27/08/2020, 21:49
Hoofdstuk 4: Het gepeste genie
Loena wachtte geduldig af tussen de bomen aan de rand van het Grote Meer. Ze zag leerlingen wandelen in de verte. Sommigen zaten lui in het gras, te genieten van de laatste zonnestralen van de dag, maar uiteindelijk gingen ze allen weer terug naar het kasteel. Loena vermoedde dat het etenstijd was.
Net toen de laatste studenten het terrein verlaten hadden, dacht Loena dat ze Severus in de verte zag. Zijn slungelige houding was heel anders dan zijn houding als volwassene. In plaats van grote en zelfzekere stappen te nemen, leek hij haast te... trippelen. Loena kon het met geen ander woord omschrijven. Zelfs Eenogige Schildkangeroes trippelden met meer zelfvertrouwen dan dat. Er kwam zo een voorzichtigheid bij te pas dat Loena zich afvroeg waar het zelfvertrouwen was dat hij zo hard leek te missen.
Hij naderde haar plek tussen de bomen en toen hij op honderd meter afstand was, zag Loena opeens hoe twee mensen hem leken te volgen. Ze leken te rennen en Loena trok zich terug tussen de bomen, voorzichtig, want ze wilde niet gezien worden, maar desondanks volgde ze Severus tussen de bomen door, dichter naar waar hij en de andere twee jongens vandaan kwamen. Ze wilde weten waarom de jongens zich zo leken te haasten.
Severus keek echter niet om. Hij had andere zaken aan zijn hoofd – zoals het mysterieuze meisje uit de toekomst. Ze was een tikkeltje raar. Alles wat ze zei, klonk alsof ze het beleefde in een droom. Haar ogen leken ook nooit ergens direct naar te kijken – maar veel, veel dieper te gaan dan het oppervlak. Het was fascinerend voor de jonge Severus.
Ergens was hij bang dat ze al verdwenen zou zijn. Bang dat hij te laat zou zijn... zoals altijd. Severus kende geen gouden kansen in zijn leven. Enkel mislukte ondernemingen.
Hij naderde de rand van het bos waarin Loena zich schuilhield. Hij nam diep adem en stapte dichterbij.
“Expelliarmus!”
Het woord was nog maar net geroepen door een van de jongens die hem volgde, of Severus had zich al, met zijn toverstaf stevig omklemd, omgedraaid en een tegenbezwering uitgesproken. Hij kneep zijn ogen bijna volledig dicht van woede en het venijn dat hij naar de twee Griffoendors schoot was zelfs voor Loena voelbaar terwijl ze zich schuil hield achter een grote struik in de schaduwen van het bos.
Ze bekeek de twee jongens die Severus nu argwanend naderden, hun toverstaffen gereed. Al waren ze met twee – ze leken niet volledig op hun gemak te zijn en ze merkte dat een van de jongens – die Loena verbazingwekkend veel aan Harry deed denken – schichtig het bos in keek, slechts enkele meters verder dan waar zij zich bevond.
De andere jongen was groot, zelfzeker en knap. Hij leek minder wantrouwend dan zijn vriend terwijl hij dichterbij stapte.
“We zagen je lopen en dachten dat we je erop wilden wijzen dat je de verkeerde kant opliep, Snivellus. De Grote Zaal is namelijk die kant op.”
De jongen wees met zijn toverstaf richting Zweinstein en Severus leek even te overwegen om hem te vervloeken, maar de andere jongen zag dit en richtte vliegensvlug zijn staf op de Zwadderaar.
“Ik had geen honger,” zei Severus verdedigend terwijl hij zijn ogen niet van de toverstaffen van de Griffoendors liet rusten en hij ging snel verder. “Dus ik stel voor dat jullie me ofwel met rust laten, ofwel het tovenaarsduel beginnen – ik heb geen zin om hier te blijven socialiseren met jullie soort.”
“Onze soort!” zei de jongen die zoveel op Harry leek ongelovend. “Sirius, moet je hem horen!” Hij schudde zijn hoofd en draaide zich naar Severus. “Je hebt het echt al gedaan he? Je bent een Dooddoener!”
Hij keek met walging op Severus neer, maar deze balde zijn vuist enkel harder en staarde laaiend van woede terug. Hij hoopte met heel zijn hart dat Loena dit niet kon horen.
“Als ik het was zou ik het zeker niet aan jouw neus hangen, Potter,” beet Severus terug.
“De enige neus waaraan iets te hangen valt, is die van jou, Snivellus,” dekselde Sirius hem. “We weten wel wat je bent. Denk je nou echt dat Lily daar niets van zou zeggen?”
Zowel James als Severus keken nu verbiedend naar Sirius. Het leek hen allebei gevoelig te liggen dat hij over Lily begon.
“Lily weet van niets,” zei Severus snel, haast in een verdedigende toon. Toch was het duidelijk dat hij zijn leugen niet verkocht kreeg.
“Ja, natuurlijk,” zei James sarcastisch. “Het is natuurlijk om niets dat we haar eergisteren wenend aantroffen.”
Voor een moment leek Severus zich te verschrikken en James ving dit signaal handig op.
“Denk je nou echt dat ik niets zou merken?! Ze is mijn vriendin, Sneep! Ik probeer op haar te letten. En ik pik het niet dat anderen haar pijn doen, gewild of niet.”
Het was de insinuatie dat hij haar pijn had gedaan, die Severus zijn zelfbeheersing deed verliezen en zo snel hij kon vervloekte hij James, die vijf meter verder de lucht werd ingekieperd. Severus had echter voor een moment Sirius uit het oog verloren en het volgende moment voelde Severus hoe hij ontwapend werd. Nog een moment later vloog hij ondersteboven de lucht in en hij had geen tijd om iets te zeggen of hij viel in een hoopje aan mantels terug in het gras.
Sirius naderde hem haastig en trok hem bij zijn kraag van de grond.
“Je had een keuze, Snivellus,” blafte Sirius hem gefrustreerd toe. “Je hoeft het niet uit te werken op James. De pijn die je Lily hebt bezorgd, komt volledig van je eigen hand.”
Severus probeerde Sirius onbeholpen van zich af te slaan, maar kon het niet winnen van de forsgebouwde Griffoendor. Sirius wist hem enkele rake klappen te geven en ontweek al zijn miserabele pogingen. Uiteindelijk wist Severus hem op de grond te duwen en ze rolden vechtend over het gras.
In de tussentijd was James ook weer rechtgekomen en hij haastte zich naar de twee vechtersbazen heen. Hij nam zijn toverstaf erbij en mikte deze op Severus voordat hij duidelijk “Paralitis!” zei en Severus versteend in het gras bleef liggen.
Sirius liet zijn aartsvijand snel los en draaide zich geïrriteerd en met een gestoorde blik naar James.
“Waarom deed je dat nou?!”
James schudde zijn hoofd, alsof hij boos was, al was het niet meteen duidelijk waarmee hij precies zat.
“Het is goed geweest, Sirius. Ik vind dat we er geen woorden meer aan moeten vuilmaken.”
“Maar hij is een Dooddoener, James!” siste Sirius. “Ik zeg dat we het Perkamentus moeten vertellen!”
“Alsof die een zeventienjarige jongen naar Azkaban zal sturen voordat er enig bewijs bestaat!” reageerde James lastig. “Denk toch na, Sirius! Het is zijn woord tegen het onze – en na zeven jaar aan beschuldigingen heen en weer slingeren gaan ze ditmaal heus niet tot actie overschakelen. Het heeft gewoon geen nut.” Hij keek even naar Sneep, die roerloos maar met vuurspuwende ogen naar de twee Griffoendors keek. “Laat hem hier liggen. Dan heeft hij nog een nachtje de tijd om na te denken over wat hij Lily heeft aangedaan.”
Sirius leek het helemaal niet eens te zijn met James, maar luisterde desondanks. Terwijl James zich al terugdraaide naar Zweinstein, bleef Sirius echter nog even naast Severus staan.
“Dit is nog niet voorbij, Snivellus,” zei hij in een waarschuwende stem. “Ik houd je in de gaten.” Hij trapte Severus na in zijn buik en rende James achterna.
Loena keek vanuit de struiken toe hoe de Griffoendors weer terug naar Zweinstein liepen. Het was pas toen ze hen amper nog zag, dat ze de struiken verliet en zocht naar Sneep’s toverstaf in het gras. Ze had niet exact gezien waar hij was neergekomen, maar zonder toverstaf zou ze Severus niet kunnen helpen. Haar eigen toverstaf was immers in haar eigen tijd achtergebleven.
Pas na drie minuten vond ze de staf en snel haastte ze zich naar Severus, die al die tijd roerloos was blijven liggen. Ze zag hoe zijn neus bloedde en ook van zijn lip drupte een straaltje bloed. Nadat ze de tegenspreuk had uitgesproken, kon Severus zich weer bewegen en Loena hielp hem recht. Hij steunde op haar en zonder verder nog een woord te zeggen liepen ze het Verboden Bos in. Loena wilde het risico niet lopen om ontdekt te worden en Severus wilde sowieso het liefste wegkruipen in een of ander hol om niemand onder ogen te moeten komen.
