27/08/2020, 21:48
Hoofdstuk 3: De Onverwachte Redder
Hij zeulde haar aan land en liet zich, eenmaal aan de oever, uitgeput naast haar vallen. Happend naar adem keek hij naar de lucht boven het Verboden Meer, op die plek waar hij haar uit het niets naar beneden had zien vallen. Hij had haar om hulp horen roepen en was meteen in het water gesprongen. Ze leek echter alleen te zijn geweest en hij draaide zich weer naar haar om, ditmaal om haar vuilblonde haren uit haar gezicht te vegen.
Ze moest van zijn leeftijd zijn. Misschien geen zevendejaars zoals hij, maar ze was niet veel jonger. Toch kende hij haar niet. Haar schooluniform was afgewerkt met de kleuren van Ravenklauw, maar de mantel zag er heel anders uit dan de mantels die zij droegen op Zweinstein.
Hij maakte de knoop van haar mantel los en opende deze. Onder de mantel zag hij dat ze een wit hemd droeg met een grijze blazer erop en een donkergrijs rokje. Maar het klopte gewoon niet – het was totaal anders dan zijn eigen schooluniform, dat uit andere grijstinten bestond, maar anderzijds was het ook overduidelijk dat ze in Ravenklauw hoorde. Het logo was prominent aanwezig op haar blazer.
Zijn blik werd getrokken door haar rechterhand, dat iets leek te omklemmen. Hij probeerde haar vingers ervan los te wrikken en herkende plots de vorm van een Tijdverdrijver.
Verschrokken liet hij haar los en kroop hij naar achteren, bang om meegezogen te worden met de Tijdverdrijver, al deed die voor het moment niets. Langzaamaan vielen de puzzelstukjes op zijn plaats.
Ze was helemaal niet van zijn tijd!
Dat was de enige mogelijke verklaring voor haar vreemde uniform en de val die ze had gemaakt.
Loena werd wakker van de kou. Ze opende haar ogen en zag een duistere donderwolk boven haar hangen. Hoe was ze ook alweer buiten geraakt? Ze kon zich herinneren dat ze op weg was naar professor Sneep en...
Ze herinnerde het zich opeens allemaal weer en kwam met een ruk recht. Toen ze zag dat een jongen haar zat aan te staren, hield ze zich echter stil en staarde ze met grote ogen terug.
Ze zag amper wat van zijn gezicht, zozeer verborg hij zijn ogen achter twee zwarte gordijnen aan haar. Enkel zijn grote en gehaakte neus was duidelijk zichtbaar en ze had het idee dat het duistere ogen waren die haar aanstaarden. Zijn gewaad was... oud. Het deed haar denken aan het gewaad dat haar vader en moeder hadden gedragen op school. Maar de magere jongen die nu bij haar zat op de oever van het Grote Meer, was een Zwadderaar.
“Oh nee...” mijmerde ze opeens terwijl ze realiseerde wat er was gebeurd.
De jongen leek haar gedachten te kunnen volgen.
“Tijdverdrijver-ongeluk?” vroeg hij voorzichtig.
Iets aan zijn stem deed Loena rillen. Ze herkende iets. Maar ze schudde dat gevoel opzij. Dit was niet het moment om te focussen op details – ze moest zien uit te dokteren hoe ze kon teruggeraken.
“Welke dag zijn we vandaag?” vroeg Loena.
“Negentien maart,” antwoordde de jongen.
“En welk jaar?”
“Negentienhonderdzevenenzeventig.”
Loena’s mond viel open terwijl ze in het water van het Grote Meer keek. Ze draaide haar hoofd totdat ze Zweinstein kon zien achter haar – het zag er identiek uit als in haar eigen tijd. Als ze deze jongen niet was tegengekomen, was de kans groot dat ze Zweinstein was binnengewandeld zonder te beseffen dat ze zich zoveel jaren in het verleden bevond.
Alhoewel – het was nog erger dan dat – want als de jongen er niet was geweest, was ze nu verdronken. Ze kroop dankbaar dichter naar hem toe, maar hij schoof tegelijkertijd naar achteren, alsof een instinct hem verbood haar te vertrouwen.
“Dank je. Zonder jou zou ik verdronken zijn.” Ze leek helemaal niet op te merken dat hij net van haar was weggeschrokken. Ze stak haar hand uit en ging in een dromerige stem verder. “Ik ben Loena.”
De jongen keek haar wantrouwend aan.
“Is het wel slim om je naam te geven als je van de toekomst bent? Ieder moment dat je met me praat maak je het waarschijnlijker dat je jouw eigen toekomst verandert.”
