27/08/2020, 21:50
Hoofdstuk 7: Achter het Schild
Gefrustreerd sloeg Severus tegen een wandtapijt. Het liefst van al zou hij zijn frustratie eruit willen schreeuwen, maar hij wilde niet heel Zweinstein wekken.
“Idioot! Stommerik!” vloekte hij tegen zichzelf. “Waar ben ik mee bezig?!”
Wanhopig ijsbeerde hij heen en weer op de gang. Het meisje van zijn dromen was teruggekeerd en alles wat hij kon doen was haar afsnauwen. En het ergste was dat dat niet eens was wat hij wilde doen. Hij wilde met haar praten, horen wat ze in de tussentijd had gedaan, haar vertellen wat ze voor hem had betekend, vertellen wat Perkamentus hem had verteld over de Tijdverdrijver... Maar hij was er niet toe in staat. Enkel harde woorden wisten te onstnappen aan zijn lippen. Hij was weggevlucht voor zijn eigen tong. Wie weet zou ze alweer weg zijn nu, verschrokken door zijn harde toon.
Dat was een beangstigende gedachte. Hij moest terug. Hij wilde helemaal niet dat ze weer vertrok. Snel haastte hij zich weer naar zijn kantoortje om de hoek en gooide hij de deur open.
Loena verschrok zich zodanig dat ze het kleine toverdrankflesje dat ze net uit het rekje had genomen uit haar handen liet vallen. Tot haar verbazing viel het flesje echter niet op de grond, maar leek het te verdwijnen in het niets. Loena staarde naar de plek waar het flesje was verdwenen en wilde er wel iets van zeggen, maar kon niet, want Severus – die niets had gemerkt van het verdwijnende toverdrankje – stormde verder de kamer binnen tot hij bij haar stond en zijn ogen staarden haar intens aan.
“Ik moet je spreken!” Weeral zei hij dit met een snauwende ondertoon. “Ik ben... Ik kan niet...” Zijn ogen leken te branden van woede. Hij draaide zich van haar weg om en gromde uit frustratie. “Ik haat dit!”
Loena snapte er niets meer van. Deze Severus was heel anders dan de 17-jarige jongen en de 38-jarige professor die ze al kende. Iets frustreerde hem mateloos, dat kon ze zien. Maar ze snapte niet wat hetgeen was dat hij niet over zijn lippen kreeg.
“Rustig maar,” zei ze sussend terwijl ze haar hand op zijn schouder legde. Hij protesteerde daar niet tegen. “Laten we gaan zitten, goed?”
Severus stapte met grote en hevige passen naar een van de twee stoelen die voor zijn bureau stonden en zette zich neer. Zijn handen hielden krampachtig de leuning van zijn stoel vast.
Loena zette zich in de stoel naast hem neer en keek hem aandachtig aan. Ze sprak hem toe in haar eeuwig dromerige stem. “Wat scheelt er, Severus?”
De kalme toon waarin ze zijn naam uitsprak, deed rillingen over zijn rug lopen. Hij sloot zijn ogen en probeerde zijn emoties te beheersen. Hij wist in feite wel wat hem weerhield aardig te doen. Hij wist hoe het kwam dat ieder woord dat hij tegen haar zei geladen was met negatieve emoties.
“Het zijn de lessen Occlumentie,” gaf Severus toe met een hatelijke stem.
“Occlumentie?” herhaalde Loena zwakjes. Ze gingen precies niet goed, als Severus er zoveel moeite mee had zijn emoties onder controle te houden. “Je mag je niet zo opjagen als de lessen niet zo goed gaan, Severus. Je moet kalm blijven. Ik heb gelezen dat je dan het beste je gedachten kan afschermen. Als je je opjaagt, wordt het heel moeilijk om je gedachten af te schermen.”
“Dat is het hem net!” riep hij gefrustreerd en hij sprong opeens weer recht en begon te ijsberen. “Ik heb geen problemen met mijn gedachten af te schermen! Totaal geen! Ik heb geen problemen met mijn gevoelens te verbergen! Maar nu kom jij hier binnen en ik wil je tonen wat ik voel en het enige wat ik eruit krijg, komt eruit in een vlaag van woede! Ik wil mijn emoties wel delen, maar niet alleen haat, woede en irritatie!”
“Oh,” was het enige wat Loena eruit wist te brengen. Dat had ze niet verwacht.
