27/08/2020, 21:36
Hoofdstuk 5: VERBONDEN
Toen ze vijftien was, had ze haar allereerste kus gedeeld met een man die haar schoolhoofd was. Maar meer dan dat, had ze zich verwant aan hem gevoeld. Er was een band tussen hen geweest, die zich nooit meer had herhaald, bij niemand anders. Dat verklaarde ook waarom die eerste kus ook haar laatste was geweest.
Ze had gerouwd om hem als geen ander. Ze had Harry meerdere malen gevraagd om details van zijn dood, maar hij was karig met informatie geweest. Dat was een teken van respect, dat besefte ze ook. Het enige wat hij iedere keer weer herhaalde, was dat hij de dapperste man was die ooit had geleefd, en dat hij dapper was gestorven. Toch was ze onrustig geweest sinds de dag van zijn dood. Alsof ze nooit vrede zou vinden tenzij ze hem nog eens kon spreken – ook al wist ze heel goed dat dat niet kon.
Het maakte haar verdriet niet minder. Ze had hem gemist. Ze had hem gezocht. Hij die haar zo hard had geholpen en willen beschermen. Het was alsof er sinds zijn dood een stuk van haarzelf ontbrak. Misschien was ze hem haar leven verschuldigd, maar ze kon haar leven niet met het zijne ruilen. Daar was het nu te laat voor.
Het was vijftien jaar geleden – haar eerste kus. De jonge studente van Ravenklauw was nu dertig en allesbehalve een studente. Ze was een wetenschapper en schrijfster. Sinds ze van Zweinstein was afgestudeerd, had ze zich van het ene onderzoek in het andere gestort en soms kon ze zich zo hard toeleggen op haar werk dat ze echt vergat dat ze alleen was. Op zo een momenten vergat ze de deadline van de Kibbelaar, de honende reacties van andere wetenschappers die zichzelf veel beter achtten dan haar en de herinnering aan de man die zo dapper was gestorven en die ze nooit meer zou zien.
Haar meest recente onderzoek bracht haar naar het ijskoude en wereldvreemde landschap van de Siberische toendra. Al was het hartje zomer, de temperatuur was nog steeds rond het nulpunt en de grond kraakte lichtjes onder haar voeten. Ze stapte doelgericht door het landschap en haar dromende blik was tegelijkertijd ook droevig en melancholisch. Niemand begreep echt waar ze die blik had gekregen, vijftien jaren geleden. Velen dachten dat het kwam door de tijd dat ze gegijzeld had gezeten in de kerkers van de Malfidus villa – maar dat was niet de reden.
Vandaag was ze uitgenodigd door een man uit een kleine, Siberische tovenaarsgemeenschap om een mystieke poort te “ervaren”. Zo had de oude en excentrieke man het zelf gezegd: “ervaren”- niet louter bestuderen. De tovenaar die haar had uitgenodigd, was ze tegen het lijf gelopen in een guur en duister tovenaarscafé in Moskou. De man zelf leek niet meteen duister of guur – niet als je hem vergeleek met de andere tovenaars in het café – maar hij was wel ontzettend moeilijk te verstaan. Hij had haar verteld dat hij haar geselecteerd had. Van alle mensen in die duistere tovenaarsbar, was hij op haar afgestapt en had hij haar in zijn gebrekkige Engels proberen uit te leggen dat ze onderzoek moest doen in de grotten van zijn tovenaarsgemeenschap op de Siberische toendra. Hij had haar een berg aan details en informatie verschaft en Loena had het allemaal wat vreemd gevonden, maar ze had zich verder geen vragen gesteld. Ze wist dat er soms vreemde dingen gebeurden op aarde – dingen die niet door logica te verklaren waren. Ze was niet voor niets onderredacteur van de Kibbelaar.
Loena werd in het landschap aangetrokken door een steen die nogal eenzaam en hoog boven het kale oppervlak uitstrekte.
Ze zuchtte. “Een vliegend tapijt of een bezemsteel zou nu goed van pas komen...” mompelde ze en ze wandelde voor wat meer leek dan vijftien minuten tot ze de steen bereikte die zo hoog was dat hij meters boven haar uit torende. Ze volgde de instructies van de tovenaar op en raakte de steen met haar vlakke hand aan. Langzaam en met gesloten ogen liep ze drie maal rond de steen, totdat ze – nog steeds met haar ogen dicht, opeens door de grond zakte en zich dertig centimeter diep vertrapte. Ze opende haar ogen weer en zag de trappen die naar beneden leidden. Net zoals de man voorspeld had.
“Lumos.”
Met haar verlichte toverstaf begaf ze zich door de tunnel die net was verschenen naar beneden. Vijf verdiepingen aan trappen lager hoorde ze eindelijk een zacht rumoer en ze kwam in een open ruimte die zó groot was dat er met gemak drie zwerkbalvelden in konden passen. In de ruimte stonden simpele huisjes – gemaakt van niet veel meer dan ruwe stenen en stro – en kleine kinderen renden op het middenplein tussen al die huizen. Ze leken een tikspel te spelen, maar Loena kreeg geen kans om hen verder te bestuderen toen een doek van een van de hutten opzij schoof en de Siberische tovenaar verscheen in een warm tovenaarsgewaad dat gemaakt was van yeti-vachten.
“U heeft gevonden!” De tovenaar leek tevreden dat ze was aangekomen en maakte een eerbiedige buiging van zijn hoofd. Zijn warme muts van witte yeti-vacht viel bijna van zijn hoofd en zijn ongelijke tanden waren even wit als zijn muts. Loena boog op haar beurt ook nederig haar hoofd voor de vreemde tovenaar.
“Dank u voor de uitnodiging. Al moet ik eerlijk toegeven dat ik niet begrijp waarom u mij deze eer verleent.”
“U bent uitnodiging.”
