27/08/2020, 21:51
Hoofdstuk 9: Het Onaangename Weerzien
Een harde smak op de grond vertelde Loena wat ze al wist: de Tijdverdrijver had haar weer door de tijd verplaatst. Ze had slechts een seconde nodig om te zien waar ze was beland.
Ze was terug.
Snel kwam ze recht en ze merkte nu pas dat ze haar schoenen had achtergelaten in het verleden. Ze keek er al tegen op om haar vader weer om nieuwe schoenen te vragen.
Snel herinnerde ze zichzelf eraan dat dit geen veilige tijden waren en ze keek om zich heen. Ze verwachtte half dat ze de Kragges zou zien, maar tot haar verbazing was de hal leeg – met de uitzondering van één persoon die een tiental meters verder op de trappen zat.
“Severus.”
Hij staarde haar aan en een koud gevoel bekroop Loena. Hij keek kil en chagrijnig. Net zoals altijd in deze tijd, probeerde ze zichzelf in te prenten. Maar toch voelde zijn blik veel koeler aan dan anders. Of kwam dat misschien door het feit dat ze intussen ook warmere blikken van hem had gezien? Leek daardoor het contrast groter?
Loena kreeg geen tijd om verder te mijmeren.
“Volg me.”
Hij stond recht en Loena volgde hem. Zijn passen waren groot en snel en ze kon hem niet bijhouden. Terwijl ze achter hem aan holde, kreeg ze steeds meer het gevoel dat hij haar aanwezigheid niet op prijs stelde en dat hij haar niet in zijn buurt wilde. Het was verwarrend, maar wekte tegelijkertijd Loena’s nieuwsgierigheid.
Ze bereikten het kantoortje van het schoolhoofd op de tweede verdieping en eindelijk kon Loena naast hem staan. Ze keek naar hem op en zag dat hij zijn strenge blik fixeerde op de muur. Hij leek vastberaden om haar niet in de ogen te moeten kijken.
“Donderwolk,” mompelde Severus het paswoord en in stilte draaide de trap tot boven.
Severus stapte als eerste naar binnen in het kantoor van het schoolhoofd en hield de deur open voor Loena. Ze liep hem langzaam voorbij, maar schrok op toen hij de deur achter haar dichtsloeg en er enkele spreuken op uitsprak die zouden voorkomen dat iemand kon meeluisteren.
Met grote stappen liep hij tot achter zijn bureau en opende hij een lade. Hij haalde er opeens een paar schoenen uit en reikte deze met een norse blik aan.
“Mijn schoenen!” zei Loena opgewekt. “Dank je wel!”
Ze nam haar schoenen over en deed deze snel aan. Hierna keerde ze haar hoofd naar Severus, die met zijn handen leunde op de hoge stoel achter zijn bureau. Zijn blik was nog steeds ijskoud en Loena dacht dat ze kon voelen hoe de temperatuur in het kantoor steeds lager en lager zakte.
“Je bent boos,” merkte Loena op. Ze zag even hoe een zenuw boven zijn lip samentrok, maar verder veranderde zijn gezichtsuitdrukking niet. Zijn ogen lieten haar niet los en er stond woede getekend op zijn gezicht. Voor het eerst voelde Loena zich niet op haar gemak in zijn gezelschap.
“Je bent veranderd...”
Voor het eerst veranderde zijn gezichtsuitdrukking. Hij leek tevreden dat ze dit opmerkte en knikte. “Ga zitten, juffrouw Leeflang.”
Terwijl ze zich naar de stoel voor zijn bureau begaf, leek het Loena steeds duidelijker te worden dat ze haar hoop op een droom had gebaseerd. De attente en bezorgde Severus uit het verleden was voorgoed weg. In de plaats was er professor Sneep. Schoolhoofd Sneep, een Dooddoener en de moordenaar van Perkamentus. Misschien was hij niet zo opvliegend als de Kragges. Misschien sprak hij geen Onvergeeflijke Vloeken uit op leerlingen. Maar zijn hart was kil en het leek alsof alle goedheid uit hem was gezogen.
Maar tegelijkertijd koesterde ze het beeld van de jongere Severus – een beeld waarvan ze vreesde dat het voorgoed zou verdwijnen als ze te lang in de ogen van haar kille schoolhoofd keek.