De irritatie bleef leesbaar op zijn gezicht terwijl hij verderging. “Ik ben nu al een aantal jaren bezig met Occlumentie. Ik kan het goed, daar mag ik niet over klagen. Maar ik ben het niet gewoon om dat schild te laten zakken. Nu probeer ik dat zo goed als ik kan en lukt het niet!” Hij schopte agressief tegen een toverdrankketel en de drank erin klotste luid heen en weer.
“Als een masker dat je wil aftrekken, maar aan je gezicht blijft plakken,” vergeleek Loena de situatie in een dromerige stem, volledig negerend dat Severus door het lint was aan het gaan.
Vreemd genoeg kalmeerde haar stem hem wel. Severus knikte en zuchtte luid terwijl hij weer ging zitten en zijn ellenbogen op de bureau voor hem liet rusten en met zijn handen door zijn haren ging.
“Ik zal je helpen,” zei Loena simpel en ze stond recht van haar stoel en nam Severus zijn handen. “Sta op.”
Al bleef de uitdrukking op zijn gezicht één van frustratie, hij deed gewillig wat ze vroeg en volgde haar naar het midden van de kamer.
“Doe je schoenen uit.”
“Wat?!” Severus zijn blik was verontwaardigd. “Nee! Waarom?”
“Vertrouw me.”
Hij was niet in staat haar iets te weigeren en trapte tegen zijn zin zijn schoenen uit.
“Wat nu?”
“Sluit je ogen.”
“Dat zei je vorige keer ook,” reageerde hij duister en zijn stem klonk bitter. “En een moment later was je verdwenen.”
“Ik beloof je dat ik nog even blijf,” zei Loena bloedserieus en er was voor eenmaal geen dromerigheid in haar stem.
Hij trok wantrouwend een wenkbrauw op, maar luisterde alsnog en sloot zijn ogen.
“Let op je ademhaling,” zei Loena zacht. “Adem rustig, maar diep in.”
Severus voelde zich nogal idioot, maar luisterde toch. Hij probeerde zijn ademhaling te controleren.
“Ik wil dat je al je frustraties bundelt. Alle slechte gedachtes en emoties. Al je haat, al je woede, al je irritaties. Visualiseer ze. Alsof het slechte, duistere elfjes zijn die door je bloed stromen. Breng ze allen tesamen in je buik.”
Al hield hij zijn ogen gesloten, Loena kon aan hem zien dat hij geconcentreerd bezig was met hetgeen ze hem vroeg, zelfs al had hij even gefronst bij het woord “elfjes”. Ze hield zich even stil en na een tijdje ging ze weer verder.
“Als je nu nog een keer diep inademt, wil ik dat je zoveel lucht meeneemt dat het die slechte zaken kan omringen. Adem het dan diep in, omwikkel de slechte zaken, en adem weer uit en laat alles naar buiten zweven.”
Loena wachtte geduldig tot hij weer uitademde en ging onmiddellijk weer verder.
“Zoek nu de schilden die je hebt opgetrokken in je lessen Occlumentie. Vindt ze in je gedachten en in je hart. Adem diep in en beeld je in dat je deze schilden verplaatst naar je buik. Daar is er nu ruimte voor en heb je er geen last van.”
De frons die hij op zijn voorhoofd droeg leek steeds minder indringend te worden en Loena wist dat het hielp. Ze hoopte dat het genoeg zou zijn.
“Vul nu je hart en gedachten met goede emoties. Alle emoties die je steeds moet verbergen. Sta jezelf toe om ze allemaal te voelen. Wanneer je voelt dat je er klaar voor bent, houdt dan een goede emotie in je hart en open je ogen.”
Hij zweeg en zijn ademhaling bleef kalm terwijl hij met gesloten ogen voor haar stond. Het viel haar op dat hij er jonger uitzag nu zijn gelaatsuitdrukking zo ontspannen was. Ze voelde de drang om zijn gezicht aan te raken, maar weerstond eraan.
Hij opende weer zijn ogen en keek haar aan. Zijn stem was onnatuurlijk kalm.
“Je doet dit precies wel vaker, niet?”
Loena schudde eerlijk haar hoofd. “Eigenlijk niet... Het is iets dat mijn moeder me heeft geleerd. Ze was nogal buitengewoon, zie je...” Loena glimlachte bij de herinnering. “Hoe voel je je nu?”
