27/08/2020, 21:47
Hoofdstuk 1: Een Raar Verzoek
“Juffrouw Leeflang, ik zou u nog iets willen vragen.”
Loena keek rond in het kantoortje van het schoolhoofd. Ze vond het vreemd dat hij amper iets had veranderd aan het kantoortje sinds Perkamentus was gestorven. Haast alles was nog hetzelfde als vroeger. Alles, behalve de man die nu achter het bureau zat. Ze wandelde tot voor het bureau en liet haar handen in elkaar rusten. In tegenstelling tot veel anderen die voor dat bureau hadden gestaan de afgelopen maanden, was zij de eerste die het zo rustig deed.
Ze keek haar oude professor Toverdranken en Verweer aan, nog steeds verward dat Ginny, Marcel en zijzelf amper straf hadden gekregen voor hun poging om het zwaard van Griffoendor te stelen. Maar vooral verward dat de Griffoendors al hadden mogen vertrekken, maar zij nog moest blijven. Al geloofde ze nog zo steevast in rare dingen zoals Kreukelhoornige Snottifanten en Vinloze Dolfijnleeuwen, ze kon niet geloven dat hij haar zonder meer straf dan dat naar buiten zou sturen.
“Ik weet wat u denkt, juffrouw Leeflang. U vraagt zich nu af waarom uw straf zo licht was. “ Professor Sneep staarde haar vastberaden aan vanaf zijn stoel, zijn armen rustend op de leuningen. “Welnu, laat me u alvast verduidelijken dat het niet bij een wandeling in het Verboden Bos blijft – de Heer van het Duister houdt u en uw vader al langer dan vandaag in het oog. En jullie zullen meewerken om de wensen van de Heer te vervullen.”
Loena’s gedachten dwaalden normaalgezien snel af, maar ditmaal niet. Al was een Glibberige Gifgier de kamer ingevlogen, dan nog had ze haar ogen niet losgerukt van die van haar schoolhoofd. Ze las in de ogen van professor Sneep dat hij het meende.
“U zal uw vader vragen om dit naar u te sturen en zal het vervolgens naar mij brengen.”
Hij graaide iets uit een lade en gooide het vervolgens op zijn bureau, vlak voor Loena. Ze keek naar het magazine dat voor haar lag en nam het op. Toen ze het omdraaide, herkende ze het onmiddellijk.
“De Kibbelaar?” vroeg Loena in een dromerige stem. “Als u de laatste editie van de Kibbelaar wil, kan ik die onmiddellijk op mijn kamer halen,” vulde ze snel aan. “Wilt u misschien een abonnement?”
“Nee,” reageerde Sneep snel en hij liep om zijn bureau heen, tot hij vlak voor Loena stond en hij trok het magazine weer uit haar handen en draaide het om. Iets stiller en met gefronste wenkbrauwen, alsof hij dit liever niet vroeg, vervolgde hij: “Ik doel op deze Tijdverdrijver.”
Loena nam het magazine weer uit zijn handen over en bekeek de achterzijde van de Kibbelaar.
“De Tijdverdrijver van Grindelwald?” herhaalde Loena vragend, maar tegelijkertijd begrijpend terwijl ze het korte artikel las. Volgens geruchten zou Grindelwald de Tijdverdrijver hebben aangepast om verder in het verleden te kunnen reizen dan eender welke Tijdverdrijver – maar niemand had het ooit geprobeerd, zelfs haar vader niet. Hij had de Tijdverdrijver sinds een jaar in zijn verzameling aan magische artefacten en had er een artikel over geschreven, drie maanden geleden.
“Het verbaast me dat u de Kibbelaar leest,” merkte Loena op en ze keek haar schoolhoofd nieuwsgierig aan.
Hij wendde zijn blik af – iets wat hij niet vaak deed in een gesprek met een student – maar antwoordde desondanks met een duistere ondertoon. “Iedereen leest de Kibbelaar deze dagen...” Opeens draaide hij zijn hoofd weer scherp naar Loena en zijn ogen keken haar indringend aan. “Zelfs de Heer van het Duister. Zeg je vader dus dat hij beter oplet met wat hij schrijft!”
Loena wist waarop hij doelde, maar stond zichzelf niet toe een emotie te verraden, zelfs niet onder de dreigende blik van haar schoolhoofd. Ze was trots dat zij en haar vader aan de goede zijde stonden.
“Waarom vraagt u hem niet zelf of hij u de Tijdverdrijver stuurt, professor?” vroeg ze echter in een zoete stem, alsof ze hem vroeg of hij koekjes wilde hebben.
“Omdat ik weet dat hij het mij zou weigeren, maar u niet, juffrouw Leeflang.”