Nadat ze een honderdtal meters hadden gewandeld, hielp Loena Severus met zitten. Zijn gezicht trok samen toen hij zich tegen een boom aan liet zakken en Loena had het idee dat de schop van Sirius hem serieus had pijn gedaan. Ze had nog steeds zijn toverstaf vast en sprak zacht een genezende spreuk om hem te helen – eerst zijn neus, daarna zijn lip. Terwijl ze dit deed keek hij haar met een nietszeggende blik aan.
“Heb je dat alles gezien?” vroeg hij opeens en Loena keek hem in zijn ogen terwijl ze zijn toverstaf liet zakken. Vreemd genoeg leken zijn emoties ditmaal diep verscholen te zijn. Hij klonk haast apathisch terwijl hij dit vroeg.
Ze knikte en hij schudde zijn hoofd.
“Wat moet je wel niet van me denken?”
Ditmaal klonk hij bitter en Loena had met hem te doen. Maar Loena was zelden in staat om retorische vragen te herkennen en dus antwoordde ze desondanks.
“Ik denk niet slecht van je, Severus. Ik denk dat je onzeker bent. En bang. Maar ook eenzaam.”
Hij had niet verwacht dat ze iets zou zeggen. Het feit dat ze dit wel deed, en dan ook nog zo een treffende observatie maakte, verraste hem. Hij wist echter niets te zeggen tegen Loena. Dat was ook niet nodig, want Loena zette zich als een ware oase van rust naast hem neer op de kille bosgrond en ging zelf al verder.
“Zelfs als je al een Dooddoener bent, wil dat niet zeggen dat je volledig slecht bent. De wereld is niet zwart of wit.”
Hij staarde haar ongelovig aan. “Ben je dan niet bang van me?”
Loena glimlachte terwijl ze in zijn verwarde ogen keek. Ze schudde haar hoofd. “Ik zie niets om bang van te zijn.”
Zijn verbaasde blik hield enkele momenten aan, maar het was waar: in haar ogen zat geen angst, geen jaloezie, geen verwijt. Geen enkele slechte emotie kon hij terugvinden in haar ogen en het was voor hem zelfs moeilijk om op dat moment aan zijn negatieve gedachtes in te geven. Hij glimlachte oprecht en verwelkomde de verandering die deze jonge heks uit de toekomst hem bracht.
Loena zag zijn glimlach aan voor een bemoediging om verder te spreken en ze praatte onverstoord verder.
“In mijn tijd word ik ook geregeld gepest. Dat wil niet zeggen dat ik een slecht persoon ben. Ik denk gewoon dat ze niet in staat zijn me te begrijpen. Misschien zijn mijn gedachtenpatronen wat te ingewikkeld voor hen. En misschien zijn de jouwe dat ook. Ze begrijpen je waarschijnlijk niet.”
Severus voelde zijn hart opzwellen bij deze woorden. Iemand die hem begreep. Maar toch – hij was niet onschuldig. Was ze werkelijk zo naïef om dat te denken? En al voelde het ongelooflijk goed om iemand te vinden die hem begreep, het maakte zijn zorgen niet minder.
“Loena...” zei hij langzaam en onzeker. “In jouw tijd... Ken jij... De Duistere Heer?”
“Je bedoelt Voldemort?”
Severus sprong bijna recht van schrik en sloeg zijn hand voor haar mond terwijl hij zich snel dichterbij boog. “Zeg dat alsjeblieft nooit meer!” siste hij fluisterend en hij keek argwanend en angstig om zich heen, alsof Voldemort ieder moment uit een boom zou springen.
Loena keek gefascineerd naar zijn reactie. Zo anders dan haar professor...
Ze knikte en hij liet zijn hand weer zakken. Hij zag er een tikje geïrriteerd uit omdat ze de naam van de Duistere Heer had uitgesproken. Hij had nooit verwacht dat ze dat zou doen.
“Angst voor een naam, vergroot de angst voor het ding zelf,” zei Loena wijs.
Severus schudde geïrriteerd zijn hoofd. “Je klinkt bijna als Perkamentus.”
“Hij was een van de meest wijze mensen die ik ooit heb gekend,” gaf Loena toe.
De jonge Zwadderaar fronste opeens zijn voorhoofd en hij draaide zich naar Loena. “Was?” herhaalde hij. “Hij is dood in jouw tijd?”
Loena knikte en wendde haar blik af. Hij had Perkamentus vermoord. Of hij zou dat gaan doen. Maar dat hoefde hij niet te weten.
“Jup,” zei ze kort en ze plukte aan wat gras.
Severus merkte aan haar dat ze er liever niet over wilde spreken. En ze had gelijk ook. Ze kwam uit de toekomst. Wie wist hoezeer ze de toekomst zou weten te veranderen door met hem te praten. Zwijgen was misschien slimmer.
“Hoe is het met je buik?” vroeg ze om het gesprek een andere draai te geven.
Hij leek te aarzelen. Hij wist niet of hij haar bezorgdheid wel wilde, maar hij wilde ook niet liegen. Niet tegen haar. “Niet zo goed,” zei hij. “Maar het zal wel genezen. Dat doet het altijd.”
Loena voelde een ongerustheid over haar heen spoelen – het onrechtvaardige gevoel dat hij meer te verduren kreeg dan hij haar zou willen toegeven. Toch besefte ze ook dat hij haar best veel vertelde – zoveel zou hij haar nooit te zeggen hebben als leraar. En al wist ze niet hoe hij op dit moment met zijn andere leeftijdsgenoten omging, iets in zijn hele doen en laten verried dat wat hij haar zei exclusief voor haar was bedoeld. Hij liet haar in zijn buurt. Hij was eerlijk en open. Als volwassene zou hij tientallen muren om zich heen optrekken, wist ze, maar deze jonge Severus was nog heel kwetsbaar. Ze wilde hem helpen, hem sterker maken, al wist ze zelf niet goed waarom. Soms beval haar intuïtie haar om dingen te doen die haar brein niet kon verklaren. Vandaag was dat deze jonge Zwadderaar helpen.
“Laat me zien,” zei Loena terwijl ze wees naar zijn buik, maar zijn reactie had ze niet meteen verwacht. Hij sloeg zijn mantel dichter om zich heen (al kon hij niet verbergen dat die beweging hem pijn deed) en schudde zijn hoofd.
“Je zou moeten teruggaan naar je eigen tijd. Je bent hier al te lang.” Het was duidelijk dat ze een gevoelige snaar had geraakt.
Hij vermeed haar blik, maar ze wilde zich niet zo snel laten afschepen. “Ik zie dat het je pijn doet. Je kan er zo niet mee blijven rondlopen. Ik ben een zesdejaars, ik kan je wel genezen.”
“Ik zal het zelf wel genezen,” beet hij haar geïrriteerd toe. “Ik ben zevendejaars.”
Loena knikte en wilde hem zijn toverstaf teruggeven. Hij nam zijn toverstaf van haar over, maar leek haar nieuwsgierige ogen niet op prijs te stellen. “Ik zou het fijner vinden als je niet zou kijken,” zei hij in een stille stem, waar de grens tussen beleefdheid en irritatie erg dicht bij elkaar lag.
“Waarom?” Ze stelde deze vraag met dezelfde toon als waarin een kleuter zou vragen waarom het gras groen was of waarom er regen uit wolken kwam.
Hij wist niet goed of hij haar dat wel wilde zeggen, dus reageerde hij geprikkeld en hij durfde haar niet aan te kijken. “Omdat ik littekens heb.”
Loena vond het raar dat hij zich daarvoor zou schamen. “Dat is niet zo erg,” zei ze opgewekt. “Ik heb ook littekens, hoor.” Ze stroopte haar mouw op en liet een minuscuul littekentje, amper twee centimeter groot, zien op haar linkerarm, dicht bij haar elleboog. “Dat is van een Boomtrul die me heeft gebeten tijdens mijn eerste jaar Verzorging van Fabeldieren.” Ze opende haar rechterhand en liet hem naar haar vingers kijken. Op haar pink en ringvinger leek haar huid een beetje verkleurd, alsof er geen pigment meer in zat. “Dat is van een mislukte toverdrank, vijf jaar geleden. Ik was te laat met zeggen dat er lichaamscontact was geweest met de drank, anders had men er nog iets tegen kunnen doen.” Loena keek even afgeleid in zijn ogen, maar hij luisterde aandachtig. Het was gek dat ze niet kon zeggen dat hij degene was geweest die geïrriteerd was geraakt toen bleek dat ze tijdens zijn les met dat litteken was opgezadeld. Hij had degene kunnen zijn die dat litteken had kunnen voorkomen.
Als laatste trok Loena haar blouse een beetje op, om een litteken te laten zien dat wel zeker tien centimeter liep over haar linkerzij. Het littekenweefsel was een beetje geribbeld en zag er onnatuurlijk uit. “Deze is al heel oud!” gaf Loena toe. “Ik was zeven. We gingen een oude en valse heks bezoeken in een blokhutje in Oostenrijk. Ik werd aangevallen door een van haar berggeiten.”