“Beter,” gaf hij toe. “Dank je. Ik was voor een moment vergeten hoe buitengewoon jij zelf bent. Je lijkt veel op je moeder.”
Loena keek met grote ogen op. “Ken je haar?”
“Niet persoonlijk. Maar ik heb haar op foto’s gezien.” Hij zweeg even, maar vervolgde toen zelfzeker. “Ik heb ook uitgedokterd wie je bent. Jij bent Loena Leeflang, de dochter van Xenophilius.”
Loena glimlachte. Het verontrustte haar niet dat hij haar volledige identiteit nu wist, in tegendeel. Het voelde als een pak van haar hart. Maar het wekte wel nieuwsgierigheid in haar.
“Hoe oud ben ik op dit moment? In deze tijd?”
“Enkele weken oud,” antwoordde Severus en hij voegde er aarzelend aan toe: “Ik ben nu tweeëntwintig.”
Loena zag dat hij dit niet graag zei. Het stoorde hem.
“Ben je boos omdat we zoveel jaren van elkaar verschillen?”
Loena wist de vinger op de zere plek te leggen en hij fronste zijn wenkbrauwen. Hij probeerde de irritatie die hij voelde te onderdrukken.
“Ja,” gaf hij eerlijk toe. “Het is frustrerend om te weten dat ik nog minstens zestien jaar moet wachten voordat jij – de jij die nog maar net geboren is, bedoel ik dan – weet van mijn bestaan.”
Loena glimlachte. “Zo heel lang duurt het niet meer. Ik zal ook naar Zweinstein komen op mijn elfde. Je zult me op een dag wel achter één van je toverketels zien opduiken.”
Severus keek haar met een trieste blik in zijn ogen aan. Ze vertelde hem gewoon eerlijk wat voor hem nog in petto lag – elf jaar – of toch eerder zestien – aan eenzaamheid.
“Elf jaar...” mijmerde Severus wanhopig. “Maar zelfs als ik je op je elfde zie, ga jij me niet kennen. Niet zoals jij me nu kent.”
Loena nam zijn hand en hij voelde zich enkel slechter hierdoor. Haar aanraking maakte hem enkel meer bewust van het constante gemis dat hij ondervond.
“Het is raar,” mompelde hij. “Ik had zo hard gehoopt je nog eens te kunnen zien... En nu ben je hier en... Ik zou blij moeten zijn, maar ik ben eigenlijk verdrietig en boos omdat je dadelijk weer weg moet.”
“Ik ben toch nog niet weg, Severus?” Ze nam met een dromerige blik de kamer om haar heen in zich op. “Ik vind het leuk om je te zien. Je bent al zoveel veranderd. En je zal nog zoveel veranderen. Ik vind het jammer dat ik niet ieder moment daarvan met mijn eigen ogen kan zien. Je bent fascinerend.”
Dat laatste zei ze in een doodsimpele toon. Alsof het een even simpele vergelijking was als “Perkamentus heeft een baard” of “Professor Banning is klein”.
Hij wist niet precies hoe het kwam, maar er was een gedachte die hij niet uit zijn hoofd kreeg: ze hield van hem. Het klonk als complete larie, zelfs in zijn eigen oren, en het leek niet meteen logisch verklaarbaar. Ze kenden elkaar amper. Ze leek continue afgeleid door kleine zaken in zijn toverdranklokaal, leek zich altijd met haar gedachten op een andere planeet te bevinden en was niet bang om de raarste dingen te zeggen. Maar tegelijkertijd was ze niet bang om zijn hand te nemen, om hem eerlijk in zijn ogen te kijken en verspreidde ze een gevoel dat Severus veel te zelden had meegemaakt: een ongekende warmte die zijn hart en ziel omringde.
“Loena,” hij aarzelde voor een moment maar durfde het aan om de vraag te stellen. “Denk jij dat dit het lot is?”
Loena draaide haar hoofd weer naar hem en keek hem lang aan. Hij voelde zijn handen klam worden onder haar aanhoudende staar.
“Ja,” mijmerde ze opeens. “Ja, ik denk dat dit ons lot is.”
“Ons lot,” herhaalde Severus zwak en hij voelde zijn hart zwaar worden. Ze erkende het dus ook. De link tussen hen beiden. De aantrekkingskracht. Het gruwelijke lot dat voor hen was weggelegd. “Als dit het lot is, voelt het niet eerlijk aan. Anderen hebben het veel gemakkelijker.”