Loena aarzelde. Haar geweten wist niet of het een goed idee was om een onstabiele Tijdverdrijver aan een Dooddoener te geven. Weeral leek het alsof professor Sneep haar gedachten kon lezen, want het volgende wat hij zei, zei hij haast in een geruststellende toon.
“Ik geef mijn woord dat het enkel is voor persoonlijk gebruik. U krijgt de Tijdverdrijver weer terug.”
De jonge studente van Ravenklauw keek met grote ogen naar haar professor. Ze had het nooit verwacht dat hij haar om een persoonlijke gunst zou vragen. Ze had verwacht dat hij de Tijdverdrijver aan Voldemort zou geven.
Ze vond het enorm raar.
Ze vond hem sowieso enorm raar – de moord op Perkamentus, gevolgd door de manier waarop hij nu de taak van Schoolhoofd vervulde. Hij had nog steeds sadistische trekjes, maar deze verbleekten naast het beleid van de Kragges. Ze had hem al vaker horen discussiëren met de Kragges – soms in het openbaar en soms stiekem, terwijl ze zich schuil hield in een bezemkast – en iedere keer leek het Loena alsof hij de leerlingen probeerde te beschermen voor deze Dooddoeners. Stiekem was het een van haar meest geliefde complottheorieën dat hij de Duistere Heer tegenwerkte, maar ze deelde haar gedachten met niemand. Want ondertussen spraken alle andere leerlingen slecht van professor Sneep – logisch misschien, hij had Perkamentus vermoord – maar Loena had het idee dat er heel wat meer aan de hand was. Ze wist enkel niet wat. Haar gevoel vertelde haar echter dat professor Sneep niet het slechtste met zijn studenten voorhad. En enkel een onzeker iemand zou een Tijdverdrijver willen gebruiken om fouten uit het verleden goed te maken – was dat dan niet wat hij wilde doen?
“Ik zal u morgenavond de Tijdverdrijver komen brengen,” mijmerde Loena. “Ik vertrouw u.”
Voor een fractie van een seconde leek haar professor zich te verschrikken en zijn blik was voor een moment niet streng – maar verbaasd. Ze keek hem in zijn ogen en knikte, nog meer vastberaden nu ze had gezien hoe hij zijn schild had laten zakken. Die fractie van een seconde was genoeg geweest om haar laatste twijfels te doen wegebben.
Hij keek haar op zijn beurt wantrouwend aan, maar zei niettemin: “Dank u, juffrouw Leeflang. Het paswoord zal Tijdverdrijver zijn.”
“Juffrouw Leeflang, ik zou u nog iets willen vragen.”
Loena keek rond in het kantoortje van het schoolhoofd. Ze vond het vreemd dat hij amper iets had veranderd aan het kantoortje sinds Perkamentus was gestorven. Haast alles was nog hetzelfde als vroeger. Alles, behalve de man die nu achter het bureau zat. Ze wandelde tot voor het bureau en liet haar handen in elkaar rusten. In tegenstelling tot veel anderen die voor dat bureau hadden gestaan de afgelopen maanden, was zij de eerste die het zo rustig deed.
Ze keek haar oude professor Toverdranken en Verweer aan, nog steeds verward dat Ginny, Marcel en zijzelf amper straf hadden gekregen voor hun poging om het zwaard van Griffoendor te stelen. Maar vooral verward dat de Griffoendors al hadden mogen vertrekken, maar zij nog moest blijven. Al geloofde ze nog zo steevast in rare dingen zoals Kreukelhoornige Snottifanten en Vinloze Dolfijnleeuwen, ze kon niet geloven dat hij haar zonder meer straf dan dat naar buiten zou sturen.
“Ik weet wat u denkt, juffrouw Leeflang. U vraagt zich nu af waarom uw straf zo licht was. “ Professor Sneep staarde haar vastberaden aan vanaf zijn stoel, zijn armen rustend op de leuningen. “Welnu, laat me u alvast verduidelijken dat het niet bij een wandeling in het Verboden Bos blijft – de Heer van het Duister houdt u en uw vader al langer dan vandaag in het oog. En jullie zullen meewerken om de wensen van de Heer te vervullen.”
Loena’s gedachten dwaalden normaalgezien snel af, maar ditmaal niet. Al was een Glibberige Gifgier de kamer ingevlogen, dan nog had ze haar ogen niet losgerukt van die van haar schoolhoofd. Ze las in de ogen van professor Sneep dat hij het meende.
“U zal uw vader vragen om dit naar u te sturen en zal het vervolgens naar mij brengen.”
Hij graaide iets uit een lade en gooide het vervolgens op zijn bureau, vlak voor Loena. Ze keek naar het magazine dat voor haar lag en nam het op. Toen ze het omdraaide, herkende ze het onmiddellijk.