“Een berggeit?” herhaalde Severus ongelovend. “Hoe kunnen niet-magische wezens zo een littekens veroorzaken?”
“De berggeit was inderdaad niet-magisch, maar de heks was nogal vreemd. Ze sleep zelf de horens van haar berggeiten en bewerkte ze met toverdranken die flink zwerende wondes veroorzaakten. Toen het dier me zag naderen, viel het defensief aan, met dit litteken als gevolg. Vader was natuurlijk woedend, maar al bij al viel het nog mee.”
Severus keek nog even naar het litteken voordat ze haar blouse weer liet zakken en ze keek hem afwachtend aan. Hij zuchtte. Haar littekens waren niet zoals de zijne, maar dat leek ze niet te begrijpen.
“Ik stel je bezorgdheid op prijs, maar waar jij over jouw littekens alle anekdotes en alle jaartallen nog kan navertellen, zie ik mijn littekens als verhalen die ik liever wil vergeten. Van meer dan de helft kan ik me niet eens herinneren hoe ik eraan ben gekomen of hoe lang ze er al precies zijn! En de verhalen die ik me nog herinner, zijn met momenten zo gruwelijk dat ik niet eens wil erkennen dat het mij is overkomen. Ik denk niet dat jij dat kan begrijpen.”
Neen, dacht hij bitter. Zij had een leven vol geluk gekend. Ze was niet zoals hem.
Loena’s grote ogen staarden hem ongelovig aan. De bitterheid die ze in zijn stem hoorde leek plotseling te verklaren waarom zijn hele wezen zo onzeker was.
“Mijn neus is niet louter gehaakt omdat ik dat zo geërfd heb. Hij is misschien zeven keer gebroken,” gaf hij hoofdschuddend toe. “Ik ben niet trots op mijn littekens of de rest van mijn lichaam. Dat zal ik ook nooit zijn. Ik ben getekend voor het leven.”
Loena hoorde dit niet graag aan. Het deed haar wel iets om zijn onzekerheden te horen en ze wilde niets liever dan hem geruststellen en troosten. “Je mag niet zo onzeker zijn, Severus,” probeerde ze hem in haar rustige stem te sussen. “Je mag je zelfbeeld niet zo laten beïnvloeden door wat littekens.”
“Wat littekens,” herhaalde hij ironisch en hij schudde zijn hoofd. Hij deed zijn das van Zwadderich los en begon zijn hemd te ontknopen. “Ik denk dat je deze niet eens geteld krijgt.”
Loena staarde zonder een emotie te verraden naar zijn magere bovenlijf. Het was inderdaad erg. Grote littekens wisselden zich af met kleine en ze haakten op vele plaatsen in elkaar. Sommigen waren overduidelijk brandwondes, anderen leken te komen van snedes en op bepaalde plaatsen leek zijn huid rood geirriteerd. Zijn buik zag voor het moment blauw van het gevecht met Sirius. Loena schudde afkeurend haar hoofd.
“Wie heeft dit gedaan?” vroeg ze onbegrijpend. Dit kon toch niet van James Potter en Sirius Zwarts komen allemaal? Zij waren goed, had ze altijd gedacht.
“Wie heeft het niet gedaan?” zei Severus weeral in een ironische toon. “Mijn vader, mijn moeder, mijn klasgenoten... Niemand die er wat om geeft. En de personen die erom geven... Ik kan ze op één vinger tellen.”
Severus staarde Loena met een sluwe blik aan, maar ze leek niet te vatten wat hij wilde zeggen.
“Wie dan?”
Hij glimlachte voorzichtig en een lichte blos verspreidde zich over zijn wangen. “Jij.”
Loena’s mond viel lichtjes open. Ze kon zich niet inbeelden dat hij geen aardigheid of menselijkheid kende in zijn jonge leven. Het leek wel te verklaren waarom hij als volwassene zo onaangenaam kon zijn.
Al merkte ze zijn onnatuurlijk zachte blik op, ze durfde er niet bij stil te staan. Ze wist eigenlijk helemaal niet waarom, maar ze vond hem leuk. Het was altijd haar intuïtie die haar wist te verrassen met dat soort onlogische zaken.
“Als je me je toverstaf geeft, zal ik proberen je buik te helen,” zei ze om haar eigen gedachten af te leiden.
Hij gaf haar gewillig zijn toverstaf en ze herhaalde zacht een genezende spreuk die hij nog nooit had gehoord. Zijn buik tintelde – al wist hij niet of dat uitsluitend door de genezingsspreuk kwam. Hij staarde haar aan terwijl ze zich zo dicht bij hem bevond. Haar vuilblonde krullen hingen voor haar gezicht. Ze had een lief gelaat, maar met onwerkelijk grote ogen en ontzettend lichte wenkbrauwen. Ze leek te bemerken dat hij was aan het staren en keek voor een seconde in zijn ogen. Haar blauwgrijze blik was zo dromerig dat Severus er zelf rustig van werd.
Maar Loena zelf wist niet goed waarmee ze bezig was. Een stem in haar leek te roepen: “Praat over de Tijdverdrijver! Keer terug naar jouw tijd voor je iets verandert aan de toekomst!” terwijl een andere stem riep: “Nog niet weggaan! Misschien kan je eindelijk uitdokteren of hij nou goed of slecht is!” en een andere stem – de allerluidste, die ze probeerde te onderdrukken – riep: “Je voelt je aangetrokken – je vindt het hier leuker dan op Snottifanten-safari met je vader! je weet dat je niet weg wilt! Blijf!”
Ze schrok lichtjes toen ze voelde hoe zijn vingers haar wang aanraakten terwijl hij speels aan een vuilblonde lok haren voelde.
“Ik vind je haren leuk,” zei hij verontschuldigend, maar tegelijkertijd eerlijk en Loena staarde hem ongelovig aan. De rode blos op zijn wangen verried dat hij het niet erg gemakkelijk vond om dat toe te geven. Loena was niet vaak sprakeloos, maar dit was een van die zeldzame momenten. Ze durfde geen adem te halen terwijl ze hem aanstaarde.
Al was hij er zich heel goed van bewust dat ze niet in zijn tijd kon blijven, hij wilde haar niet zomaar laten gaan. Lily was hij al kwijt en dat was moeilijk genoeg om te aanvaarden. Maar dit meisje uit de toekomst was liever dan eender ander meisje dat hij ooit op Zweinstein had gezien. Hij wist dat hij uiteindelijk terug naar zijn eenzame en miserable bestaan zou moeten keren. Maar hij wilde niet deze kans laten voorbijschieten. Dit wondermooie meisje gaf om hem. Hij staarde in haar ogen en hoopte dat ze zijn oprechte gevoelens voor haar zou kunnen zien.
Hij had nog steeds haar lok haren vast en ze leek zich langzaam maar zeker dichter tot zijn gezicht te laten leiden. Het was toen ze zich slechts enkele centimeters van elkaar bevonden en hij haar adem op zijn lippen kon voelen, dat hij de laatste ruimte tussen hen beide sloot en haar kuste.
Loena’s hart raasde door haar keel. Het leek alsof ze zich bij die eerste aanraking bewust werd van honderden zaken tegelijkertijd, maar vooral: zou dit de toekomst beïnvloeden? Hoe kon het mogelijk zijn dat deze eerste kus al haar verwachtingen overtrof? Zou ze niet in een groter gat van eenzaamheid vallen als ze hem hier zou moeten achterlaten? En bovenal: zou ze deze kus ooit kunnen verbreken?
Severus wist dat het snel was. Hij wist dat hij haar amper kende. Hij wist dat ze niet kon blijven. Maar zelfs al besefte hij dat, hij zou haar niet loslaten. Haar zachte lippen op de zijne verspreidde een warmte door zijn lichaam die hij nooit had gekend. Ze leken beiden het contact niet te willen breken en hij voelde zelfs hoe Loena dichter bij hem kroop om het zichzelf aangenamer te maken. Hij liet haar lok haren los en sloeg zijn armen om haar middel terwijl hij haar voorzichtig bij zich trok.
Ze dacht dat ze ieder moment zou smelten. Haar benen en handen trilden van het intense genot van hun kus. Terwijl ze op zijn bovenbenen ging zitten, losten hun lippen even en Severus drukte zacht een kus in haar nek. Ook dit zond kriebels door haar hele lichaam en ze keek hem even met een ongelovige blik aan.
Hij staarde terug met een halve grijns op zijn gezicht en Loena kon het niet laten om terug te lachen. De donderwolken die eerder boven het Grote Meer hadden gehangen, lieten van zich horen en de regen drupte zacht tussen de bomen.
“Is dit je eerste kus?” vroeg Severus in een fluistertoon en ze knikte, haar gezicht slechts enkele centimeters van het zijne en haar lippen lichtjes van elkaar af, alsof ze wilde zeggen dat hij niet mocht ophouden. “De mijne ook,” gaf hij stil toe met een glimlach op zijn lippen en ditmaal was zij het die de laatste ruimte tussen hen sloot en haar handen door zijn haren liet gaan.