De tovenaar keek Loena met een brede, vredige glimlach aan, maar toch snapte ze het nog steeds niet. Ze wenste dat ze zijn taal kon spreken – maar ze had niet eens een idee welke taal tovenaars in Siberië spraken. Siberisch? Was dat een taal?
“Dank u voor de uitnodiging,” herhaalde Loena nogmaals.
“Nee, niet dank ik,” verbeterde de tovenaar haar. Hij wees naar trappen die verder naar beneden leidden. “Dank zij!”
Loena schudde haar hoofd terwijl ze naar de oude trappen keek die in de grond verdwenen. “Ik begrijp het niet.”
De man gebaarde Loena dat ze hem moest volgen en dat deed ze ook. Ze liepen nog minstens tweehonderd meter aan steile, houten en krakende trappen naar beneden, tot ze in een kleine ruimte kwamen – ongeveer zo groot als Hagrid’s Hut. Het was er erg warm door de aanwezigheid van wel twaalf brandende toortsen. In het midden van de ruimte stond een kast – of daar had het wel iets van weg.
Het was een ruw afgewerkte houten doos – het leek nog het meeste op de drie-meter hoge stam van een oude, scheve boom, maar het was geen gewone stam. Loena zag deuren. Twee hoge deuren en twee houten knoesten die als handvaten dienden om de deuren te openen.
“Zij uitnodigt!” legde de man uit terwijl hij naar de kast wees. “Zij stuur ik naar u! U hier! Zij u spreken!”
Loena begreep er niets van, tot ze opeens zacht gefluister kon horen. Voor een moment snapte ze niet hoe het gefluister zo herkenbaar kon klinken, tot ze zich besefte dat ze dat gefluister ook had gehoord in het departement van Mystificatie – nu al meer dan zestien jaar geleden.
Ze leek te snappen dat er iets van haar verwacht werd nu en draaide zich vragend naar de tovenaar. Hij keek haar met een geruststellende blik aan en probeerde haar uit te leggen wat te doen.
“Hand door deur,” legde hij uit en hij hield zijn hand voor zich uit. “U en hand alleen. Eén keer. Niet gaan laten!”
De tovenaar draaide zich om en Loena wist niet of ze er wel klaar voor was – had ze er wel één woord van begrepen? De man rende weer de trappen op. Hij leek overtuigd dat ze hiervoor alleen moest zijn en verdween uit het zicht.
Aarzelend liep ze tot bij de houten stam en opende ze de deuren. Ze waren zwaarder dan verwacht en Loena nam haar tijd om de deuren volledig open te zetten. Ze keek in de kolkende mist die zich in de kast bevond en hoorde nog steeds de stemmen fluisteren. Ze slikte.
Eén kans had ze. Ze wist niet zeker of ze haar hand door het wazige gordijn wilde steken, zoals de tovenaar had gezegd. Ze was bang dat ze volledig opgeslokt zou worden, maar zette deze angsten van haar af en deed wat van haar verwacht werd.
Trillend stak ze haar rechterhand door het gordijn en het leek alsof Loena voor een moment geen enkel gevoel in haar hand meer had. Enkele secondes later ervaarde ze een tinteling alsof haar hand sliep en Loena verschrok zich een ongeluk toen ze behalve het getintel opeens een koude hand voelde die de hare omklemde. Ze hield haar adem in terwijl haar hart zo hard klopte dat ze er zeker van was dat ze van haar stokje zou gaan.
“Hemeltje...”
Iemand aan de andere kant van het gordijn hield haar vast, maar ze kon niet zien wie. Ze voelde aan de hand en besefte dat het een mannenhand was. Haar hoofd werd rood toen ze besefte wie dit kon zijn.
“Professor?”
De hand kneep in de hare en ze leek te voelen hoe de persoon in het portaal haar naar achter wilde duwen. Instinctief deed ze een stap naar achter en trok ze de hand met haar mee uit de mist.
Haar hart klopte in haar keel toen ze merkte dat hij nog steeds haar hand vasthad en haar in de kamer volgde. Ze aarzelde niet en trok de persoon verder uit het portaal. Zijn hand leek even vast als de hare, en ook zijn arm en de rest wat volgde leek zo menselijk en levend als ieder ander persoon die ze die dag had gezien.
Toen ze zag wie het was, sprongen de tranen haar in de ogen, maar ze liet de hand niet los om haar tranen te drogen.
“Wat is dit?” mompelde ze verward – overtuigd dat ze ieder moment het bewustzijn zou verliezen – of net zou ontwaken uit een heel vreemde droom.
Ze keek in de vertrouwde, duistere ogen van de professor die ze nu al bijna vijftien jaar had moeten missen. Hij glimlachte en zijn blik straalde dezelfde rust uit als de laatste keer dat ze hem had gezien. Hij zag er echter beter uit als toen – uitgerust en mogelijks zelfs jonger dan die onfortuinlijke avond. Kennelijk had de dood geen slecht effect op hem gehad.
Hij keek even om zich heen om de omgeving in zich op te nemen, maar draaide zich toen naar de jonge vrouw die hem met tranen in haar ogen aankeek.
“Hallo, Loena.”
Ze schudde ongelovend haar hoofd, maar hield de koude hand vast.
“Professor,” zei ze in een zwakke stem, alsof ze moeite had om te erkennen dat hij het echt was. “Wat is dit?”
Zijn blik versomberde en hij zuchtte. “Ons echte afscheid.”
Loena schudde nu protesterend haar hoofd. “Ons afscheid was op de astronomietoren, enkele maanden voordat u... stierf.” Ze kon niet geloven dat ze dit gesprek met hem had – ze had er zo vaak op gehoopt dat ze nog een kans zou krijgen om hem te zien... Ze had zoveel jaren gezocht naar manieren om met hem in contact te komen, maar dat het moment er nu echt was, kon ze niet vatten. Net nu ze er voor die éne keer niet op gerekend had.