“We zijn niet zoals alle anderen, Severus,” zei Loena simpel en in haar dromerige stem. “Maar dat kan enkel betekenen dat wat wij hebben heel uniek is. Ik zal het koesteren, ongeacht wat er in de toekomst – of het verleden – gebeurt.”
“Je bent de liefste persoon die ik ooit heb ontmoet,” glimlachte hij, blij dat hij zijn gewoonlijke masker naast zich neer had kunnen leggen. “Ik weet eigenlijk helemaal niets van je, behalve dat. Vertel me meer over jezelf!” Hij keek haar verlangend aan. “Voordat je vertrekt. Ik wil alles van je weten!”
“Alles is wel erg veel,” glimlachte Loena afwezig. “Wat wil je dan graag weten?”
Severus haalde scherp adem door zijn neus en keek even denkend naar zijn bureau. Op het moment dat hij een vraag had bedacht, keek hij haar enthousiast aan. “Waar ben je goed in op Zweinstein? Wat wil je later worden?”
Loena haalde haar schouders op. “Ik weet het nog niet zeker. Waarschijnlijk schrijver of onderzoeker,” antwoordde ze eerlijk en ze keek afwezig naar de vele potjes met levenloze voorwerpen die in het rek achter zijn bureau stonden. “Ik ben goed in Verzorging van Fabeldieren en Spreuken en Bezweringen. Verder ben ik ook best goed in Verweer tegen de Zwarte Kunsten.”
Severus schonk haar een toegewijde blik toen hij dat hoorde en kon een grijns niet laten.
“Echt? Ik beschouw mezelf een expert als het de Duistere Kunsten aangaat!”
Loena glimlachte. “Weet ik.” Ze zag voor een moment zijn verwarde, maar tegelijkertijd nieuwsgierige blik en ging plotseling in een extra dromerige stem verder terwijl ze in het niet leek te staren. “De Zwarte Kunsten zijn talrijk, gevarieerd, veranderlijk en eeuwig. Ertegen strijden is als strijden tegen een veelkoppig monster. Iedere keer dat je een kop afhakt, groeit er een nog woestere en sluwere kop voor in de plaats.”
Severus hapte naar adem en wilde het liefste zeggen: “Zo denk ik er ook over!” – maar kreeg er niets uit van verbazing. Dat was ook niet nodig, want Loena keek hem alweer aan met haar eeuwige glimlach.
“Dat zijn jouw woorden,” gaf Loena toe. “Ik heb ze opgeschreven en vanbuiten geleerd. Ik vind dat je prachtige zinnen maakt als je praat over dingen die je graag hebt.” Ze keek naar een stapeltje van rollen perkament op zijn bureau. “Waarom ben je geen schrijver geworden? Je weet de zaken zo mooi te zeggen. Ik zou je boeken lezen.”
Al zou hij gevleid moeten zijn, dat was hij niet. De vraag die ze stelde deed hem twijfelen of ze wel wist van zijn duister verleden en zijn blik veranderde. Zijn enthousiaste en nieuwsgierige blik werd serieus en hij aarzelde even.
“Loena, weet jij dat ik een... een Dooddoener... ben... Of was?”
“Dat weet ik,” antwoordde ze simpel terwijl ze keek naar zijn gezicht. Ze kon zijn uitdrukking enkel beschrijven als één van spijt. Het overtuigde haar enkel meer van zijn goede hart. “Perkamentus heeft je uit Azkaban weten te houden, is het niet? En toen ben je op Zweinstein begonnen als professor. Perkamentus vertrouwt je.”
Severus slikte angstig. “En vertrouw jij me?”
“Ik vertrouw je.” Loena kon niet anders dan glimlachen omwille van de wirwar aan emoties die hij haar durfde tonen op zijn gezicht. Zo anders dan mijn professor, bleef ze in haar gedachten zeggen. “Ik kan het niet met logica verklaren, dus luister ik naar mijn hart. En dat zegt me dat je een goed mens bent.”
Severus’ duistere blik leek langzaamaan weer weg te trekken en hij glimlachte. Zij was de enige die hem zo rechtuit durfde zeggen wat ze dacht – en wat ze dacht, stelde hem telkens weer gerust. Hij zou alles voor haar doen, maar op dit moment kon hij niet bedenken hoe hij haar zijn liefde kon bewijzen of een attent gebaar kon maken. Er was niet veel wat hij kon bedenken, behalve...