De regen viel steeds harder neer uit de hemel, maar dat leek hen beiden niet te deren. Ze genoten van elkaars gezelschap en deelden zoveel lieflijke kussen met elkaar dat alle problemen – het verdwaald zijn in de tijd en de oorlog met de Duistere Heer – slechts bijzaak leken. Voor dit moment wilden ze enkel het geluk proeven op elkaars lippen. Er zou nog tijd genoeg zijn om zich als verantwoordelijke strijdkrachten te profileren in de oorlogen die hun tijdperken kenmerkten. Maar voor dit moment waren ze gewoon tieners die niet konden weerstaan aan de aantrekkingskracht tussen hen beiden.
Toen ze na tientallen minuten eindelijk hun kus verbraken, rustten ze met hun voorhoofden tegen elkaar. Loena hield haar ogen gesloten terwijl ze voelde hoe zijn vingers in die van haar verstrengelden. Hij opende zijn ogen tegen zijn eigen zin en keek haar aan. Ze zou hem snel weer verlaten, daar kon hij niets aan veranderen. Het leek alsof ze er zelf ook tegen vocht om haar blik terug te openen. Alsof ze liever bleef geloven in het onmogelijke. Voor Severus leek het alsof hij zichzelf zag – onwillig om de wegen te moeten scheiden. Hij liet haar hand weer los en liet zijn hoofd rusten tegen de boom. Ze opende haar ogen en toen ze hem aankeek, glimlachte ze.
Het was tegen zijn eigen zin in dat hij zijn hand in de zak van zijn mantel liet glijden en er een krantenknipsel uit haalde. Als hij het haar nu niet gaf, zou hij haar nooit meer kunnen laten gaan, dacht hij.
Ze nam het krantenartikel dat hij haar reikte en bekeek het ellenlange artikel. “Magische artefacten van Grindelwald.” Ze zag dat hij het stukje dat over de Tijdverdrijver ging met een groen potlood gemarkeerd had en las het in stilte. Hij keek over haar schouder mee terwijl ze las.
“Een van de meest mysterieuze artefacten die Grindelwald gebruikte in de oorlog was zijn Tijdverdrijver. Over het ontstaan van deze Tijdverdrijver is weinig gekend, al geloven de meeste geschiedkundigen dat er zodanig zware bezweringen op de Tijdverdrijver uitgesproken waren dat deze het ruimte-tijd continuum vreselijk verstoorden. Albus Perkamentus is voor een tijd in het bezit geweest van Grindelwalds Tijdverdrijver, totdat deze op een dag mysterieus verdween. Het huidige schoolhoofd van Zweinstein had er het volgende over te zeggen: “Ik denk dat het overdreven is om de Tijdverdrijver zo een grote rol in het leven van Grindelwald toe te schrijven. Het is niemand duidelijk waarvoor hij de Tijdverdrijver precies gebruikte, al weet iedereen dat hij er een jaar voor zijn dood mee is ontsnapt aan het Ministerie. Uiteindelijk heeft hij niet zijn lot kunnen ontvluchten en is hij gestorven met de Tijdverdrijver in zijn zak. Uiteraard was het mijn enige wens deze Tijdverdrijver veilig in bewaring te houden. Het is me dan ook een wonder waarom deze Tijdverdrijver op zulke magische wijze is kunnen verdwijnen. Het lijkt wel alsof het een eigen wil heeft.”
Tot op heden blijft de locatie van de Tijdverdrijver een raadsel. Sterker nog: de Tijdverdrijver heeft geen uiterlijke verschillen met andere Tijdverdrijvers. Wie kan dus garanderen dat deze Tijdverdrijver niet meer in gebruik is? Of is deze Tijdverdrijver door overmatig gebruik verdwenen in een parallel universum? Wie zal het zeggen...”
Loena staarde mijmerend naar het artikel.
“Heel veel wijzer worden we er niet van he?” merkte Severus op.
Loena schudde haar hoofd en keek dromend in de verte. Door hier te komen had ze misschien al een parallel universum gecreëerd. Misschien zou ze in een hele andere wereld terechtkomen vanaf het moment dat ze probeerde terug te keren naar de toekomst. Misschien was het zelfs een betere optie om dan gewoon in Severus’ tijd te blijven?
Loena merkte zelf niet eens dat ze fronste terwijl ze diep nadacht. Opeens zag ze een witte bloem voor haar ogen opdoemen. Severus leidde haar af en ze keek hem verbaasd aan.
“Ik wil gewoon dat je iets meeneemt van mij,” zei hij verontschuldigend.
Loena keek om zich heen. “Hoe kom je aan die bloem? Er groeien er hier geen.”
“Magie,” zei Severus terwijl hij onzeker glimlachte. “Ik wil je niet met lege handen laten vertrekken.” Hij kuchte nerveus. “Het is iets om me bij te herinneren, zoals ik ben... Als je je alleen voelt of zo.”
Loena glimlachte terug naar de onzekere zevendejaars. Ze kon niet geloven hoeveel hij nog zou veranderen. Zijn leven zou enkel moeilijker worden vanaf dit punt, dat kon niet anders.
“Dank je,” zei Loena stil en ze reikte naar de bloem. “Ik...”
Het moment dat ze de bloem aanraakte, veranderde deze echter in een zware pot en in een reflex vingen Severus en Loena deze tesamen op. Met grote ogen staarde Loena naar de pot in hun handen.
“Mijn kralen!” Ze trok de pot dichter bij haar gezicht en keek verwonderd en met open mond naar de inhoud ervan. “Hoe geraakten mijn kralen hier?”
“Je kralen?” herhaalde Severus, verward dat de bloem die hij had opgeroepen nu verdwenen was.
“Ja! Ik liet ze vallen, vlak voordat ik hier belandde... De pot was helemaal stuk! Wat raar! Vader had ze naar me opgestuurd. Wat doen ze hier?”
“En waar is mijn bloem?” mijmerde Severus denkend.
Loena kwam recht en voelde zich slecht op haar gemak. “Ik denk dat ik beter kan gaan. Het bevalt me niet dat dingen uit de toekomst zomaar hier geraken. Ik wil hier geen schade aanrichten.”
Ook Severus kwam recht en keek haar ietwat beteuterd aan. Hij wilde niet dat ze ging en liet zijn schouders hangen.
Loena zag dit en keek hem glimlachend aan terwijl ze haar hand op zijn wang legde. “Je mag niet zo onzeker zijn, Severus. Sluit je ogen.”
Severus zou niemand anders vertrouwd hebben bij zo een vraag. Maar voor Loena durfde hij een uitzondering maken. Hij keek haar nog even aan, haar mooie en dromerige glimlach en haar zilverblauwe ogen. Haar rustgevende blik deed de zijne sluiten en hij stond met gesloten ogen in het Verboden Bos. Tegenover een wonderbaarlijk meisje uit de toekomst.
“Recht je schouders, Severus,” zei ze stil en hij deed wat ze hem zei. “Bal je vuisten niet. Laat je vingers open. Dan kan je veel beter de wind voelen.” Ze liep om hem heen en keek hem aan terwijl hij deed wat ze vroeg. Ze stak de pot kralen in de zak van haar mantel. Daarna sloot ze zelf even haar ogen terwijl ze haar hand op zijn rug legde. “Ik denk dat ik kan voelen hoe je bent, Severus. Je bent niet slecht, al willen ze je dat misschien doen geloven. Je bent intelligent en gedreven. Laat niemand dat kapot maken.” Ze opende haar ogen weer en wandelde langzaam tot ze weer voor hem stond. “Ik weet dat je in moeilijke tijden leeft, maar je kan dit aan. Je hebt geen reden om onzekerder te zijn dan de anderen. Laat niemand je het tegendeel wijsmaken.” Ze legde haar hand op zijn borst en knikte, al kon hij dat niet zien. “Ik beloof je: je zal nooit meer alleen zijn, Severus. Als je dat zelf gelooft, dan is dat zo. Als je een gewicht voelt in je hart, dan ben ik dat.”
Hij glimlachte omwille van de dromerige en unieke manier waarop ze dat zei. Hij wist dat hij nooit meer zo een lief meisje als Loena zou tegenkomen. Ze was... onecht. Een droom. Dat moest wel.
Met zijn ogen nog steeds gesloten, voelde hij opeens haar lippen op de zijne. Hij vroeg zich af hoe het kwam dat ze naar limoen proefde. Zijn lippen tintelden toen ze hem weer losliet en hij ademde diep in met zijn ogen gesloten, alsof hij zo de gedachte aan die kus langer zou kunnen bewaren. Toen hij zijn ogen weer opende, staarde hij het Verboden Bos in.
Verwoed keek hij om zich heen.
Ze was al verdwenen.
Een zwart gevoel overviel hem. Zijn hart voelde inderdaad zwaar aan, alsof er een gewicht in zat. Aarzelend legde hij zijn linkerhand op zijn borst en keek hij ernaar.
“Hallo Loena,” mijmerde hij stil tegen het zware gevoel in zijn hart. “Het voelt alsof je nog wel even hier zal zijn.”