Hij leek dat zelf ook te beseffen. “Kijk in mijn ogen,” gebood hij haar.
Loena schudde haar hoofd en staarde resoluut naar het bureau.
“Ik zeg dit maar één maal, juffrouw Leeflang!” beet hij haar toe. “Kijk in mijn ogen!”
Ze weigerde. Hij was niet volledig slecht. Hij zou haar niets doen. Ze balde haar vuisten en bleef naar het bureau staren.
“Juffrouw Leeflang,” drong hij streng aan.
Ze schudde nogmaals haar hoofd, maar keek plots op toen hij zijn toverstaf trok.
“Imperio!”
Loena’s ogen staarden nu vol in de zijne en hoe graag ze ook haar hoofd wilde draaien, het lukte niet. Met al haar macht probeerde ze haar blik af te wenden, maar zonder succes. Ze kon enkel staren in de kille en duistere tunnels van zijn ogen.
“Je bent nog steeds goed!” zei ze in een stem die brak van ongeluk, ervan overtuigd dat ze misschien tot hem door kon dringen door tegen hem te spreken. “Je bent nog steeds de Severus die ik ken, al toon je dat niet!”
Zijn stem was dreigend en hij sloeg met zijn vuist op zijn bureau. “Ik ben een professor en je zal me aldus aanspreken! Ik zal het niet tolereren dat een gewone leerling me bij mijn voornaam aanspreekt!”
“Ik ben geen gewone leerling!” protesteerde Loena, haar stem nu onnatuurlijk luid, maar tegelijkertijd angstaanjagend vastberaden. “Ik ben Loena Leeflang! Ik ben de trouwste lezeres van de Kibbelaar!” Ze stond recht en leunde dreigend op het bureau terwijl ze haar gezicht dichter naar dat van Severus bracht en vastberaden in zijn ogen bleef staren. “Ik ga in mijn zomervakanties jagen op Kreukelhoornige Snottifanten! Ik geloof in Nargels! U vroeg mij om u de Tijdverdrijver van Grindelwald te brengen en toen ik dat deed kwam ik in het verleden terecht! We hebben gezoend! U zei dat u van me hield! Dus probeer me nou niet wijs te maken dat ik u niet Severus mag noemen!”
Loena leek te stomen van inspanning en merkte opeens dat ze haar ogen weer kon afslaan. Ze had echter geen flauw idee of ze dit door haar eigen inspanning had verwezenlijkt, of dat hij zijn grip op haar had losgelaten. Ze weigerde nu echter om zijn blik los te laten en staarde even vastberaden in zijn ogen als hij in de hare.
“Juffrouw Leeflang,” zei hij met een stem vol valse bezorgdheid. “Als ik zeg dat ik het niet zal toestaan dat een gewone leerling me bij mijn voornaam aanspreekt, bedoel ik in principe ook dat ik niet toesta dat gestoorde leerlingen me bij mijn voornaam aanspreken. Laat ons stellen dat ik erken wat er in het verleden is gebeurd. Laat mij erkennen dat u mij heeft gezoend...”
“U zoende even zeer terug!” onderbrak Loena hem snel.
Hij negeerde die opmerking volkomen. “Laat mij erkennen dat ik ooit heb gezegd dat ik van u hield. Daar is geen woord meer van waar. Ik vind u irritant als de pest, achterlijker dan een Dreuzel en zie niet in hoe ik me ooit aangetrokken heb gevoeld tot u. Als u hoopte dat ik u met open armen zou verwelkomen in deze tijd, hebt u het mis. Ik heb u de afgelopen zes jaar kunnen gadeslaan en u bent een van de vreselijkste studenten die ik ooit heb gehad. Er is geen haar op mijn hoofd dat iets met u te maken wilt hebben. Iedere gedachte aan u vult me met walging. Ik wens u geen goede zaken toe en hoop dat wanneer u uw Kreukelhoornige Snottifanten vindt, ze u zullen verscheuren.”
Loena staarde hem nog steeds aan, al was haar blik wazig door de tranen die zich in hen hadden gevormd.
“Dat zal moeilijk zijn,” zei ze stil en het was duidelijk te horen in haar stem dat hij haar enorm gekwetst had. “Kreukelhoornige Snottifanten hebben immers geen tanden.”