“Als je dat als ons afscheid ziet, waarom probeer je me dan al jaren te vinden?”
“Doe ik niet!” reageerde ze verdedigend – ook al had hij gelijk.
“Het is niet goed voor je, Loena,” zei hij zacht. “Je hebt al je dromen laten varen. Al je toekomstplannen.”
“Niet eens!” Erg overtuigend klonk ze niet, eerder lastig omdat hij dit beweerde.
“Waarom zoek je me dan overal? Je zou magische fabeldieren moeten bestuderen in plaats van duistere magie die je toestaat in contact te treden met het dodenrijk. Ik weet hoe je in je eerste jaren na mijn dood alle geesten in Groot-Brittannie hebt gevraagd of ze me hadden gezien...”
“Is daar iets mis mee?” Weeral klonk ze erg defensief.
“...Om maar te zwijgen van je onderzoek in Albanië van drie jaar terug. Die tovenaars waren zo duister dat ze je ziel hadden kunnen stelen – het was levensgevaarlijk van je.”
“Als het iets had opgeleverd, was het al het gevaar waard geweest,” mopperde Loena.
“Wat is er met je gebeurd, Loena? Je had zoveel talent, zoveel inzicht en intelligentie. Je was een dromer... Kijk nu naar je. Je bent verbitterd.”
Loena voelde haar bloed koken. Ze kon niet geloven dat dit alles was wat hij haar had te zeggen – na al die jaren dat ze had geprobeerd hem te contacteren! “Is dat waarom je uit de dood bent teruggekeerd? Om me de les te lezen over hoe ik mijn leven beter had kunnen leiden?! Jij weet niet hoe het was! Hoe het nog steeds is! Jij bent dood! Ik was zo ongerust over je! Ik mis je zo...”
Dat laatste zei ze in zo een zwakke stem dat het voelde alsof haar lichaam het zou begeven en ze in elkaar zou storten. Tranen rolden over haar wangen.
“Toen ik hoorde dat je dood was...” Ze snikte. “Was het alsof al mijn zintuigen ophielden met werken. Alsof ik ook dood hoorde te zijn. Het was zo moeilijk voor me om alleen al te ademen – laat staan om te leven! Iedere nieuwe stroom van lucht in mijn lichaam snijdt nog steeds als ijs door mijn hart en ik voel me kouder worden met iedere minuut die voorbij gaat. Sinds die dag dat ik hoorde dat je dood was, voelde ik me als een zombie – en weet je wat het ergste is?! Ik snap het niet! Ik snap er geen bal van waarom jij dat effect op me hebt! Maar het voelt zo hard alsof een deel van me ontbreekt sinds die dag dat je stierf...”
Haar hand trilde woedend in de zijne en hij trok haar opeens tegen zich aan in een omhelzing. Ze stond dit toe en merkte op hoe koud hij aanvoelde, alsof hij was gemaakt van ijskoud staal. Zijn linkerhand streelde door haar haren en ze nam een diepe hap adem voordat ze verderging en haar woede liet wegebben.
“Ik kon er met niemand over praten. Ik zie ook wel in hoe onnozel het is... Verliefd op een professor en na twee persoonlijke gesprekken zo een band voelen dat het idioot is dat ik die na vijftien jaar nog steeds niet van me kan afzetten. Ik zie echt in hoe dom dit allemaal lijkt – maar dat neemt niet weg dat ik me echt voel alsof een deel van me voor eeuwig is verdwenen.”
“Loena,” zijn stem klonk troostend en hij kuste haar voorhoofd voordat hij haar aankeek. “Ik weet dat je niet jezelf bent geweest al die tijd. Ik ben bang dat...”
Hij aarzelde en ze zag de onzekere, denkende blik in zijn ogen.
“Wat?” vroeg ze snel.
“Ik denk dat je me echt een deel van jezelf hebt gegeven. Die laatste keer, op de astronomietoren.”
Ze keek hem niet-begrijpend aan.
“Zo onrustig als jij je nu voelt, voelde ik mij ook. Na die avond op de astronomietoren, had ik echter iets gevonden wat ik nooit eerder had gekend.”
“Wat dan?”
“Innerlijke rust. Volgens mij heb je me dat die avond gegeven. Rust waardoor ik in vrede deze wereld heb kunnen verlaten. Anders was ik misschien écht in een geest veranderd na mijn dood... Je gaf me troost. Misschien heb ik dat deel van jou meegenomen toen ik stierf.”
Loena lachte even verbitterd om die belachelijke theorie. “Hoe is dat in hemelsnaam mogelijk?”
Hij zuchtte voordat hij het toegaf. “Ik wist dit eigenlijk al heel lang... Maar ik heb het je nooit kunnen zeggen... We zijn verwant.”
“Verwant?” herhaalde Loena hem. Ze begreep niet wat hij daarmee wilde zeggen.
“Toen ik zeventien was, heb ik mijn zielsverwant proberen op te roepen. Ik zag jou.”
Ze staarde hem met grote ogen aan.
“Je was nog niet eens geboren – ik weet het – het is raar. Maar ik zag jou en ik snap nu dat het ook echt zo is, Loena. Dat voelde ik vijftien jaar geleden al. Wat wij hebben is zeldzaam.”
Loena dacht diep na en er stond een sombere blik in haar ogen.
“Als we zielsverwant zijn... Heb ik jou dan een stuk van mijn ziel gegeven?”
Hij knikte en dacht na. “Dat is mogelijk.”
“Misschien dat ik je daarom probeerde te vinden. Misschien wist ik dat ik dan ook het onbrekende stuk van mezelf zou vinden.” Ze keek naar hem op. “Misschien probeerde mijn onderbewustzijn me te vertellen dat jij me terug beter zou maken.”