Loena hield nog steeds haar hand uitgestoken. “Kan zijn. Maar zonder hulp kan ik hier niet weg. Ik wil wel nog een keer draaien aan het wieltje van de Tijdverdrijver en hopen dat ik in mijn eigen tijd terecht kom, maar er is teveel wat ik niet begrijp. Ik heb je hulp nodig – of anders loop ik het risico om te verdwalen in een ander verkeerd tijdperk.”
De jongen hield zich voor enkele momenten stil totdat hij haar zijn magere hand reikte en de hare schudde.
“Noem me Severus.” Hij streek de rechterkant van de haren die in zijn gezicht vielen opzij. “Hoe kan ik je helpen?”
Loena’s mond viel in verbazing open toen ze zich opeens realiseerde met wie ze hier te maken had. De schok was even groot alsof ze net een Kreukelhoornige Snottifant zag.
Zo snel ze realiseerde dat ze hem niet kon vertellen dat ze hem eigenlijk al kende, sloot ze haar mond weer en krabte ze op haar achterhoofd. Ze hoopte dat hij haar blik van herkenning niet had opgemerkt.
“Ik zou zoveel mogelijk informatie moeten hebben over Grindelwald’s Tijdverdrijver.”
Nu was het Severus wiens mond in verbazing openviel. Hij keek naar de Tijdverdrijver in haar hand en deed de haren die voor zijn linkeroog vielen nu ook achter zijn oor, alsof hij zo de Tijdverdrijver beter kon inspecteren. Hij keek Loena voor een moment aan, en ze kon niet verklaren hoe dit mogelijk was, maar het moment leek veel langer dan een seconde te duren.
Loena staarde onbeschaamd naar zijn jonge gezicht, dat nog niet getekend was door rimpels of andere tekenen van ouderdom. Zijn slanke en bleke gelaat leek haast van ivoor en zijn dunne lippen stonden niet zo strak als in haar tijd. Nu zijn beide gitzwarte ogen in de hare staarden en ze hem in zijn geheel voor haar zag, was het overduidelijk wie hij was – zo hetzelfde als de professor aan wie ze de Tijdverdrijver beloofd had, maar tegelijkertijd ook zo anders. Ze kon niet verklaren hoe het kwam, maar het kriebelde in haar buik toen ze zag hoe zijn blik zich weer leek te focussen op de Tijdverdrijver in haar handen. Zijn blik leek intenser dan die van haar professor, alsof er geen schild was dat alle intelligentie en gedrevenheid verborgen hield voor de buitenwereld.
“Is dat hem?!” vroeg Severus ongelovig terwijl hij wees naar de Tijdverdrijver.
Loena knikte en Severus schudde verbaasd zijn hoofd.
“Hij ziet eruit als iedere andere Tijdverdrijver!”
Loena knikte weer.
Severus wreef mijmerend over zijn kin. “Xenophilius Leeflang heeft er drie maanden geleden een artikel over geschreven en gepubliceerd in de Ochtendprofeet. Er zijn echter niet veel tovenaars die hem geloven... Er is zelfs sprake van dat hij geband zal worden van de Ochtendprofeet, ook na enkele twijfelachtige artikels over ongekende fabeldieren. Zonde, want er zouden meer journalisten zoals hem moeten zijn, die niet bang zijn om te zoeken naar de waarheid en te breken met het conformisme van de tovenaarsmaatschappij.”
Loena staarde hem met grote ogen aan. Het klonk net alsof hij een liefdesverklaring aan de Kibbelaar had gegeven en weeral voelde Loena hoe haar buik helemaal overstuur werd – maar het was een onverwacht aangename vorm van overstuurdheid.
“Ik zal het onmiddellijk halen,” zei de jonge Zwadderaar vastberaden terwijl hij rechtstond. “Ik bewaar al zijn artikels. Geef me een uurtje.”
Loena knikte, te overdonderd om een woord over haar lippen te krijgen, en ze keek na hoe deze jonge Severus Sneep – ietwat slungelachtig – wegstapte richting het kasteel van Zweinstein in de verte.
Ze keek voor een moment naar de Tijdverdrijver in haar handen en vroeg zich af of het zo gepland was. Kon het echt toeval zijn dat ze net die persoon tegen het lijf liep aan wie ze de Tijdverdrijver eigenlijk hoorde te geven? Loena was geen kei in kansberekening – maar zelfs haar leek het alsof de kans dat net dit nu gebeurde even groot was als de kans om een Vinloze Dolfijnleeuw op de meisjes-w.c. aan te treffen. Ze was ervan overtuigd. Dit was geen toeval meer. Dit was lot.