“Wil je thee?”
Gefrustreerd sloeg Severus tegen een wandtapijt. Het liefst van al zou hij zijn frustratie eruit willen schreeuwen, maar hij wilde niet heel Zweinstein wekken.
“Idioot! Stommerik!” vloekte hij tegen zichzelf. “Waar ben ik mee bezig?!”
Wanhopig ijsbeerde hij heen en weer op de gang. Het meisje van zijn dromen was teruggekeerd en alles wat hij kon doen was haar afsnauwen. En het ergste was dat dat niet eens was wat hij wilde doen. Hij wilde met haar praten, horen wat ze in de tussentijd had gedaan, haar vertellen wat ze voor hem had betekend, vertellen wat Perkamentus hem had verteld over de Tijdverdrijver... Maar hij was er niet toe in staat. Enkel harde woorden wisten te onstnappen aan zijn lippen. Hij was weggevlucht voor zijn eigen tong. Wie weet zou ze alweer weg zijn nu, verschrokken door zijn harde toon.
Dat was een beangstigende gedachte. Hij moest terug. Hij wilde helemaal niet dat ze weer vertrok. Snel haastte hij zich weer naar zijn kantoortje om de hoek en gooide hij de deur open.
Loena verschrok zich zodanig dat ze het kleine toverdrankflesje dat ze net uit het rekje had genomen uit haar handen liet vallen. Tot haar verbazing viel het flesje echter niet op de grond, maar leek het te verdwijnen in het niets. Loena staarde naar de plek waar het flesje was verdwenen en wilde er wel iets van zeggen, maar kon niet, want Severus – die niets had gemerkt van het verdwijnende toverdrankje – stormde verder de kamer binnen tot hij bij haar stond en zijn ogen staarden haar intens aan.
“Ik moet je spreken!” Weeral zei hij dit met een snauwende ondertoon. “Ik ben... Ik kan niet...” Zijn ogen leken te branden van woede. Hij draaide zich van haar weg om en gromde uit frustratie. “Ik haat dit!”
Loena snapte er niets meer van. Deze Severus was heel anders dan de 17-jarige jongen en de 38-jarige professor die ze al kende. Iets frustreerde hem mateloos, dat kon ze zien. Maar ze snapte niet wat hetgeen was dat hij niet over zijn lippen kreeg.
“Rustig maar,” zei ze sussend terwijl ze haar hand op zijn schouder legde. Hij protesteerde daar niet tegen. “Laten we gaan zitten, goed?”
Severus stapte met grote en hevige passen naar een van de twee stoelen die voor zijn bureau stonden en zette zich neer. Zijn handen hielden krampachtig de leuning van zijn stoel vast.
Loena zette zich in de stoel naast hem neer en keek hem aandachtig aan. Ze sprak hem toe in haar eeuwig dromerige stem. “Wat scheelt er, Severus?”
De kalme toon waarin ze zijn naam uitsprak, deed rillingen over zijn rug lopen. Hij sloot zijn ogen en probeerde zijn emoties te beheersen. Hij wist in feite wel wat hem weerhield aardig te doen. Hij wist hoe het kwam dat ieder woord dat hij tegen haar zei geladen was met negatieve emoties.
“Het zijn de lessen Occlumentie,” gaf Severus toe met een hatelijke stem.
“Occlumentie?” herhaalde Loena zwakjes. Ze gingen precies niet goed, als Severus er zoveel moeite mee had zijn emoties onder controle te houden. “Je mag je niet zo opjagen als de lessen niet zo goed gaan, Severus. Je moet kalm blijven. Ik heb gelezen dat je dan het beste je gedachten kan afschermen. Als je je opjaagt, wordt het heel moeilijk om je gedachten af te schermen.”
“Dat is het hem net!” riep hij gefrustreerd en hij sprong opeens weer recht en begon te ijsberen. “Ik heb geen problemen met mijn gedachten af te schermen! Totaal geen! Ik heb geen problemen met mijn gevoelens te verbergen! Maar nu kom jij hier binnen en ik wil je tonen wat ik voel en het enige wat ik eruit krijg, komt eruit in een vlaag van woede! Ik wil mijn emoties wel delen, maar niet alleen haat, woede en irritatie!”
“Oh,” was het enige wat Loena eruit wist te brengen. Dat had ze niet verwacht.