“Of misschien was je gewoon obsessief,” glimlachte hij en ze moest er even om lachen – ze had niet verwacht dat hij zoiets zou zeggen. Hij streelde over haar wang met zijn ijskoude vingers, tevreden om nog eens een oprechte blik te zien in haar ogen. “Ik heb je gemist,” gaf hij toe.
Ze bleef lang in zijn ogen staren. “Ik krijg steeds meer het gevoel dat we pas compleet zullen zijn als we terug samen zijn.”
Hij knikte. “Ik snap wat je bedoelt. Dat voel ik ook zo aan.”
“Gek he?” mijmerde Loena. “Als je bedenkt dat dit eigenlijk pas de derde keer is dat we alleen zijn.”
“Ik weet het...” Hij zuchtte en keek naar zijn rechterhand dat het hare nog steeds vasthield. Hij wist dat als hij zou loslaten, hij zou terugkeren naar waar hij hoorde te zijn, maar hij wilde haar absoluut niet achterlaten. Zelfs in de dood, was het gevoel dat zij uitstraalde naar hem niet te negeren. Het verrijkte zijn ziel om haar vast te hebben en het vulde zijn hart met liefde voor haar.
Ze zag hoe hij naar hun handen keek en leek te beseffen dat het met een reden was dat hij haar niet losliet. De Siberische tovenaar had het ook gezegd... U en hand... Niet gaan laten. Ze snapte het nu. Het was enkel doordat ze elkaar vasthielden, dat hij in staat was in haar wereld te verschijnen.
“Ik wil niet dat je gaat...” Ze greep nu ook zijn linkerhand vast. Ze kon hem niet laten gaan.
Hij keek haar met een verontschuldigende blik aan. “Ik wil ook niet gaan, maar ik heb geen keuze.”
Ze staarden beiden naar de grond.
“Wat nu?” mijmerde Loena. “Keer jij terug door het gordijn en keer ik terug naar mijn vader?”
“Hebben we een andere optie?”
Al was zijn vraag retorisch bedoeld, Loena’s ogen lichtten opeens op. Toen hij dit zag, wist hij meteen wat door haar hoofd ging en hij protesteerde.
“Nee – NEE, Loena, dat bedoel ik niet!”
“Ik ben niet bang!” probeerde Loena hem dapper te overtuigen.
“Loena, ik kan dit niet van je vragen!”
“Je vraagt het niet! Het is mijn eigen keuze, mijn eigen wens!”
“Maar je leven...”
“...is eenzaam en zinloos zonder jou!”
“Maar je vader...”
“...zal het heus wel kunnen begrijpen!”
Severus keek haar lichtjes geïrriteerd aan – hij stelde het niet op prijs dat ze hem iedere keer onderbrak.
“Loena, ik kan het niet toestaan,” zei hij kordaat. “Je kan niet je eigen leven nemen – dat is gewoon niet juist! En het gevaar bestaat dat je zal blijven hangen in deze wereld als je geen rust vindt voor je dood. Wil je misschien liever een geest worden dan mij vervoegen?”
Haar enthousiaste blik werd somber. Zijn harde woorden brachten haar terug naar de realiteit. “Wat moet ik dan doen?”
“Leven – zonder spijt,” antwoordde hij kort. “Ik vraag je niet om mij te vergeten. Maar leef ook nog eens voor iets anders dan mij alleen. Er is nog zoveel te ontdekken. Je hebt nog zoveel te zien. Er is een deel van jezelf dat je moet herontdekken. En wij zullen nog wel samen zijn. Ooit.”
Ze luisterde met gebogen hoofd en knikte, alsof ze een kleuter was die een verdiende straf van de meester kreeg.
“Loena...” Hij raakte haar onder haar kin aan met zijn linkerhand en ze keek omhoog in zijn ogen. “Wat wij hebben is niet van deze wereld. Het overstijgt alle tijd. Het overstijgt zelfs alle menselijke logica – ik kon slechts een essentie vatten van wat wij hadden toen ik leefde – maar er is zoveel meer tussen ons dan we nu zien of voelen. Zoveel meer dan jij nu begrijpt.”
Ze leek te kalmeren van die woorden, maar haar blik bleef sip.
“Onze zielen zijn al oud...” mijmerde ze en hij knikte.
“Ik denk niet dat ze verloop van tijd kennen,” mijmerde hij op zijn beurt. “Ze zijn er gewoon. Eeuwig.”
“Dan zal ik mijn weg terug naar jou vinden,” zei ze dapper, al was er nog steeds een hint aan verdriet te horen in haar stem.
“Ik zal je verwachten,” glimlachte hij en ze bogen zich naar elkaar voor een lange kus.
Loena voelde zijn koude lippen en rilde. Langzaam – zo langzaam dat hij ook wist wat ze deed – trok ze haar handen uit de zijne. Ze moest het nu doen – voordat de angst van hem te missen weer opdook en ze hem nooit meer zou willen laten gaan. Het moeilijkste was het toen hun vingertippen elkaar raakten. Ze aarzelde een seconde, probeerde het gevoel van de kus in te prenten – zodat de herinnering eraan nooit zou vervagen – en trok opeens haar handen uit de zijne.
Hij was verdwenen.
Loena staarde met een lege blik in de mist van het portaal. Ze nam diep adem en nam de zware deuren van de kast vast. Ze keek nog een laatste keer naar de nietszeggende, mysterieuze mist en ze glimlachte zwakjes bij het horen van het gefluister. Ze dacht voor een moment dat ze haar naam hoorde.
De rust van de mist weerspiegelde zich eindelijk weer in haar ziel. Hij had haar ontbrekende stuk teruggegeven. Dat wist ze. Ditmaal zou ze zonder hem kunnen leven.
“Tot ziens, professor.”
Ze sloot de zware deuren en liep de trappen op.