Loena wachtte geduldig af tussen de bomen aan de rand van het Grote Meer. Ze zag leerlingen wandelen in de verte. Sommigen zaten lui in het gras, te genieten van de laatste zonnestralen van de dag, maar uiteindelijk gingen ze allen weer terug naar het kasteel. Loena vermoedde dat het etenstijd was.
Net toen de laatste studenten het terrein verlaten hadden, dacht Loena dat ze Severus in de verte zag. Zijn slungelige houding was heel anders dan zijn houding als volwassene. In plaats van grote en zelfzekere stappen te nemen, leek hij haast te... trippelen. Loena kon het met geen ander woord omschrijven. Zelfs Eenogige Schildkangeroes trippelden met meer zelfvertrouwen dan dat. Er kwam zo een voorzichtigheid bij te pas dat Loena zich afvroeg waar het zelfvertrouwen was dat hij zo hard leek te missen.
Hij naderde haar plek tussen de bomen en toen hij op honderd meter afstand was, zag Loena opeens hoe twee mensen hem leken te volgen. Ze leken te rennen en Loena trok zich terug tussen de bomen, voorzichtig, want ze wilde niet gezien worden, maar desondanks volgde ze Severus tussen de bomen door, dichter naar waar hij en de andere twee jongens vandaan kwamen. Ze wilde weten waarom de jongens zich zo leken te haasten.
Severus keek echter niet om. Hij had andere zaken aan zijn hoofd – zoals het mysterieuze meisje uit de toekomst. Ze was een tikkeltje raar. Alles wat ze zei, klonk alsof ze het beleefde in een droom. Haar ogen leken ook nooit ergens direct naar te kijken – maar veel, veel dieper te gaan dan het oppervlak. Het was fascinerend voor de jonge Severus.
Ergens was hij bang dat ze al verdwenen zou zijn. Bang dat hij te laat zou zijn... zoals altijd. Severus kende geen gouden kansen in zijn leven. Enkel mislukte ondernemingen.
Hij naderde de rand van het bos waarin Loena zich schuilhield. Hij nam diep adem en stapte dichterbij.
“Expelliarmus!”
Het woord was nog maar net geroepen door een van de jongens die hem volgde, of Severus had zich al, met zijn toverstaf stevig omklemd, omgedraaid en een tegenbezwering uitgesproken. Hij kneep zijn ogen bijna volledig dicht van woede en het venijn dat hij naar de twee Griffoendors schoot was zelfs voor Loena voelbaar terwijl ze zich schuil hield achter een grote struik in de schaduwen van het bos.
Ze bekeek de twee jongens die Severus nu argwanend naderden, hun toverstaffen gereed. Al waren ze met twee – ze leken niet volledig op hun gemak te zijn en ze merkte dat een van de jongens – die Loena verbazingwekkend veel aan Harry deed denken – schichtig het bos in keek, slechts enkele meters verder dan waar zij zich bevond.
De andere jongen was groot, zelfzeker en knap. Hij leek minder wantrouwend dan zijn vriend terwijl hij dichterbij stapte.
“We zagen je lopen en dachten dat we je erop wilden wijzen dat je de verkeerde kant opliep, Snivellus. De Grote Zaal is namelijk die kant op.”
De jongen wees met zijn toverstaf richting Zweinstein en Severus leek even te overwegen om hem te vervloeken, maar de andere jongen zag dit en richtte vliegensvlug zijn staf op de Zwadderaar.
“Ik had geen honger,” zei Severus verdedigend terwijl hij zijn ogen niet van de toverstaffen van de Griffoendors liet rusten en hij ging snel verder. “Dus ik stel voor dat jullie me ofwel met rust laten, ofwel het tovenaarsduel beginnen – ik heb geen zin om hier te blijven socialiseren met jullie soort.”
“Onze soort!” zei de jongen die zoveel op Harry leek ongelovend. “Sirius, moet je hem horen!” Hij schudde zijn hoofd en draaide zich naar Severus. “Je hebt het echt al gedaan he? Je bent een Dooddoener!”
Hij keek met walging op Severus neer, maar deze balde zijn vuist enkel harder en staarde laaiend van woede terug. Hij hoopte met heel zijn hart dat Loena dit niet kon horen.
“Als ik het was zou ik het zeker niet aan jouw neus hangen, Potter,” beet Severus terug.
“De enige neus waaraan iets te hangen valt, is die van jou, Snivellus,” dekselde Sirius hem. “We weten wel wat je bent. Denk je nou echt dat Lily daar niets van zou zeggen?”
Zowel James als Severus keken nu verbiedend naar Sirius. Het leek hen allebei gevoelig te liggen dat hij over Lily begon.
“Lily weet van niets,” zei Severus snel, haast in een verdedigende toon. Toch was het duidelijk dat hij zijn leugen niet verkocht kreeg.
“Ja, natuurlijk,” zei James sarcastisch. “Het is natuurlijk om niets dat we haar eergisteren wenend aantroffen.”
Voor een moment leek Severus zich te verschrikken en James ving dit signaal handig op.
“Denk je nou echt dat ik niets zou merken?! Ze is mijn vriendin, Sneep! Ik probeer op haar te letten. En ik pik het niet dat anderen haar pijn doen, gewild of niet.”
Het was de insinuatie dat hij haar pijn had gedaan, die Severus zijn zelfbeheersing deed verliezen en zo snel hij kon vervloekte hij James, die vijf meter verder de lucht werd ingekieperd. Severus had echter voor een moment Sirius uit het oog verloren en het volgende moment voelde Severus hoe hij ontwapend werd. Nog een moment later vloog hij ondersteboven de lucht in en hij had geen tijd om iets te zeggen of hij viel in een hoopje aan mantels terug in het gras.
Sirius naderde hem haastig en trok hem bij zijn kraag van de grond.
“Je had een keuze, Snivellus,” blafte Sirius hem gefrustreerd toe. “Je hoeft het niet uit te werken op James. De pijn die je Lily hebt bezorgd, komt volledig van je eigen hand.”
Severus probeerde Sirius onbeholpen van zich af te slaan, maar kon het niet winnen van de forsgebouwde Griffoendor. Sirius wist hem enkele rake klappen te geven en ontweek al zijn miserabele pogingen. Uiteindelijk wist Severus hem op de grond te duwen en ze rolden vechtend over het gras.
In de tussentijd was James ook weer rechtgekomen en hij haastte zich naar de twee vechtersbazen heen. Hij nam zijn toverstaf erbij en mikte deze op Severus voordat hij duidelijk “Paralitis!” zei en Severus versteend in het gras bleef liggen.
Sirius liet zijn aartsvijand snel los en draaide zich geïrriteerd en met een gestoorde blik naar James.
“Waarom deed je dat nou?!”
James schudde zijn hoofd, alsof hij boos was, al was het niet meteen duidelijk waarmee hij precies zat.
“Het is goed geweest, Sirius. Ik vind dat we er geen woorden meer aan moeten vuilmaken.”
“Maar hij is een Dooddoener, James!” siste Sirius. “Ik zeg dat we het Perkamentus moeten vertellen!”
“Alsof die een zeventienjarige jongen naar Azkaban zal sturen voordat er enig bewijs bestaat!” reageerde James lastig. “Denk toch na, Sirius! Het is zijn woord tegen het onze – en na zeven jaar aan beschuldigingen heen en weer slingeren gaan ze ditmaal heus niet tot actie overschakelen. Het heeft gewoon geen nut.” Hij keek even naar Sneep, die roerloos maar met vuurspuwende ogen naar de twee Griffoendors keek. “Laat hem hier liggen. Dan heeft hij nog een nachtje de tijd om na te denken over wat hij Lily heeft aangedaan.”
Sirius leek het helemaal niet eens te zijn met James, maar luisterde desondanks. Terwijl James zich al terugdraaide naar Zweinstein, bleef Sirius echter nog even naast Severus staan.
“Dit is nog niet voorbij, Snivellus,” zei hij in een waarschuwende stem. “Ik houd je in de gaten.” Hij trapte Severus na in zijn buik en rende James achterna.
Loena keek vanuit de struiken toe hoe de Griffoendors weer terug naar Zweinstein liepen. Het was pas toen ze hen amper nog zag, dat ze de struiken verliet en zocht naar Sneep’s toverstaf in het gras. Ze had niet exact gezien waar hij was neergekomen, maar zonder toverstaf zou ze Severus niet kunnen helpen. Haar eigen toverstaf was immers in haar eigen tijd achtergebleven.
Pas na drie minuten vond ze de staf en snel haastte ze zich naar Severus, die al die tijd roerloos was blijven liggen. Ze zag hoe zijn neus bloedde en ook van zijn lip drupte een straaltje bloed. Nadat ze de tegenspreuk had uitgesproken, kon Severus zich weer bewegen en Loena hielp hem recht. Hij steunde op haar en zonder verder nog een woord te zeggen liepen ze het Verboden Bos in. Loena wilde het risico niet lopen om ontdekt te worden en Severus wilde sowieso het liefste wegkruipen in een of ander hol om niemand onder ogen te moeten komen.