Hij zeulde haar aan land en liet zich, eenmaal aan de oever, uitgeput naast haar vallen. Happend naar adem keek hij naar de lucht boven het Verboden Meer, op die plek waar hij haar uit het niets naar beneden had zien vallen. Hij had haar om hulp horen roepen en was meteen in het water gesprongen. Ze leek echter alleen te zijn geweest en hij draaide zich weer naar haar om, ditmaal om haar vuilblonde haren uit haar gezicht te vegen.
Ze moest van zijn leeftijd zijn. Misschien geen zevendejaars zoals hij, maar ze was niet veel jonger. Toch kende hij haar niet. Haar schooluniform was afgewerkt met de kleuren van Ravenklauw, maar de mantel zag er heel anders uit dan de mantels die zij droegen op Zweinstein.
Hij maakte de knoop van haar mantel los en opende deze. Onder de mantel zag hij dat ze een wit hemd droeg met een grijze blazer erop en een donkergrijs rokje. Maar het klopte gewoon niet – het was totaal anders dan zijn eigen schooluniform, dat uit andere grijstinten bestond, maar anderzijds was het ook overduidelijk dat ze in Ravenklauw hoorde. Het logo was prominent aanwezig op haar blazer.
Zijn blik werd getrokken door haar rechterhand, dat iets leek te omklemmen. Hij probeerde haar vingers ervan los te wrikken en herkende plots de vorm van een Tijdverdrijver.
Verschrokken liet hij haar los en kroop hij naar achteren, bang om meegezogen te worden met de Tijdverdrijver, al deed die voor het moment niets. Langzaamaan vielen de puzzelstukjes op zijn plaats.
Ze was helemaal niet van zijn tijd!
Dat was de enige mogelijke verklaring voor haar vreemde uniform en de val die ze had gemaakt.
Loena werd wakker van de kou. Ze opende haar ogen en zag een duistere donderwolk boven haar hangen. Hoe was ze ook alweer buiten geraakt? Ze kon zich herinneren dat ze op weg was naar professor Sneep en...
Ze herinnerde het zich opeens allemaal weer en kwam met een ruk recht. Toen ze zag dat een jongen haar zat aan te staren, hield ze zich echter stil en staarde ze met grote ogen terug.
Ze zag amper wat van zijn gezicht, zozeer verborg hij zijn ogen achter twee zwarte gordijnen aan haar. Enkel zijn grote en gehaakte neus was duidelijk zichtbaar en ze had het idee dat het duistere ogen waren die haar aanstaarden. Zijn gewaad was... oud. Het deed haar denken aan het gewaad dat haar vader en moeder hadden gedragen op school. Maar de magere jongen die nu bij haar zat op de oever van het Grote Meer, was een Zwadderaar.
“Oh nee...” mijmerde ze opeens terwijl ze realiseerde wat er was gebeurd.
De jongen leek haar gedachten te kunnen volgen.
“Tijdverdrijver-ongeluk?” vroeg hij voorzichtig.
Iets aan zijn stem deed Loena rillen. Ze herkende iets. Maar ze schudde dat gevoel opzij. Dit was niet het moment om te focussen op details – ze moest zien uit te dokteren hoe ze kon teruggeraken.
“Welke dag zijn we vandaag?” vroeg Loena.
“Negentien maart,” antwoordde de jongen.
“En welk jaar?”
“Negentienhonderdzevenenzeventig.”
Loena’s mond viel open terwijl ze in het water van het Grote Meer keek. Ze draaide haar hoofd totdat ze Zweinstein kon zien achter haar – het zag er identiek uit als in haar eigen tijd. Als ze deze jongen niet was tegengekomen, was de kans groot dat ze Zweinstein was binnengewandeld zonder te beseffen dat ze zich zoveel jaren in het verleden bevond.
Alhoewel – het was nog erger dan dat – want als de jongen er niet was geweest, was ze nu verdronken. Ze kroop dankbaar dichter naar hem toe, maar hij schoof tegelijkertijd naar achteren, alsof een instinct hem verbood haar te vertrouwen.
“Dank je. Zonder jou zou ik verdronken zijn.” Ze leek helemaal niet op te merken dat hij net van haar was weggeschrokken. Ze stak haar hand uit en ging in een dromerige stem verder. “Ik ben Loena.”
De jongen keek haar wantrouwend aan.
“Is het wel slim om je naam te geven als je van de toekomst bent? Ieder moment dat je met me praat maak je het waarschijnlijker dat je jouw eigen toekomst verandert.”