Dit was geen vaarwel.
Toen ze vijftien was, had ze haar allereerste kus gedeeld met een man die haar schoolhoofd was. Maar meer dan dat, had ze zich verwant aan hem gevoeld. Er was een band tussen hen geweest, die zich nooit meer had herhaald, bij niemand anders. Dat verklaarde ook waarom die eerste kus ook haar laatste was geweest.
Ze had gerouwd om hem als geen ander. Ze had Harry meerdere malen gevraagd om details van zijn dood, maar hij was karig met informatie geweest. Dat was een teken van respect, dat besefte ze ook. Het enige wat hij iedere keer weer herhaalde, was dat hij de dapperste man was die ooit had geleefd, en dat hij dapper was gestorven. Toch was ze onrustig geweest sinds de dag van zijn dood. Alsof ze nooit vrede zou vinden tenzij ze hem nog eens kon spreken – ook al wist ze heel goed dat dat niet kon.
Het maakte haar verdriet niet minder. Ze had hem gemist. Ze had hem gezocht. Hij die haar zo hard had geholpen en willen beschermen. Het was alsof er sinds zijn dood een stuk van haarzelf ontbrak. Misschien was ze hem haar leven verschuldigd, maar ze kon haar leven niet met het zijne ruilen. Daar was het nu te laat voor.
Het was vijftien jaar geleden – haar eerste kus. De jonge studente van Ravenklauw was nu dertig en allesbehalve een studente. Ze was een wetenschapper en schrijfster. Sinds ze van Zweinstein was afgestudeerd, had ze zich van het ene onderzoek in het andere gestort en soms kon ze zich zo hard toeleggen op haar werk dat ze echt vergat dat ze alleen was. Op zo een momenten vergat ze de deadline van de Kibbelaar, de honende reacties van andere wetenschappers die zichzelf veel beter achtten dan haar en de herinnering aan de man die zo dapper was gestorven en die ze nooit meer zou zien.
Haar meest recente onderzoek bracht haar naar het ijskoude en wereldvreemde landschap van de Siberische toendra. Al was het hartje zomer, de temperatuur was nog steeds rond het nulpunt en de grond kraakte lichtjes onder haar voeten. Ze stapte doelgericht door het landschap en haar dromende blik was tegelijkertijd ook droevig en melancholisch. Niemand begreep echt waar ze die blik had gekregen, vijftien jaren geleden. Velen dachten dat het kwam door de tijd dat ze gegijzeld had gezeten in de kerkers van de Malfidus villa – maar dat was niet de reden.
Vandaag was ze uitgenodigd door een man uit een kleine, Siberische tovenaarsgemeenschap om een mystieke poort te “ervaren”. Zo had de oude en excentrieke man het zelf gezegd: “ervaren”- niet louter bestuderen. De tovenaar die haar had uitgenodigd, was ze tegen het lijf gelopen in een guur en duister tovenaarscafé in Moskou. De man zelf leek niet meteen duister of guur – niet als je hem vergeleek met de andere tovenaars in het café – maar hij was wel ontzettend moeilijk te verstaan. Hij had haar verteld dat hij haar geselecteerd had. Van alle mensen in die duistere tovenaarsbar, was hij op haar afgestapt en had hij haar in zijn gebrekkige Engels proberen uit te leggen dat ze onderzoek moest doen in de grotten van zijn tovenaarsgemeenschap op de Siberische toendra. Hij had haar een berg aan details en informatie verschaft en Loena had het allemaal wat vreemd gevonden, maar ze had zich verder geen vragen gesteld. Ze wist dat er soms vreemde dingen gebeurden op aarde – dingen die niet door logica te verklaren waren. Ze was niet voor niets onderredacteur van de Kibbelaar.
Loena werd in het landschap aangetrokken door een steen die nogal eenzaam en hoog boven het kale oppervlak uitstrekte.
Ze zuchtte. “Een vliegend tapijt of een bezemsteel zou nu goed van pas komen...” mompelde ze en ze wandelde voor wat meer leek dan vijftien minuten tot ze de steen bereikte die zo hoog was dat hij meters boven haar uit torende. Ze volgde de instructies van de tovenaar op en raakte de steen met haar vlakke hand aan. Langzaam en met gesloten ogen liep ze drie maal rond de steen, totdat ze – nog steeds met haar ogen dicht, opeens door de grond zakte en zich dertig centimeter diep vertrapte. Ze opende haar ogen weer en zag de trappen die naar beneden leidden. Net zoals de man voorspeld had.
“Lumos.”
Met haar verlichte toverstaf begaf ze zich door de tunnel die net was verschenen naar beneden. Vijf verdiepingen aan trappen lager hoorde ze eindelijk een zacht rumoer en ze kwam in een open ruimte die zó groot was dat er met gemak drie zwerkbalvelden in konden passen. In de ruimte stonden simpele huisjes – gemaakt van niet veel meer dan ruwe stenen en stro – en kleine kinderen renden op het middenplein tussen al die huizen. Ze leken een tikspel te spelen, maar Loena kreeg geen kans om hen verder te bestuderen toen een doek van een van de hutten opzij schoof en de Siberische tovenaar verscheen in een warm tovenaarsgewaad dat gemaakt was van yeti-vachten.
“U heeft gevonden!” De tovenaar leek tevreden dat ze was aangekomen en maakte een eerbiedige buiging van zijn hoofd. Zijn warme muts van witte yeti-vacht viel bijna van zijn hoofd en zijn ongelijke tanden waren even wit als zijn muts. Loena boog op haar beurt ook nederig haar hoofd voor de vreemde tovenaar.
“Dank u voor de uitnodiging. Al moet ik eerlijk toegeven dat ik niet begrijp waarom u mij deze eer verleent.”
“U bent uitnodiging.”