Nadat ze een honderdtal meters hadden gewandeld, hielp Loena Severus met zitten. Zijn gezicht trok samen toen hij zich tegen een boom aan liet zakken en Loena had het idee dat de schop van Sirius hem serieus had pijn gedaan. Ze had nog steeds zijn toverstaf vast en sprak zacht een genezende spreuk om hem te helen – eerst zijn neus, daarna zijn lip. Terwijl ze dit deed keek hij haar met een nietszeggende blik aan.
“Heb je dat alles gezien?” vroeg hij opeens en Loena keek hem in zijn ogen terwijl ze zijn toverstaf liet zakken. Vreemd genoeg leken zijn emoties ditmaal diep verscholen te zijn. Hij klonk haast apathisch terwijl hij dit vroeg.
Ze knikte en hij schudde zijn hoofd.
“Wat moet je wel niet van me denken?”
Ditmaal klonk hij bitter en Loena had met hem te doen. Maar Loena was zelden in staat om retorische vragen te herkennen en dus antwoordde ze desondanks.
“Ik denk niet slecht van je, Severus. Ik denk dat je onzeker bent. En bang. Maar ook eenzaam.”
Hij had niet verwacht dat ze iets zou zeggen. Het feit dat ze dit wel deed, en dan ook nog zo een treffende observatie maakte, verraste hem. Hij wist echter niets te zeggen tegen Loena. Dat was ook niet nodig, want Loena zette zich als een ware oase van rust naast hem neer op de kille bosgrond en ging zelf al verder.
“Zelfs als je al een Dooddoener bent, wil dat niet zeggen dat je volledig slecht bent. De wereld is niet zwart of wit.”
Hij staarde haar ongelovig aan. “Ben je dan niet bang van me?”
Loena glimlachte terwijl ze in zijn verwarde ogen keek. Ze schudde haar hoofd. “Ik zie niets om bang van te zijn.”
Zijn verbaasde blik hield enkele momenten aan, maar het was waar: in haar ogen zat geen angst, geen jaloezie, geen verwijt. Geen enkele slechte emotie kon hij terugvinden in haar ogen en het was voor hem zelfs moeilijk om op dat moment aan zijn negatieve gedachtes in te geven. Hij glimlachte oprecht en verwelkomde de verandering die deze jonge heks uit de toekomst hem bracht.
Loena zag zijn glimlach aan voor een bemoediging om verder te spreken en ze praatte onverstoord verder.
“In mijn tijd word ik ook geregeld gepest. Dat wil niet zeggen dat ik een slecht persoon ben. Ik denk gewoon dat ze niet in staat zijn me te begrijpen. Misschien zijn mijn gedachtenpatronen wat te ingewikkeld voor hen. En misschien zijn de jouwe dat ook. Ze begrijpen je waarschijnlijk niet.”
Severus voelde zijn hart opzwellen bij deze woorden. Iemand die hem begreep. Maar toch – hij was niet onschuldig. Was ze werkelijk zo naïef om dat te denken? En al voelde het ongelooflijk goed om iemand te vinden die hem begreep, het maakte zijn zorgen niet minder.
“Loena...” zei hij langzaam en onzeker. “In jouw tijd... Ken jij... De Duistere Heer?”
“Je bedoelt Voldemort?”
Severus sprong bijna recht van schrik en sloeg zijn hand voor haar mond terwijl hij zich snel dichterbij boog. “Zeg dat alsjeblieft nooit meer!” siste hij fluisterend en hij keek argwanend en angstig om zich heen, alsof Voldemort ieder moment uit een boom zou springen.
Loena keek gefascineerd naar zijn reactie. Zo anders dan haar professor...
Ze knikte en hij liet zijn hand weer zakken. Hij zag er een tikje geïrriteerd uit omdat ze de naam van de Duistere Heer had uitgesproken. Hij had nooit verwacht dat ze dat zou doen.
“Angst voor een naam, vergroot de angst voor het ding zelf,” zei Loena wijs.
Severus schudde geïrriteerd zijn hoofd. “Je klinkt bijna als Perkamentus.”
“Hij was een van de meest wijze mensen die ik ooit heb gekend,” gaf Loena toe.
De jonge Zwadderaar fronste opeens zijn voorhoofd en hij draaide zich naar Loena. “Was?” herhaalde hij. “Hij is dood in jouw tijd?”
Loena knikte en wendde haar blik af. Hij had Perkamentus vermoord. Of hij zou dat gaan doen. Maar dat hoefde hij niet te weten.
“Jup,” zei ze kort en ze plukte aan wat gras.
Severus merkte aan haar dat ze er liever niet over wilde spreken. En ze had gelijk ook. Ze kwam uit de toekomst. Wie wist hoezeer ze de toekomst zou weten te veranderen door met hem te praten. Zwijgen was misschien slimmer.
“Hoe is het met je buik?” vroeg ze om het gesprek een andere draai te geven.
Hij leek te aarzelen. Hij wist niet of hij haar bezorgdheid wel wilde, maar hij wilde ook niet liegen. Niet tegen haar. “Niet zo goed,” zei hij. “Maar het zal wel genezen. Dat doet het altijd.”
Loena voelde een ongerustheid over haar heen spoelen – het onrechtvaardige gevoel dat hij meer te verduren kreeg dan hij haar zou willen toegeven. Toch besefte ze ook dat hij haar best veel vertelde – zoveel zou hij haar nooit te zeggen hebben als leraar. En al wist ze niet hoe hij op dit moment met zijn andere leeftijdsgenoten omging, iets in zijn hele doen en laten verried dat wat hij haar zei exclusief voor haar was bedoeld. Hij liet haar in zijn buurt. Hij was eerlijk en open. Als volwassene zou hij tientallen muren om zich heen optrekken, wist ze, maar deze jonge Severus was nog heel kwetsbaar. Ze wilde hem helpen, hem sterker maken, al wist ze zelf niet goed waarom. Soms beval haar intuïtie haar om dingen te doen die haar brein niet kon verklaren. Vandaag was dat deze jonge Zwadderaar helpen.
“Laat me zien,” zei Loena terwijl ze wees naar zijn buik, maar zijn reactie had ze niet meteen verwacht. Hij sloeg zijn mantel dichter om zich heen (al kon hij niet verbergen dat die beweging hem pijn deed) en schudde zijn hoofd.
“Je zou moeten teruggaan naar je eigen tijd. Je bent hier al te lang.” Het was duidelijk dat ze een gevoelige snaar had geraakt.
Hij vermeed haar blik, maar ze wilde zich niet zo snel laten afschepen. “Ik zie dat het je pijn doet. Je kan er zo niet mee blijven rondlopen. Ik ben een zesdejaars, ik kan je wel genezen.”
“Ik zal het zelf wel genezen,” beet hij haar geïrriteerd toe. “Ik ben zevendejaars.”
Loena knikte en wilde hem zijn toverstaf teruggeven. Hij nam zijn toverstaf van haar over, maar leek haar nieuwsgierige ogen niet op prijs te stellen. “Ik zou het fijner vinden als je niet zou kijken,” zei hij in een stille stem, waar de grens tussen beleefdheid en irritatie erg dicht bij elkaar lag.
“Waarom?” Ze stelde deze vraag met dezelfde toon als waarin een kleuter zou vragen waarom het gras groen was of waarom er regen uit wolken kwam.
Hij wist niet goed of hij haar dat wel wilde zeggen, dus reageerde hij geprikkeld en hij durfde haar niet aan te kijken. “Omdat ik littekens heb.”
Loena vond het raar dat hij zich daarvoor zou schamen. “Dat is niet zo erg,” zei ze opgewekt. “Ik heb ook littekens, hoor.” Ze stroopte haar mouw op en liet een minuscuul littekentje, amper twee centimeter groot, zien op haar linkerarm, dicht bij haar elleboog. “Dat is van een Boomtrul die me heeft gebeten tijdens mijn eerste jaar Verzorging van Fabeldieren.” Ze opende haar rechterhand en liet hem naar haar vingers kijken. Op haar pink en ringvinger leek haar huid een beetje verkleurd, alsof er geen pigment meer in zat. “Dat is van een mislukte toverdrank, vijf jaar geleden. Ik was te laat met zeggen dat er lichaamscontact was geweest met de drank, anders had men er nog iets tegen kunnen doen.” Loena keek even afgeleid in zijn ogen, maar hij luisterde aandachtig. Het was gek dat ze niet kon zeggen dat hij degene was geweest die geïrriteerd was geraakt toen bleek dat ze tijdens zijn les met dat litteken was opgezadeld. Hij had degene kunnen zijn die dat litteken had kunnen voorkomen.
Als laatste trok Loena haar blouse een beetje op, om een litteken te laten zien dat wel zeker tien centimeter liep over haar linkerzij. Het littekenweefsel was een beetje geribbeld en zag er onnatuurlijk uit. “Deze is al heel oud!” gaf Loena toe. “Ik was zeven. We gingen een oude en valse heks bezoeken in een blokhutje in Oostenrijk. Ik werd aangevallen door een van haar berggeiten.”