“De Kibbelaar?” vroeg Loena in een dromerige stem. “Als u de laatste editie van de Kibbelaar wil, kan ik die onmiddellijk op mijn kamer halen,” vulde ze snel aan. “Wilt u misschien een abonnement?”
“Nee,” reageerde Sneep snel en hij liep om zijn bureau heen, tot hij vlak voor Loena stond en hij trok het magazine weer uit haar handen en draaide het om. Iets stiller en met gefronste wenkbrauwen, alsof hij dit liever niet vroeg, vervolgde hij: “Ik doel op deze Tijdverdrijver.”
Loena nam het magazine weer uit zijn handen over en bekeek de achterzijde van de Kibbelaar.
“De Tijdverdrijver van Grindelwald?” herhaalde Loena vragend, maar tegelijkertijd begrijpend terwijl ze het korte artikel las. Volgens geruchten zou Grindelwald de Tijdverdrijver hebben aangepast om verder in het verleden te kunnen reizen dan eender welke Tijdverdrijver – maar niemand had het ooit geprobeerd, zelfs haar vader niet. Hij had de Tijdverdrijver sinds een jaar in zijn verzameling aan magische artefacten en had er een artikel over geschreven, drie maanden geleden.
“Het verbaast me dat u de Kibbelaar leest,” merkte Loena op en ze keek haar schoolhoofd nieuwsgierig aan.
Hij wendde zijn blik af – iets wat hij niet vaak deed in een gesprek met een student – maar antwoordde desondanks met een duistere ondertoon. “Iedereen leest de Kibbelaar deze dagen...” Opeens draaide hij zijn hoofd weer scherp naar Loena en zijn ogen keken haar indringend aan. “Zelfs de Heer van het Duister. Zeg je vader dus dat hij beter oplet met wat hij schrijft!”
Loena wist waarop hij doelde, maar stond zichzelf niet toe een emotie te verraden, zelfs niet onder de dreigende blik van haar schoolhoofd. Ze was trots dat zij en haar vader aan de goede zijde stonden.
“Waarom vraagt u hem niet zelf of hij u de Tijdverdrijver stuurt, professor?” vroeg ze echter in een zoete stem, alsof ze hem vroeg of hij koekjes wilde hebben.
“Omdat ik weet dat hij het mij zou weigeren, maar u niet, juffrouw Leeflang.”
Loena aarzelde. Haar geweten wist niet of het een goed idee was om een onstabiele Tijdverdrijver aan een Dooddoener te geven. Weeral leek het alsof professor Sneep haar gedachten kon lezen, want het volgende wat hij zei, zei hij haast in een geruststellende toon.
“Ik geef mijn woord dat het enkel is voor persoonlijk gebruik. U krijgt de Tijdverdrijver weer terug.”
De jonge studente van Ravenklauw keek met grote ogen naar haar professor. Ze had het nooit verwacht dat hij haar om een persoonlijke gunst zou vragen. Ze had verwacht dat hij de Tijdverdrijver aan Voldemort zou geven.
Ze vond het enorm raar.
Ze vond hem sowieso enorm raar – de moord op Perkamentus, gevolgd door de manier waarop hij nu de taak van Schoolhoofd vervulde. Hij had nog steeds sadistische trekjes, maar deze verbleekten naast het beleid van de Kragges. Ze had hem al vaker horen discussiëren met de Kragges – soms in het openbaar en soms stiekem, terwijl ze zich schuil hield in een bezemkast – en iedere keer leek het Loena alsof hij de leerlingen probeerde te beschermen voor deze Dooddoeners. Stiekem was het een van haar meest geliefde complottheorieën dat hij de Duistere Heer tegenwerkte, maar ze deelde haar gedachten met niemand. Want ondertussen spraken alle andere leerlingen slecht van professor Sneep – logisch misschien, hij had Perkamentus vermoord – maar Loena had het idee dat er heel wat meer aan de hand was. Ze wist enkel niet wat. Haar gevoel vertelde haar echter dat professor Sneep niet het slechtste met zijn studenten voorhad. En enkel een onzeker iemand zou een Tijdverdrijver willen gebruiken om fouten uit het verleden goed te maken – was dat dan niet wat hij wilde doen?
“Ik zal u morgenavond de Tijdverdrijver komen brengen,” mijmerde Loena. “Ik vertrouw u.”
Voor een fractie van een seconde leek haar professor zich te verschrikken en zijn blik was voor een moment niet streng – maar verbaasd. Ze keek hem in zijn ogen en knikte, nog meer vastberaden nu ze had gezien hoe hij zijn schild had laten zakken. Die fractie van een seconde was genoeg geweest om haar laatste twijfels te doen wegebben.
Hij keek haar op zijn beurt wantrouwend aan, maar zei niettemin: “Dank u, juffrouw Leeflang. Het paswoord zal Tijdverdrijver zijn.”