De tovenaar keek Loena met een brede, vredige glimlach aan, maar toch snapte ze het nog steeds niet. Ze wenste dat ze zijn taal kon spreken – maar ze had niet eens een idee welke taal tovenaars in Siberië spraken. Siberisch? Was dat een taal?
“Dank u voor de uitnodiging,” herhaalde Loena nogmaals.
“Nee, niet dank ik,” verbeterde de tovenaar haar. Hij wees naar trappen die verder naar beneden leidden. “Dank zij!”
Loena schudde haar hoofd terwijl ze naar de oude trappen keek die in de grond verdwenen. “Ik begrijp het niet.”
De man gebaarde Loena dat ze hem moest volgen en dat deed ze ook. Ze liepen nog minstens tweehonderd meter aan steile, houten en krakende trappen naar beneden, tot ze in een kleine ruimte kwamen – ongeveer zo groot als Hagrid’s Hut. Het was er erg warm door de aanwezigheid van wel twaalf brandende toortsen. In het midden van de ruimte stond een kast – of daar had het wel iets van weg.
Het was een ruw afgewerkte houten doos – het leek nog het meeste op de drie-meter hoge stam van een oude, scheve boom, maar het was geen gewone stam. Loena zag deuren. Twee hoge deuren en twee houten knoesten die als handvaten dienden om de deuren te openen.
“Zij uitnodigt!” legde de man uit terwijl hij naar de kast wees. “Zij stuur ik naar u! U hier! Zij u spreken!”
Loena begreep er niets van, tot ze opeens zacht gefluister kon horen. Voor een moment snapte ze niet hoe het gefluister zo herkenbaar kon klinken, tot ze zich besefte dat ze dat gefluister ook had gehoord in het departement van Mystificatie – nu al meer dan zestien jaar geleden.
Ze leek te snappen dat er iets van haar verwacht werd nu en draaide zich vragend naar de tovenaar. Hij keek haar met een geruststellende blik aan en probeerde haar uit te leggen wat te doen.
“Hand door deur,” legde hij uit en hij hield zijn hand voor zich uit. “U en hand alleen. Eén keer. Niet gaan laten!”
De tovenaar draaide zich om en Loena wist niet of ze er wel klaar voor was – had ze er wel één woord van begrepen? De man rende weer de trappen op. Hij leek overtuigd dat ze hiervoor alleen moest zijn en verdween uit het zicht.
Aarzelend liep ze tot bij de houten stam en opende ze de deuren. Ze waren zwaarder dan verwacht en Loena nam haar tijd om de deuren volledig open te zetten. Ze keek in de kolkende mist die zich in de kast bevond en hoorde nog steeds de stemmen fluisteren. Ze slikte.
Eén kans had ze. Ze wist niet zeker of ze haar hand door het wazige gordijn wilde steken, zoals de tovenaar had gezegd. Ze was bang dat ze volledig opgeslokt zou worden, maar zette deze angsten van haar af en deed wat van haar verwacht werd.
Trillend stak ze haar rechterhand door het gordijn en het leek alsof Loena voor een moment geen enkel gevoel in haar hand meer had. Enkele secondes later ervaarde ze een tinteling alsof haar hand sliep en Loena verschrok zich een ongeluk toen ze behalve het getintel opeens een koude hand voelde die de hare omklemde. Ze hield haar adem in terwijl haar hart zo hard klopte dat ze er zeker van was dat ze van haar stokje zou gaan.
“Hemeltje...”
Iemand aan de andere kant van het gordijn hield haar vast, maar ze kon niet zien wie. Ze voelde aan de hand en besefte dat het een mannenhand was. Haar hoofd werd rood toen ze besefte wie dit kon zijn.
“Professor?”
De hand kneep in de hare en ze leek te voelen hoe de persoon in het portaal haar naar achter wilde duwen. Instinctief deed ze een stap naar achter en trok ze de hand met haar mee uit de mist.
Haar hart klopte in haar keel toen ze merkte dat hij nog steeds haar hand vasthad en haar in de kamer volgde. Ze aarzelde niet en trok de persoon verder uit het portaal. Zijn hand leek even vast als de hare, en ook zijn arm en de rest wat volgde leek zo menselijk en levend als ieder ander persoon die ze die dag had gezien.
Toen ze zag wie het was, sprongen de tranen haar in de ogen, maar ze liet de hand niet los om haar tranen te drogen.
“Wat is dit?” mompelde ze verward – overtuigd dat ze ieder moment het bewustzijn zou verliezen – of net zou ontwaken uit een heel vreemde droom.
Ze keek in de vertrouwde, duistere ogen van de professor die ze nu al bijna vijftien jaar had moeten missen. Hij glimlachte en zijn blik straalde dezelfde rust uit als de laatste keer dat ze hem had gezien. Hij zag er echter beter uit als toen – uitgerust en mogelijks zelfs jonger dan die onfortuinlijke avond. Kennelijk had de dood geen slecht effect op hem gehad.
Hij keek even om zich heen om de omgeving in zich op te nemen, maar draaide zich toen naar de jonge vrouw die hem met tranen in haar ogen aankeek.
“Hallo, Loena.”
Ze schudde ongelovend haar hoofd, maar hield de koude hand vast.
“Professor,” zei ze in een zwakke stem, alsof ze moeite had om te erkennen dat hij het echt was. “Wat is dit?”
Zijn blik versomberde en hij zuchtte. “Ons echte afscheid.”
Loena schudde nu protesterend haar hoofd. “Ons afscheid was op de astronomietoren, enkele maanden voordat u... stierf.” Ze kon niet geloven dat ze dit gesprek met hem had – ze had er zo vaak op gehoopt dat ze nog een kans zou krijgen om hem te zien... Ze had zoveel jaren gezocht naar manieren om met hem in contact te komen, maar dat het moment er nu echt was, kon ze niet vatten. Net nu ze er voor die éne keer niet op gerekend had.