De irritatie bleef leesbaar op zijn gezicht terwijl hij verderging. “Ik ben nu al een aantal jaren bezig met Occlumentie. Ik kan het goed, daar mag ik niet over klagen. Maar ik ben het niet gewoon om dat schild te laten zakken. Nu probeer ik dat zo goed als ik kan en lukt het niet!” Hij schopte agressief tegen een toverdrankketel en de drank erin klotste luid heen en weer.
“Als een masker dat je wil aftrekken, maar aan je gezicht blijft plakken,” vergeleek Loena de situatie in een dromerige stem, volledig negerend dat Severus door het lint was aan het gaan.
Vreemd genoeg kalmeerde haar stem hem wel. Severus knikte en zuchtte luid terwijl hij weer ging zitten en zijn ellenbogen op de bureau voor hem liet rusten en met zijn handen door zijn haren ging.
“Ik zal je helpen,” zei Loena simpel en ze stond recht van haar stoel en nam Severus zijn handen. “Sta op.”
Al bleef de uitdrukking op zijn gezicht één van frustratie, hij deed gewillig wat ze vroeg en volgde haar naar het midden van de kamer.
“Doe je schoenen uit.”
“Wat?!” Severus zijn blik was verontwaardigd. “Nee! Waarom?”
“Vertrouw me.”
Hij was niet in staat haar iets te weigeren en trapte tegen zijn zin zijn schoenen uit.
“Wat nu?”
“Sluit je ogen.”
“Dat zei je vorige keer ook,” reageerde hij duister en zijn stem klonk bitter. “En een moment later was je verdwenen.”
“Ik beloof je dat ik nog even blijf,” zei Loena bloedserieus en er was voor eenmaal geen dromerigheid in haar stem.
Hij trok wantrouwend een wenkbrauw op, maar luisterde alsnog en sloot zijn ogen.
“Let op je ademhaling,” zei Loena zacht. “Adem rustig, maar diep in.”
Severus voelde zich nogal idioot, maar luisterde toch. Hij probeerde zijn ademhaling te controleren.
“Ik wil dat je al je frustraties bundelt. Alle slechte gedachtes en emoties. Al je haat, al je woede, al je irritaties. Visualiseer ze. Alsof het slechte, duistere elfjes zijn die door je bloed stromen. Breng ze allen tesamen in je buik.”
Al hield hij zijn ogen gesloten, Loena kon aan hem zien dat hij geconcentreerd bezig was met hetgeen ze hem vroeg, zelfs al had hij even gefronst bij het woord “elfjes”. Ze hield zich even stil en na een tijdje ging ze weer verder.
“Als je nu nog een keer diep inademt, wil ik dat je zoveel lucht meeneemt dat het die slechte zaken kan omringen. Adem het dan diep in, omwikkel de slechte zaken, en adem weer uit en laat alles naar buiten zweven.”
Loena wachtte geduldig tot hij weer uitademde en ging onmiddellijk weer verder.
“Zoek nu de schilden die je hebt opgetrokken in je lessen Occlumentie. Vindt ze in je gedachten en in je hart. Adem diep in en beeld je in dat je deze schilden verplaatst naar je buik. Daar is er nu ruimte voor en heb je er geen last van.”
De frons die hij op zijn voorhoofd droeg leek steeds minder indringend te worden en Loena wist dat het hielp. Ze hoopte dat het genoeg zou zijn.
“Vul nu je hart en gedachten met goede emoties. Alle emoties die je steeds moet verbergen. Sta jezelf toe om ze allemaal te voelen. Wanneer je voelt dat je er klaar voor bent, houdt dan een goede emotie in je hart en open je ogen.”
Hij zweeg en zijn ademhaling bleef kalm terwijl hij met gesloten ogen voor haar stond. Het viel haar op dat hij er jonger uitzag nu zijn gelaatsuitdrukking zo ontspannen was. Ze voelde de drang om zijn gezicht aan te raken, maar weerstond eraan.
Hij opende weer zijn ogen en keek haar aan. Zijn stem was onnatuurlijk kalm.
“Je doet dit precies wel vaker, niet?”
Loena schudde eerlijk haar hoofd. “Eigenlijk niet... Het is iets dat mijn moeder me heeft geleerd. Ze was nogal buitengewoon, zie je...” Loena glimlachte bij de herinnering. “Hoe voel je je nu?”
“Beter,” gaf hij toe. “Dank je. Ik was voor een moment vergeten hoe buitengewoon jij zelf bent. Je lijkt veel op je moeder.”