Hij scheurde zijn blik van haar los en greep de pot kralen die al de hele tijd op zijn bureau had gestaan. Loena herkende haar kralen en wilde ze van hem overnemen toen hij deze aan haar reikte, maar net toen hun handen elkaar bijna raakten, verdween de pot kralen in een flits en het volgende moment had Severus een witte bloem in zijn handen.
Beiden staarden ze even verward naar de witte bloem, totdat Loena de bloem herkende en van hem overnam. Ze zag zijn verwarde blik en glimlachte.
“Iets om je bij te herinneren,” zei ze in haar gewoonlijke, dromerige stem, alsof ze alle beledigingen was vergeten van het moment dat de bloem was verschenen. “Zoals je toen was.”
Severus herinnerde zich opeens hoe hij deze bloem voor haar had tevoorschijn getoverd, zoveel jaren eerder in het Verboden Bos. Hij had zin om te vloeken. Hij vond het niet fijn dat ze weer haar oude zelfvertrouwen had teruggevonden en keek haar zwijgend aan.
Loena zuchtte. “Ik veronderstel dat ik je best de Tijdverdrijver kan geven... Dat was uiteindelijk hetgeen wat je gevraagd had.”
Ze had nog maar net de Tijdverdrijver uit haar zak gehaald, of het ding begon weer te trillen in haar hand. Ze schrok en keek Severus aan.
Het was raar, maar in dat ene moment was ook zijn blik verward en niet zo kil als voorheen. Het gaf Loena de hoop dat – waar ze ook heen ging – zijn gevoelens voor haar positiever zouden zijn.
Hij reikte naar haar het moment dat ze verdween. Maar hij was te laat: hij bleef alleen achter in het kantoortje en keek verbluft om zich heen.
Dit had hij niet verwacht.
“Ik had je al gezegd dat de Tijdverdrijver een eigen wil heeft, Severus.”
Hij draaide zijn hoofd naar het portret van Perkamentus.
Het oude schoolhoofd knikte wijselijk. “Ze zal terugkeren.”
“Hoe kan jij dat weten?” vroeg hij bits.
“Ik heb vertrouwen.”
Een harde smak op de grond vertelde Loena wat ze al wist: de Tijdverdrijver had haar weer door de tijd verplaatst. Ze had slechts een seconde nodig om te zien waar ze was beland.
Ze was terug.
Snel kwam ze recht en ze merkte nu pas dat ze haar schoenen had achtergelaten in het verleden. Ze keek er al tegen op om haar vader weer om nieuwe schoenen te vragen.
Snel herinnerde ze zichzelf eraan dat dit geen veilige tijden waren en ze keek om zich heen. Ze verwachtte half dat ze de Kragges zou zien, maar tot haar verbazing was de hal leeg – met de uitzondering van één persoon die een tiental meters verder op de trappen zat.
“Severus.”
Hij staarde haar aan en een koud gevoel bekroop Loena. Hij keek kil en chagrijnig. Net zoals altijd in deze tijd, probeerde ze zichzelf in te prenten. Maar toch voelde zijn blik veel koeler aan dan anders. Of kwam dat misschien door het feit dat ze intussen ook warmere blikken van hem had gezien? Leek daardoor het contrast groter?
Loena kreeg geen tijd om verder te mijmeren.
“Volg me.”
Hij stond recht en Loena volgde hem. Zijn passen waren groot en snel en ze kon hem niet bijhouden. Terwijl ze achter hem aan holde, kreeg ze steeds meer het gevoel dat hij haar aanwezigheid niet op prijs stelde en dat hij haar niet in zijn buurt wilde. Het was verwarrend, maar wekte tegelijkertijd Loena’s nieuwsgierigheid.
Ze bereikten het kantoortje van het schoolhoofd op de tweede verdieping en eindelijk kon Loena naast hem staan. Ze keek naar hem op en zag dat hij zijn strenge blik fixeerde op de muur. Hij leek vastberaden om haar niet in de ogen te moeten kijken.
“Donderwolk,” mompelde Severus het paswoord en in stilte draaide de trap tot boven.