Loena hield nog steeds haar hand uitgestoken. “Kan zijn. Maar zonder hulp kan ik hier niet weg. Ik wil wel nog een keer draaien aan het wieltje van de Tijdverdrijver en hopen dat ik in mijn eigen tijd terecht kom, maar er is teveel wat ik niet begrijp. Ik heb je hulp nodig – of anders loop ik het risico om te verdwalen in een ander verkeerd tijdperk.”
De jongen hield zich voor enkele momenten stil totdat hij haar zijn magere hand reikte en de hare schudde.
“Noem me Severus.” Hij streek de rechterkant van de haren die in zijn gezicht vielen opzij. “Hoe kan ik je helpen?”
Loena’s mond viel in verbazing open toen ze zich opeens realiseerde met wie ze hier te maken had. De schok was even groot alsof ze net een Kreukelhoornige Snottifant zag.
Zo snel ze realiseerde dat ze hem niet kon vertellen dat ze hem eigenlijk al kende, sloot ze haar mond weer en krabte ze op haar achterhoofd. Ze hoopte dat hij haar blik van herkenning niet had opgemerkt.
“Ik zou zoveel mogelijk informatie moeten hebben over Grindelwald’s Tijdverdrijver.”
Nu was het Severus wiens mond in verbazing openviel. Hij keek naar de Tijdverdrijver in haar hand en deed de haren die voor zijn linkeroog vielen nu ook achter zijn oor, alsof hij zo de Tijdverdrijver beter kon inspecteren. Hij keek Loena voor een moment aan, en ze kon niet verklaren hoe dit mogelijk was, maar het moment leek veel langer dan een seconde te duren.
Loena staarde onbeschaamd naar zijn jonge gezicht, dat nog niet getekend was door rimpels of andere tekenen van ouderdom. Zijn slanke en bleke gelaat leek haast van ivoor en zijn dunne lippen stonden niet zo strak als in haar tijd. Nu zijn beide gitzwarte ogen in de hare staarden en ze hem in zijn geheel voor haar zag, was het overduidelijk wie hij was – zo hetzelfde als de professor aan wie ze de Tijdverdrijver beloofd had, maar tegelijkertijd ook zo anders. Ze kon niet verklaren hoe het kwam, maar het kriebelde in haar buik toen ze zag hoe zijn blik zich weer leek te focussen op de Tijdverdrijver in haar handen. Zijn blik leek intenser dan die van haar professor, alsof er geen schild was dat alle intelligentie en gedrevenheid verborgen hield voor de buitenwereld.
“Is dat hem?!” vroeg Severus ongelovig terwijl hij wees naar de Tijdverdrijver.
Loena knikte en Severus schudde verbaasd zijn hoofd.
“Hij ziet eruit als iedere andere Tijdverdrijver!”
Loena knikte weer.
Severus wreef mijmerend over zijn kin. “Xenophilius Leeflang heeft er drie maanden geleden een artikel over geschreven en gepubliceerd in de Ochtendprofeet. Er zijn echter niet veel tovenaars die hem geloven... Er is zelfs sprake van dat hij geband zal worden van de Ochtendprofeet, ook na enkele twijfelachtige artikels over ongekende fabeldieren. Zonde, want er zouden meer journalisten zoals hem moeten zijn, die niet bang zijn om te zoeken naar de waarheid en te breken met het conformisme van de tovenaarsmaatschappij.”
Loena staarde hem met grote ogen aan. Het klonk net alsof hij een liefdesverklaring aan de Kibbelaar had gegeven en weeral voelde Loena hoe haar buik helemaal overstuur werd – maar het was een onverwacht aangename vorm van overstuurdheid.
“Ik zal het onmiddellijk halen,” zei de jonge Zwadderaar vastberaden terwijl hij rechtstond. “Ik bewaar al zijn artikels. Geef me een uurtje.”
Loena knikte, te overdonderd om een woord over haar lippen te krijgen, en ze keek na hoe deze jonge Severus Sneep – ietwat slungelachtig – wegstapte richting het kasteel van Zweinstein in de verte.
Ze keek voor een moment naar de Tijdverdrijver in haar handen en vroeg zich af of het zo gepland was. Kon het echt toeval zijn dat ze net die persoon tegen het lijf liep aan wie ze de Tijdverdrijver eigenlijk hoorde te geven? Loena was geen kei in kansberekening – maar zelfs haar leek het alsof de kans dat net dit nu gebeurde even groot was als de kans om een Vinloze Dolfijnleeuw op de meisjes-w.c. aan te treffen. Ze was ervan overtuigd. Dit was geen toeval meer. Dit was lot.