Loena keek met grote ogen op. “Ken je haar?”
“Niet persoonlijk. Maar ik heb haar op foto’s gezien.” Hij zweeg even, maar vervolgde toen zelfzeker. “Ik heb ook uitgedokterd wie je bent. Jij bent Loena Leeflang, de dochter van Xenophilius.”
Loena glimlachte. Het verontrustte haar niet dat hij haar volledige identiteit nu wist, in tegendeel. Het voelde als een pak van haar hart. Maar het wekte wel nieuwsgierigheid in haar.
“Hoe oud ben ik op dit moment? In deze tijd?”
“Enkele weken oud,” antwoordde Severus en hij voegde er aarzelend aan toe: “Ik ben nu tweeëntwintig.”
Loena zag dat hij dit niet graag zei. Het stoorde hem.
“Ben je boos omdat we zoveel jaren van elkaar verschillen?”
Loena wist de vinger op de zere plek te leggen en hij fronste zijn wenkbrauwen. Hij probeerde de irritatie die hij voelde te onderdrukken.
“Ja,” gaf hij eerlijk toe. “Het is frustrerend om te weten dat ik nog minstens zestien jaar moet wachten voordat jij – de jij die nog maar net geboren is, bedoel ik dan – weet van mijn bestaan.”
Loena glimlachte. “Zo heel lang duurt het niet meer. Ik zal ook naar Zweinstein komen op mijn elfde. Je zult me op een dag wel achter één van je toverketels zien opduiken.”
Severus keek haar met een trieste blik in zijn ogen aan. Ze vertelde hem gewoon eerlijk wat voor hem nog in petto lag – elf jaar – of toch eerder zestien – aan eenzaamheid.
“Elf jaar...” mijmerde Severus wanhopig. “Maar zelfs als ik je op je elfde zie, ga jij me niet kennen. Niet zoals jij me nu kent.”
Loena nam zijn hand en hij voelde zich enkel slechter hierdoor. Haar aanraking maakte hem enkel meer bewust van het constante gemis dat hij ondervond.
“Het is raar,” mompelde hij. “Ik had zo hard gehoopt je nog eens te kunnen zien... En nu ben je hier en... Ik zou blij moeten zijn, maar ik ben eigenlijk verdrietig en boos omdat je dadelijk weer weg moet.”
“Ik ben toch nog niet weg, Severus?” Ze nam met een dromerige blik de kamer om haar heen in zich op. “Ik vind het leuk om je te zien. Je bent al zoveel veranderd. En je zal nog zoveel veranderen. Ik vind het jammer dat ik niet ieder moment daarvan met mijn eigen ogen kan zien. Je bent fascinerend.”
Dat laatste zei ze in een doodsimpele toon. Alsof het een even simpele vergelijking was als “Perkamentus heeft een baard” of “Professor Banning is klein”.
Hij wist niet precies hoe het kwam, maar er was een gedachte die hij niet uit zijn hoofd kreeg: ze hield van hem. Het klonk als complete larie, zelfs in zijn eigen oren, en het leek niet meteen logisch verklaarbaar. Ze kenden elkaar amper. Ze leek continue afgeleid door kleine zaken in zijn toverdranklokaal, leek zich altijd met haar gedachten op een andere planeet te bevinden en was niet bang om de raarste dingen te zeggen. Maar tegelijkertijd was ze niet bang om zijn hand te nemen, om hem eerlijk in zijn ogen te kijken en verspreidde ze een gevoel dat Severus veel te zelden had meegemaakt: een ongekende warmte die zijn hart en ziel omringde.
“Loena,” hij aarzelde voor een moment maar durfde het aan om de vraag te stellen. “Denk jij dat dit het lot is?”
Loena draaide haar hoofd weer naar hem en keek hem lang aan. Hij voelde zijn handen klam worden onder haar aanhoudende staar.
“Ja,” mijmerde ze opeens. “Ja, ik denk dat dit ons lot is.”
“Ons lot,” herhaalde Severus zwak en hij voelde zijn hart zwaar worden. Ze erkende het dus ook. De link tussen hen beiden. De aantrekkingskracht. Het gruwelijke lot dat voor hen was weggelegd. “Als dit het lot is, voelt het niet eerlijk aan. Anderen hebben het veel gemakkelijker.”