“Een berggeit?” herhaalde Severus ongelovend. “Hoe kunnen niet-magische wezens zo een littekens veroorzaken?”
“De berggeit was inderdaad niet-magisch, maar de heks was nogal vreemd. Ze sleep zelf de horens van haar berggeiten en bewerkte ze met toverdranken die flink zwerende wondes veroorzaakten. Toen het dier me zag naderen, viel het defensief aan, met dit litteken als gevolg. Vader was natuurlijk woedend, maar al bij al viel het nog mee.”
Severus keek nog even naar het litteken voordat ze haar blouse weer liet zakken en ze keek hem afwachtend aan. Hij zuchtte. Haar littekens waren niet zoals de zijne, maar dat leek ze niet te begrijpen.
“Ik stel je bezorgdheid op prijs, maar waar jij over jouw littekens alle anekdotes en alle jaartallen nog kan navertellen, zie ik mijn littekens als verhalen die ik liever wil vergeten. Van meer dan de helft kan ik me niet eens herinneren hoe ik eraan ben gekomen of hoe lang ze er al precies zijn! En de verhalen die ik me nog herinner, zijn met momenten zo gruwelijk dat ik niet eens wil erkennen dat het mij is overkomen. Ik denk niet dat jij dat kan begrijpen.”
Neen, dacht hij bitter. Zij had een leven vol geluk gekend. Ze was niet zoals hem.
Loena’s grote ogen staarden hem ongelovig aan. De bitterheid die ze in zijn stem hoorde leek plotseling te verklaren waarom zijn hele wezen zo onzeker was.
“Mijn neus is niet louter gehaakt omdat ik dat zo geërfd heb. Hij is misschien zeven keer gebroken,” gaf hij hoofdschuddend toe. “Ik ben niet trots op mijn littekens of de rest van mijn lichaam. Dat zal ik ook nooit zijn. Ik ben getekend voor het leven.”
Loena hoorde dit niet graag aan. Het deed haar wel iets om zijn onzekerheden te horen en ze wilde niets liever dan hem geruststellen en troosten. “Je mag niet zo onzeker zijn, Severus,” probeerde ze hem in haar rustige stem te sussen. “Je mag je zelfbeeld niet zo laten beïnvloeden door wat littekens.”
“Wat littekens,” herhaalde hij ironisch en hij schudde zijn hoofd. Hij deed zijn das van Zwadderich los en begon zijn hemd te ontknopen. “Ik denk dat je deze niet eens geteld krijgt.”
Loena staarde zonder een emotie te verraden naar zijn magere bovenlijf. Het was inderdaad erg. Grote littekens wisselden zich af met kleine en ze haakten op vele plaatsen in elkaar. Sommigen waren overduidelijk brandwondes, anderen leken te komen van snedes en op bepaalde plaatsen leek zijn huid rood geirriteerd. Zijn buik zag voor het moment blauw van het gevecht met Sirius. Loena schudde afkeurend haar hoofd.
“Wie heeft dit gedaan?” vroeg ze onbegrijpend. Dit kon toch niet van James Potter en Sirius Zwarts komen allemaal? Zij waren goed, had ze altijd gedacht.
“Wie heeft het niet gedaan?” zei Severus weeral in een ironische toon. “Mijn vader, mijn moeder, mijn klasgenoten... Niemand die er wat om geeft. En de personen die erom geven... Ik kan ze op één vinger tellen.”
Severus staarde Loena met een sluwe blik aan, maar ze leek niet te vatten wat hij wilde zeggen.
“Wie dan?”
Hij glimlachte voorzichtig en een lichte blos verspreidde zich over zijn wangen. “Jij.”
Loena’s mond viel lichtjes open. Ze kon zich niet inbeelden dat hij geen aardigheid of menselijkheid kende in zijn jonge leven. Het leek wel te verklaren waarom hij als volwassene zo onaangenaam kon zijn.
Al merkte ze zijn onnatuurlijk zachte blik op, ze durfde er niet bij stil te staan. Ze wist eigenlijk helemaal niet waarom, maar ze vond hem leuk. Het was altijd haar intuïtie die haar wist te verrassen met dat soort onlogische zaken.
“Als je me je toverstaf geeft, zal ik proberen je buik te helen,” zei ze om haar eigen gedachten af te leiden.
Hij gaf haar gewillig zijn toverstaf en ze herhaalde zacht een genezende spreuk die hij nog nooit had gehoord. Zijn buik tintelde – al wist hij niet of dat uitsluitend door de genezingsspreuk kwam. Hij staarde haar aan terwijl ze zich zo dicht bij hem bevond. Haar vuilblonde krullen hingen voor haar gezicht. Ze had een lief gelaat, maar met onwerkelijk grote ogen en ontzettend lichte wenkbrauwen. Ze leek te bemerken dat hij was aan het staren en keek voor een seconde in zijn ogen. Haar blauwgrijze blik was zo dromerig dat Severus er zelf rustig van werd.
Maar Loena zelf wist niet goed waarmee ze bezig was. Een stem in haar leek te roepen: “Praat over de Tijdverdrijver! Keer terug naar jouw tijd voor je iets verandert aan de toekomst!” terwijl een andere stem riep: “Nog niet weggaan! Misschien kan je eindelijk uitdokteren of hij nou goed of slecht is!” en een andere stem – de allerluidste, die ze probeerde te onderdrukken – riep: “Je voelt je aangetrokken – je vindt het hier leuker dan op Snottifanten-safari met je vader! je weet dat je niet weg wilt! Blijf!”
Ze schrok lichtjes toen ze voelde hoe zijn vingers haar wang aanraakten terwijl hij speels aan een vuilblonde lok haren voelde.
“Ik vind je haren leuk,” zei hij verontschuldigend, maar tegelijkertijd eerlijk en Loena staarde hem ongelovig aan. De rode blos op zijn wangen verried dat hij het niet erg gemakkelijk vond om dat toe te geven. Loena was niet vaak sprakeloos, maar dit was een van die zeldzame momenten. Ze durfde geen adem te halen terwijl ze hem aanstaarde.
Al was hij er zich heel goed van bewust dat ze niet in zijn tijd kon blijven, hij wilde haar niet zomaar laten gaan. Lily was hij al kwijt en dat was moeilijk genoeg om te aanvaarden. Maar dit meisje uit de toekomst was liever dan eender ander meisje dat hij ooit op Zweinstein had gezien. Hij wist dat hij uiteindelijk terug naar zijn eenzame en miserable bestaan zou moeten keren. Maar hij wilde niet deze kans laten voorbijschieten. Dit wondermooie meisje gaf om hem. Hij staarde in haar ogen en hoopte dat ze zijn oprechte gevoelens voor haar zou kunnen zien.
Hij had nog steeds haar lok haren vast en ze leek zich langzaam maar zeker dichter tot zijn gezicht te laten leiden. Het was toen ze zich slechts enkele centimeters van elkaar bevonden en hij haar adem op zijn lippen kon voelen, dat hij de laatste ruimte tussen hen beide sloot en haar kuste.
Loena’s hart raasde door haar keel. Het leek alsof ze zich bij die eerste aanraking bewust werd van honderden zaken tegelijkertijd, maar vooral: zou dit de toekomst beïnvloeden? Hoe kon het mogelijk zijn dat deze eerste kus al haar verwachtingen overtrof? Zou ze niet in een groter gat van eenzaamheid vallen als ze hem hier zou moeten achterlaten? En bovenal: zou ze deze kus ooit kunnen verbreken?
Severus wist dat het snel was. Hij wist dat hij haar amper kende. Hij wist dat ze niet kon blijven. Maar zelfs al besefte hij dat, hij zou haar niet loslaten. Haar zachte lippen op de zijne verspreidde een warmte door zijn lichaam die hij nooit had gekend. Ze leken beiden het contact niet te willen breken en hij voelde zelfs hoe Loena dichter bij hem kroop om het zichzelf aangenamer te maken. Hij liet haar lok haren los en sloeg zijn armen om haar middel terwijl hij haar voorzichtig bij zich trok.
Ze dacht dat ze ieder moment zou smelten. Haar benen en handen trilden van het intense genot van hun kus. Terwijl ze op zijn bovenbenen ging zitten, losten hun lippen even en Severus drukte zacht een kus in haar nek. Ook dit zond kriebels door haar hele lichaam en ze keek hem even met een ongelovige blik aan.
Hij staarde terug met een halve grijns op zijn gezicht en Loena kon het niet laten om terug te lachen. De donderwolken die eerder boven het Grote Meer hadden gehangen, lieten van zich horen en de regen drupte zacht tussen de bomen.
“Is dit je eerste kus?” vroeg Severus in een fluistertoon en ze knikte, haar gezicht slechts enkele centimeters van het zijne en haar lippen lichtjes van elkaar af, alsof ze wilde zeggen dat hij niet mocht ophouden. “De mijne ook,” gaf hij stil toe met een glimlach op zijn lippen en ditmaal was zij het die de laatste ruimte tussen hen sloot en haar handen door zijn haren liet gaan.