Severus stapte als eerste naar binnen in het kantoor van het schoolhoofd en hield de deur open voor Loena. Ze liep hem langzaam voorbij, maar schrok op toen hij de deur achter haar dichtsloeg en er enkele spreuken op uitsprak die zouden voorkomen dat iemand kon meeluisteren.
Met grote stappen liep hij tot achter zijn bureau en opende hij een lade. Hij haalde er opeens een paar schoenen uit en reikte deze met een norse blik aan.
“Mijn schoenen!” zei Loena opgewekt. “Dank je wel!”
Ze nam haar schoenen over en deed deze snel aan. Hierna keerde ze haar hoofd naar Severus, die met zijn handen leunde op de hoge stoel achter zijn bureau. Zijn blik was nog steeds ijskoud en Loena dacht dat ze kon voelen hoe de temperatuur in het kantoor steeds lager en lager zakte.
“Je bent boos,” merkte Loena op. Ze zag even hoe een zenuw boven zijn lip samentrok, maar verder veranderde zijn gezichtsuitdrukking niet. Zijn ogen lieten haar niet los en er stond woede getekend op zijn gezicht. Voor het eerst voelde Loena zich niet op haar gemak in zijn gezelschap.
“Je bent veranderd...”
Voor het eerst veranderde zijn gezichtsuitdrukking. Hij leek tevreden dat ze dit opmerkte en knikte. “Ga zitten, juffrouw Leeflang.”
Terwijl ze zich naar de stoel voor zijn bureau begaf, leek het Loena steeds duidelijker te worden dat ze haar hoop op een droom had gebaseerd. De attente en bezorgde Severus uit het verleden was voorgoed weg. In de plaats was er professor Sneep. Schoolhoofd Sneep, een Dooddoener en de moordenaar van Perkamentus. Misschien was hij niet zo opvliegend als de Kragges. Misschien sprak hij geen Onvergeeflijke Vloeken uit op leerlingen. Maar zijn hart was kil en het leek alsof alle goedheid uit hem was gezogen.
Maar tegelijkertijd koesterde ze het beeld van de jongere Severus – een beeld waarvan ze vreesde dat het voorgoed zou verdwijnen als ze te lang in de ogen van haar kille schoolhoofd keek.
Hij leek dat zelf ook te beseffen. “Kijk in mijn ogen,” gebood hij haar.
Loena schudde haar hoofd en staarde resoluut naar het bureau.
“Ik zeg dit maar één maal, juffrouw Leeflang!” beet hij haar toe. “Kijk in mijn ogen!”
Ze weigerde. Hij was niet volledig slecht. Hij zou haar niets doen. Ze balde haar vuisten en bleef naar het bureau staren.
“Juffrouw Leeflang,” drong hij streng aan.
Ze schudde nogmaals haar hoofd, maar keek plots op toen hij zijn toverstaf trok.
“Imperio!”
Loena’s ogen staarden nu vol in de zijne en hoe graag ze ook haar hoofd wilde draaien, het lukte niet. Met al haar macht probeerde ze haar blik af te wenden, maar zonder succes. Ze kon enkel staren in de kille en duistere tunnels van zijn ogen.
“Je bent nog steeds goed!” zei ze in een stem die brak van ongeluk, ervan overtuigd dat ze misschien tot hem door kon dringen door tegen hem te spreken. “Je bent nog steeds de Severus die ik ken, al toon je dat niet!”
Zijn stem was dreigend en hij sloeg met zijn vuist op zijn bureau. “Ik ben een professor en je zal me aldus aanspreken! Ik zal het niet tolereren dat een gewone leerling me bij mijn voornaam aanspreekt!”
“Ik ben geen gewone leerling!” protesteerde Loena, haar stem nu onnatuurlijk luid, maar tegelijkertijd angstaanjagend vastberaden. “Ik ben Loena Leeflang! Ik ben de trouwste lezeres van de Kibbelaar!” Ze stond recht en leunde dreigend op het bureau terwijl ze haar gezicht dichter naar dat van Severus bracht en vastberaden in zijn ogen bleef staren. “Ik ga in mijn zomervakanties jagen op Kreukelhoornige Snottifanten! Ik geloof in Nargels! U vroeg mij om u de Tijdverdrijver van Grindelwald te brengen en toen ik dat deed kwam ik in het verleden terecht! We hebben gezoend! U zei dat u van me hield! Dus probeer me nou niet wijs te maken dat ik u niet Severus mag noemen!”