“We zijn niet zoals alle anderen, Severus,” zei Loena simpel en in haar dromerige stem. “Maar dat kan enkel betekenen dat wat wij hebben heel uniek is. Ik zal het koesteren, ongeacht wat er in de toekomst – of het verleden – gebeurt.”
“Je bent de liefste persoon die ik ooit heb ontmoet,” glimlachte hij, blij dat hij zijn gewoonlijke masker naast zich neer had kunnen leggen. “Ik weet eigenlijk helemaal niets van je, behalve dat. Vertel me meer over jezelf!” Hij keek haar verlangend aan. “Voordat je vertrekt. Ik wil alles van je weten!”
“Alles is wel erg veel,” glimlachte Loena afwezig. “Wat wil je dan graag weten?”
Severus haalde scherp adem door zijn neus en keek even denkend naar zijn bureau. Op het moment dat hij een vraag had bedacht, keek hij haar enthousiast aan. “Waar ben je goed in op Zweinstein? Wat wil je later worden?”
Loena haalde haar schouders op. “Ik weet het nog niet zeker. Waarschijnlijk schrijver of onderzoeker,” antwoordde ze eerlijk en ze keek afwezig naar de vele potjes met levenloze voorwerpen die in het rek achter zijn bureau stonden. “Ik ben goed in Verzorging van Fabeldieren en Spreuken en Bezweringen. Verder ben ik ook best goed in Verweer tegen de Zwarte Kunsten.”
Severus schonk haar een toegewijde blik toen hij dat hoorde en kon een grijns niet laten.
“Echt? Ik beschouw mezelf een expert als het de Duistere Kunsten aangaat!”
Loena glimlachte. “Weet ik.” Ze zag voor een moment zijn verwarde, maar tegelijkertijd nieuwsgierige blik en ging plotseling in een extra dromerige stem verder terwijl ze in het niet leek te staren. “De Zwarte Kunsten zijn talrijk, gevarieerd, veranderlijk en eeuwig. Ertegen strijden is als strijden tegen een veelkoppig monster. Iedere keer dat je een kop afhakt, groeit er een nog woestere en sluwere kop voor in de plaats.”
Severus hapte naar adem en wilde het liefste zeggen: “Zo denk ik er ook over!” – maar kreeg er niets uit van verbazing. Dat was ook niet nodig, want Loena keek hem alweer aan met haar eeuwige glimlach.
“Dat zijn jouw woorden,” gaf Loena toe. “Ik heb ze opgeschreven en vanbuiten geleerd. Ik vind dat je prachtige zinnen maakt als je praat over dingen die je graag hebt.” Ze keek naar een stapeltje van rollen perkament op zijn bureau. “Waarom ben je geen schrijver geworden? Je weet de zaken zo mooi te zeggen. Ik zou je boeken lezen.”
Al zou hij gevleid moeten zijn, dat was hij niet. De vraag die ze stelde deed hem twijfelen of ze wel wist van zijn duister verleden en zijn blik veranderde. Zijn enthousiaste en nieuwsgierige blik werd serieus en hij aarzelde even.
“Loena, weet jij dat ik een... een Dooddoener... ben... Of was?”
“Dat weet ik,” antwoordde ze simpel terwijl ze keek naar zijn gezicht. Ze kon zijn uitdrukking enkel beschrijven als één van spijt. Het overtuigde haar enkel meer van zijn goede hart. “Perkamentus heeft je uit Azkaban weten te houden, is het niet? En toen ben je op Zweinstein begonnen als professor. Perkamentus vertrouwt je.”
Severus slikte angstig. “En vertrouw jij me?”
“Ik vertrouw je.” Loena kon niet anders dan glimlachen omwille van de wirwar aan emoties die hij haar durfde tonen op zijn gezicht. Zo anders dan mijn professor, bleef ze in haar gedachten zeggen. “Ik kan het niet met logica verklaren, dus luister ik naar mijn hart. En dat zegt me dat je een goed mens bent.”
Severus’ duistere blik leek langzaamaan weer weg te trekken en hij glimlachte. Zij was de enige die hem zo rechtuit durfde zeggen wat ze dacht – en wat ze dacht, stelde hem telkens weer gerust. Hij zou alles voor haar doen, maar op dit moment kon hij niet bedenken hoe hij haar zijn liefde kon bewijzen of een attent gebaar kon maken. Er was niet veel wat hij kon bedenken, behalve...
“Wil je thee?”