“Als je dat als ons afscheid ziet, waarom probeer je me dan al jaren te vinden?”
“Doe ik niet!” reageerde ze verdedigend – ook al had hij gelijk.
“Het is niet goed voor je, Loena,” zei hij zacht. “Je hebt al je dromen laten varen. Al je toekomstplannen.”
“Niet eens!” Erg overtuigend klonk ze niet, eerder lastig omdat hij dit beweerde.
“Waarom zoek je me dan overal? Je zou magische fabeldieren moeten bestuderen in plaats van duistere magie die je toestaat in contact te treden met het dodenrijk. Ik weet hoe je in je eerste jaren na mijn dood alle geesten in Groot-Brittannie hebt gevraagd of ze me hadden gezien...”
“Is daar iets mis mee?” Weeral klonk ze erg defensief.
“...Om maar te zwijgen van je onderzoek in Albanië van drie jaar terug. Die tovenaars waren zo duister dat ze je ziel hadden kunnen stelen – het was levensgevaarlijk van je.”
“Als het iets had opgeleverd, was het al het gevaar waard geweest,” mopperde Loena.
“Wat is er met je gebeurd, Loena? Je had zoveel talent, zoveel inzicht en intelligentie. Je was een dromer... Kijk nu naar je. Je bent verbitterd.”
Loena voelde haar bloed koken. Ze kon niet geloven dat dit alles was wat hij haar had te zeggen – na al die jaren dat ze had geprobeerd hem te contacteren! “Is dat waarom je uit de dood bent teruggekeerd? Om me de les te lezen over hoe ik mijn leven beter had kunnen leiden?! Jij weet niet hoe het was! Hoe het nog steeds is! Jij bent dood! Ik was zo ongerust over je! Ik mis je zo...”
Dat laatste zei ze in zo een zwakke stem dat het voelde alsof haar lichaam het zou begeven en ze in elkaar zou storten. Tranen rolden over haar wangen.
“Toen ik hoorde dat je dood was...” Ze snikte. “Was het alsof al mijn zintuigen ophielden met werken. Alsof ik ook dood hoorde te zijn. Het was zo moeilijk voor me om alleen al te ademen – laat staan om te leven! Iedere nieuwe stroom van lucht in mijn lichaam snijdt nog steeds als ijs door mijn hart en ik voel me kouder worden met iedere minuut die voorbij gaat. Sinds die dag dat ik hoorde dat je dood was, voelde ik me als een zombie – en weet je wat het ergste is?! Ik snap het niet! Ik snap er geen bal van waarom jij dat effect op me hebt! Maar het voelt zo hard alsof een deel van me ontbreekt sinds die dag dat je stierf...”
Haar hand trilde woedend in de zijne en hij trok haar opeens tegen zich aan in een omhelzing. Ze stond dit toe en merkte op hoe koud hij aanvoelde, alsof hij was gemaakt van ijskoud staal. Zijn linkerhand streelde door haar haren en ze nam een diepe hap adem voordat ze verderging en haar woede liet wegebben.
“Ik kon er met niemand over praten. Ik zie ook wel in hoe onnozel het is... Verliefd op een professor en na twee persoonlijke gesprekken zo een band voelen dat het idioot is dat ik die na vijftien jaar nog steeds niet van me kan afzetten. Ik zie echt in hoe dom dit allemaal lijkt – maar dat neemt niet weg dat ik me echt voel alsof een deel van me voor eeuwig is verdwenen.”
“Loena,” zijn stem klonk troostend en hij kuste haar voorhoofd voordat hij haar aankeek. “Ik weet dat je niet jezelf bent geweest al die tijd. Ik ben bang dat...”
Hij aarzelde en ze zag de onzekere, denkende blik in zijn ogen.
“Wat?” vroeg ze snel.
“Ik denk dat je me echt een deel van jezelf hebt gegeven. Die laatste keer, op de astronomietoren.”
Ze keek hem niet-begrijpend aan.
“Zo onrustig als jij je nu voelt, voelde ik mij ook. Na die avond op de astronomietoren, had ik echter iets gevonden wat ik nooit eerder had gekend.”
“Wat dan?”
“Innerlijke rust. Volgens mij heb je me dat die avond gegeven. Rust waardoor ik in vrede deze wereld heb kunnen verlaten. Anders was ik misschien écht in een geest veranderd na mijn dood... Je gaf me troost. Misschien heb ik dat deel van jou meegenomen toen ik stierf.”
Loena lachte even verbitterd om die belachelijke theorie. “Hoe is dat in hemelsnaam mogelijk?”
Hij zuchtte voordat hij het toegaf. “Ik wist dit eigenlijk al heel lang... Maar ik heb het je nooit kunnen zeggen... We zijn verwant.”
“Verwant?” herhaalde Loena hem. Ze begreep niet wat hij daarmee wilde zeggen.
“Toen ik zeventien was, heb ik mijn zielsverwant proberen op te roepen. Ik zag jou.”
Ze staarde hem met grote ogen aan.
“Je was nog niet eens geboren – ik weet het – het is raar. Maar ik zag jou en ik snap nu dat het ook echt zo is, Loena. Dat voelde ik vijftien jaar geleden al. Wat wij hebben is zeldzaam.”
Loena dacht diep na en er stond een sombere blik in haar ogen.
“Als we zielsverwant zijn... Heb ik jou dan een stuk van mijn ziel gegeven?”
Hij knikte en dacht na. “Dat is mogelijk.”
“Misschien dat ik je daarom probeerde te vinden. Misschien wist ik dat ik dan ook het onbrekende stuk van mezelf zou vinden.” Ze keek naar hem op. “Misschien probeerde mijn onderbewustzijn me te vertellen dat jij me terug beter zou maken.”
