mantel van haar over en knikte. “Kom, laten we kijken of we een aanwijziging kunnen vinden.”
Loena wilde hem volgen terwijl hij een paar stappen van haar weg deed, maar kreeg het gevoel alsof haar benen vast zaten. Voor een moment probeerde ze los te komen, maar zonder succes. Ze keek even naar de Tijdverdrijver in haar handen, maar deze gaf geen teken van leven. Nogmaals trachtte ze haar voeten van de grond te heffen, maar het wilde gewoon niet lukken.
“Severus!”
Severus was inmiddels al een tiental meter verder en draaide zich om. Toen hij haar bezorgde blik zag, voelde hij het meteen benauwd worden. Zijn instinct vertelde hem dat er iets goed mis was.
Loena keek naar haar voeten en zag opeens hoe een duistere mist ze leek op te slokken. “Severus!” riep ze, ditmaal paniek te horen in haar stem.
Hij rende op haar af en zag hoe in amper een seconde tijd de duistere mist opeens gevaarlijk oprukte en haar volledige lichaam leek te omhelzen. Ze riep zijn naam en hij zag nog haar uitgestrekte hand naar hem reiken. Hij liep zo snel op haar af dat hij het niet kon voorkomen dat hij tegen haar zou botsen – maar dit gebeurde vreemd genoeg niet.
In de plaats daarvan viel Severus door de zwarte mist heen.
“LOENA!”
Hij krabbelde recht van de grond en keek om zich heen. De mist was inmiddels weer verdwenen en er was geen teken van Loena.
Het enige dat er was overgebleven, was de Tijdverdrijver.