De regen viel steeds harder neer uit de hemel, maar dat leek hen beiden niet te deren. Ze genoten van elkaars gezelschap en deelden zoveel lieflijke kussen met elkaar dat alle problemen – het verdwaald zijn in de tijd en de oorlog met de Duistere Heer – slechts bijzaak leken. Voor dit moment wilden ze enkel het geluk proeven op elkaars lippen. Er zou nog tijd genoeg zijn om zich als verantwoordelijke strijdkrachten te profileren in de oorlogen die hun tijdperken kenmerkten. Maar voor dit moment waren ze gewoon tieners die niet konden weerstaan aan de aantrekkingskracht tussen hen beiden.
Toen ze na tientallen minuten eindelijk hun kus verbraken, rustten ze met hun voorhoofden tegen elkaar. Loena hield haar ogen gesloten terwijl ze voelde hoe zijn vingers in die van haar verstrengelden. Hij opende zijn ogen tegen zijn eigen zin en keek haar aan. Ze zou hem snel weer verlaten, daar kon hij niets aan veranderen. Het leek alsof ze er zelf ook tegen vocht om haar blik terug te openen. Alsof ze liever bleef geloven in het onmogelijke. Voor Severus leek het alsof hij zichzelf zag – onwillig om de wegen te moeten scheiden. Hij liet haar hand weer los en liet zijn hoofd rusten tegen de boom. Ze opende haar ogen en toen ze hem aankeek, glimlachte ze.
Het was tegen zijn eigen zin in dat hij zijn hand in de zak van zijn mantel liet glijden en er een krantenknipsel uit haalde. Als hij het haar nu niet gaf, zou hij haar nooit meer kunnen laten gaan, dacht hij.
Ze nam het krantenartikel dat hij haar reikte en bekeek het ellenlange artikel. “Magische artefacten van Grindelwald.” Ze zag dat hij het stukje dat over de Tijdverdrijver ging met een groen potlood gemarkeerd had en las het in stilte. Hij keek over haar schouder mee terwijl ze las.
“Een van de meest mysterieuze artefacten die Grindelwald gebruikte in de oorlog was zijn Tijdverdrijver. Over het ontstaan van deze Tijdverdrijver is weinig gekend, al geloven de meeste geschiedkundigen dat er zodanig zware bezweringen op de Tijdverdrijver uitgesproken waren dat deze het ruimte-tijd continuum vreselijk verstoorden. Albus Perkamentus is voor een tijd in het bezit geweest van Grindelwalds Tijdverdrijver, totdat deze op een dag mysterieus verdween. Het huidige schoolhoofd van Zweinstein had er het volgende over te zeggen: “Ik denk dat het overdreven is om de Tijdverdrijver zo een grote rol in het leven van Grindelwald toe te schrijven. Het is niemand duidelijk waarvoor hij de Tijdverdrijver precies gebruikte, al weet iedereen dat hij er een jaar voor zijn dood mee is ontsnapt aan het Ministerie. Uiteindelijk heeft hij niet zijn lot kunnen ontvluchten en is hij gestorven met de Tijdverdrijver in zijn zak. Uiteraard was het mijn enige wens deze Tijdverdrijver veilig in bewaring te houden. Het is me dan ook een wonder waarom deze Tijdverdrijver op zulke magische wijze is kunnen verdwijnen. Het lijkt wel alsof het een eigen wil heeft.”
Tot op heden blijft de locatie van de Tijdverdrijver een raadsel. Sterker nog: de Tijdverdrijver heeft geen uiterlijke verschillen met andere Tijdverdrijvers. Wie kan dus garanderen dat deze Tijdverdrijver niet meer in gebruik is? Of is deze Tijdverdrijver door overmatig gebruik verdwenen in een parallel universum? Wie zal het zeggen...”
Loena staarde mijmerend naar het artikel.
“Heel veel wijzer worden we er niet van he?” merkte Severus op.
Loena schudde haar hoofd en keek dromend in de verte. Door hier te komen had ze misschien al een parallel universum gecreëerd. Misschien zou ze in een hele andere wereld terechtkomen vanaf het moment dat ze probeerde terug te keren naar de toekomst. Misschien was het zelfs een betere optie om dan gewoon in Severus’ tijd te blijven?
Loena merkte zelf niet eens dat ze fronste terwijl ze diep nadacht. Opeens zag ze een witte bloem voor haar ogen opdoemen. Severus leidde haar af en ze keek hem verbaasd aan.
“Ik wil gewoon dat je iets meeneemt van mij,” zei hij verontschuldigend.
Loena keek om zich heen. “Hoe kom je aan die bloem? Er groeien er hier geen.”
“Magie,” zei Severus terwijl hij onzeker glimlachte. “Ik wil je niet met lege handen laten vertrekken.” Hij kuchte nerveus. “Het is iets om me bij te herinneren, zoals ik ben... Als je je alleen voelt of zo.”
Loena glimlachte terug naar de onzekere zevendejaars. Ze kon niet geloven hoeveel hij nog zou veranderen. Zijn leven zou enkel moeilijker worden vanaf dit punt, dat kon niet anders.
“Dank je,” zei Loena stil en ze reikte naar de bloem. “Ik...”
Het moment dat ze de bloem aanraakte, veranderde deze echter in een zware pot en in een reflex vingen Severus en Loena deze tesamen op. Met grote ogen staarde Loena naar de pot in hun handen.
“Mijn kralen!” Ze trok de pot dichter bij haar gezicht en keek verwonderd en met open mond naar de inhoud ervan. “Hoe geraakten mijn kralen hier?”
“Je kralen?” herhaalde Severus, verward dat de bloem die hij had opgeroepen nu verdwenen was.
“Ja! Ik liet ze vallen, vlak voordat ik hier belandde... De pot was helemaal stuk! Wat raar! Vader had ze naar me opgestuurd. Wat doen ze hier?”
“En waar is mijn bloem?” mijmerde Severus denkend.
Loena kwam recht en voelde zich slecht op haar gemak. “Ik denk dat ik beter kan gaan. Het bevalt me niet dat dingen uit de toekomst zomaar hier geraken. Ik wil hier geen schade aanrichten.”
Ook Severus kwam recht en keek haar ietwat beteuterd aan. Hij wilde niet dat ze ging en liet zijn schouders hangen.
Loena zag dit en keek hem glimlachend aan terwijl ze haar hand op zijn wang legde. “Je mag niet zo onzeker zijn, Severus. Sluit je ogen.”
Severus zou niemand anders vertrouwd hebben bij zo een vraag. Maar voor Loena durfde hij een uitzondering maken. Hij keek haar nog even aan, haar mooie en dromerige glimlach en haar zilverblauwe ogen. Haar rustgevende blik deed de zijne sluiten en hij stond met gesloten ogen in het Verboden Bos. Tegenover een wonderbaarlijk meisje uit de toekomst.
“Recht je schouders, Severus,” zei ze stil en hij deed wat ze hem zei. “Bal je vuisten niet. Laat je vingers open. Dan kan je veel beter de wind voelen.” Ze liep om hem heen en keek hem aan terwijl hij deed wat ze vroeg. Ze stak de pot kralen in de zak van haar mantel. Daarna sloot ze zelf even haar ogen terwijl ze haar hand op zijn rug legde. “Ik denk dat ik kan voelen hoe je bent, Severus. Je bent niet slecht, al willen ze je dat misschien doen geloven. Je bent intelligent en gedreven. Laat niemand dat kapot maken.” Ze opende haar ogen weer en wandelde langzaam tot ze weer voor hem stond. “Ik weet dat je in moeilijke tijden leeft, maar je kan dit aan. Je hebt geen reden om onzekerder te zijn dan de anderen. Laat niemand je het tegendeel wijsmaken.” Ze legde haar hand op zijn borst en knikte, al kon hij dat niet zien. “Ik beloof je: je zal nooit meer alleen zijn, Severus. Als je dat zelf gelooft, dan is dat zo. Als je een gewicht voelt in je hart, dan ben ik dat.”
Hij glimlachte omwille van de dromerige en unieke manier waarop ze dat zei. Hij wist dat hij nooit meer zo een lief meisje als Loena zou tegenkomen. Ze was... onecht. Een droom. Dat moest wel.
Met zijn ogen nog steeds gesloten, voelde hij opeens haar lippen op de zijne. Hij vroeg zich af hoe het kwam dat ze naar limoen proefde. Zijn lippen tintelden toen ze hem weer losliet en hij ademde diep in met zijn ogen gesloten, alsof hij zo de gedachte aan die kus langer zou kunnen bewaren. Toen hij zijn ogen weer opende, staarde hij het Verboden Bos in.
Verwoed keek hij om zich heen.
Ze was al verdwenen.
Een zwart gevoel overviel hem. Zijn hart voelde inderdaad zwaar aan, alsof er een gewicht in zat. Aarzelend legde hij zijn linkerhand op zijn borst en keek hij ernaar.
“Hallo Loena,” mijmerde hij stil tegen het zware gevoel in zijn hart. “Het voelt alsof je nog wel even hier zal zijn.”