Loena leek te stomen van inspanning en merkte opeens dat ze haar ogen weer kon afslaan. Ze had echter geen flauw idee of ze dit door haar eigen inspanning had verwezenlijkt, of dat hij zijn grip op haar had losgelaten. Ze weigerde nu echter om zijn blik los te laten en staarde even vastberaden in zijn ogen als hij in de hare.
“Juffrouw Leeflang,” zei hij met een stem vol valse bezorgdheid. “Als ik zeg dat ik het niet zal toestaan dat een gewone leerling me bij mijn voornaam aanspreekt, bedoel ik in principe ook dat ik niet toesta dat gestoorde leerlingen me bij mijn voornaam aanspreken. Laat ons stellen dat ik erken wat er in het verleden is gebeurd. Laat mij erkennen dat u mij heeft gezoend...”
“U zoende even zeer terug!” onderbrak Loena hem snel.
Hij negeerde die opmerking volkomen. “Laat mij erkennen dat ik ooit heb gezegd dat ik van u hield. Daar is geen woord meer van waar. Ik vind u irritant als de pest, achterlijker dan een Dreuzel en zie niet in hoe ik me ooit aangetrokken heb gevoeld tot u. Als u hoopte dat ik u met open armen zou verwelkomen in deze tijd, hebt u het mis. Ik heb u de afgelopen zes jaar kunnen gadeslaan en u bent een van de vreselijkste studenten die ik ooit heb gehad. Er is geen haar op mijn hoofd dat iets met u te maken wilt hebben. Iedere gedachte aan u vult me met walging. Ik wens u geen goede zaken toe en hoop dat wanneer u uw Kreukelhoornige Snottifanten vindt, ze u zullen verscheuren.”
Loena staarde hem nog steeds aan, al was haar blik wazig door de tranen die zich in hen hadden gevormd.
“Dat zal moeilijk zijn,” zei ze stil en het was duidelijk te horen in haar stem dat hij haar enorm gekwetst had. “Kreukelhoornige Snottifanten hebben immers geen tanden.”
Hij scheurde zijn blik van haar los en greep de pot kralen die al de hele tijd op zijn bureau had gestaan. Loena herkende haar kralen en wilde ze van hem overnemen toen hij deze aan haar reikte, maar net toen hun handen elkaar bijna raakten, verdween de pot kralen in een flits en het volgende moment had Severus een witte bloem in zijn handen.
Beiden staarden ze even verward naar de witte bloem, totdat Loena de bloem herkende en van hem overnam. Ze zag zijn verwarde blik en glimlachte.
“Iets om je bij te herinneren,” zei ze in haar gewoonlijke, dromerige stem, alsof ze alle beledigingen was vergeten van het moment dat de bloem was verschenen. “Zoals je toen was.”
Severus herinnerde zich opeens hoe hij deze bloem voor haar had tevoorschijn getoverd, zoveel jaren eerder in het Verboden Bos. Hij had zin om te vloeken. Hij vond het niet fijn dat ze weer haar oude zelfvertrouwen had teruggevonden en keek haar zwijgend aan.
Loena zuchtte. “Ik veronderstel dat ik je best de Tijdverdrijver kan geven... Dat was uiteindelijk hetgeen wat je gevraagd had.”
Ze had nog maar net de Tijdverdrijver uit haar zak gehaald, of het ding begon weer te trillen in haar hand. Ze schrok en keek Severus aan.
Het was raar, maar in dat ene moment was ook zijn blik verward en niet zo kil als voorheen. Het gaf Loena de hoop dat – waar ze ook heen ging – zijn gevoelens voor haar positiever zouden zijn.
Hij reikte naar haar het moment dat ze verdween. Maar hij was te laat: hij bleef alleen achter in het kantoortje en keek verbluft om zich heen.
Dit had hij niet verwacht.
“Ik had je al gezegd dat de Tijdverdrijver een eigen wil heeft, Severus.”
Hij draaide zijn hoofd naar het portret van Perkamentus.
Het oude schoolhoofd knikte wijselijk. “Ze zal terugkeren.”
“Hoe kan jij dat weten?” vroeg hij bits.
“Ik heb vertrouwen.”