“Of misschien was je gewoon obsessief,” glimlachte hij en ze moest er even om lachen – ze had niet verwacht dat hij zoiets zou zeggen. Hij streelde over haar wang met zijn ijskoude vingers, tevreden om nog eens een oprechte blik te zien in haar ogen. “Ik heb je gemist,” gaf hij toe.
Ze bleef lang in zijn ogen staren. “Ik krijg steeds meer het gevoel dat we pas compleet zullen zijn als we terug samen zijn.”
Hij knikte. “Ik snap wat je bedoelt. Dat voel ik ook zo aan.”
“Gek he?” mijmerde Loena. “Als je bedenkt dat dit eigenlijk pas de derde keer is dat we alleen zijn.”
“Ik weet het...” Hij zuchtte en keek naar zijn rechterhand dat het hare nog steeds vasthield. Hij wist dat als hij zou loslaten, hij zou terugkeren naar waar hij hoorde te zijn, maar hij wilde haar absoluut niet achterlaten. Zelfs in de dood, was het gevoel dat zij uitstraalde naar hem niet te negeren. Het verrijkte zijn ziel om haar vast te hebben en het vulde zijn hart met liefde voor haar.
Ze zag hoe hij naar hun handen keek en leek te beseffen dat het met een reden was dat hij haar niet losliet. De Siberische tovenaar had het ook gezegd... U en hand... Niet gaan laten. Ze snapte het nu. Het was enkel doordat ze elkaar vasthielden, dat hij in staat was in haar wereld te verschijnen.
“Ik wil niet dat je gaat...” Ze greep nu ook zijn linkerhand vast. Ze kon hem niet laten gaan.
Hij keek haar met een verontschuldigende blik aan. “Ik wil ook niet gaan, maar ik heb geen keuze.”
Ze staarden beiden naar de grond.
“Wat nu?” mijmerde Loena. “Keer jij terug door het gordijn en keer ik terug naar mijn vader?”
“Hebben we een andere optie?”
Al was zijn vraag retorisch bedoeld, Loena’s ogen lichtten opeens op. Toen hij dit zag, wist hij meteen wat door haar hoofd ging en hij protesteerde.
“Nee – NEE, Loena, dat bedoel ik niet!”
“Ik ben niet bang!” probeerde Loena hem dapper te overtuigen.
“Loena, ik kan dit niet van je vragen!”
“Je vraagt het niet! Het is mijn eigen keuze, mijn eigen wens!”
“Maar je leven...”
“...is eenzaam en zinloos zonder jou!”
“Maar je vader...”
“...zal het heus wel kunnen begrijpen!”
Severus keek haar lichtjes geïrriteerd aan – hij stelde het niet op prijs dat ze hem iedere keer onderbrak.
“Loena, ik kan het niet toestaan,” zei hij kordaat. “Je kan niet je eigen leven nemen – dat is gewoon niet juist! En het gevaar bestaat dat je zal blijven hangen in deze wereld als je geen rust vindt voor je dood. Wil je misschien liever een geest worden dan mij vervoegen?”
Haar enthousiaste blik werd somber. Zijn harde woorden brachten haar terug naar de realiteit. “Wat moet ik dan doen?”
“Leven – zonder spijt,” antwoordde hij kort. “Ik vraag je niet om mij te vergeten. Maar leef ook nog eens voor iets anders dan mij alleen. Er is nog zoveel te ontdekken. Je hebt nog zoveel te zien. Er is een deel van jezelf dat je moet herontdekken. En wij zullen nog wel samen zijn. Ooit.”
Ze luisterde met gebogen hoofd en knikte, alsof ze een kleuter was die een verdiende straf van de meester kreeg.
“Loena...” Hij raakte haar onder haar kin aan met zijn linkerhand en ze keek omhoog in zijn ogen. “Wat wij hebben is niet van deze wereld. Het overstijgt alle tijd. Het overstijgt zelfs alle menselijke logica – ik kon slechts een essentie vatten van wat wij hadden toen ik leefde – maar er is zoveel meer tussen ons dan we nu zien of voelen. Zoveel meer dan jij nu begrijpt.”
Ze leek te kalmeren van die woorden, maar haar blik bleef sip.
“Onze zielen zijn al oud...” mijmerde ze en hij knikte.
“Ik denk niet dat ze verloop van tijd kennen,” mijmerde hij op zijn beurt. “Ze zijn er gewoon. Eeuwig.”
“Dan zal ik mijn weg terug naar jou vinden,” zei ze dapper, al was er nog steeds een hint aan verdriet te horen in haar stem.
“Ik zal je verwachten,” glimlachte hij en ze bogen zich naar elkaar voor een lange kus.
Loena voelde zijn koude lippen en rilde. Langzaam – zo langzaam dat hij ook wist wat ze deed – trok ze haar handen uit de zijne. Ze moest het nu doen – voordat de angst van hem te missen weer opdook en ze hem nooit meer zou willen laten gaan. Het moeilijkste was het toen hun vingertippen elkaar raakten. Ze aarzelde een seconde, probeerde het gevoel van de kus in te prenten – zodat de herinnering eraan nooit zou vervagen – en trok opeens haar handen uit de zijne.
Hij was verdwenen.
Loena staarde met een lege blik in de mist van het portaal. Ze nam diep adem en nam de zware deuren van de kast vast. Ze keek nog een laatste keer naar de nietszeggende, mysterieuze mist en ze glimlachte zwakjes bij het horen van het gefluister. Ze dacht voor een moment dat ze haar naam hoorde.
De rust van de mist weerspiegelde zich eindelijk weer in haar ziel. Hij had haar ontbrekende stuk teruggegeven. Dat wist ze. Ditmaal zou ze zonder hem kunnen leven.
“Tot ziens, professor.”
Ze sloot de zware deuren en liep de trappen op.
Dit was geen vaarwel.