Nomaj | Waar de magie nazindert
Zielsverwant - Afdrukversie

+- Nomaj | Waar de magie nazindert (https://nomaj.nl)
+-- Forum: Toren der Creatievelingen (https://nomaj.nl/forumdisplay.php?fid=4)
+--- Forum: De Bibliotheek (https://nomaj.nl/forumdisplay.php?fid=12)
+---- Forum: Lange Schrijfsels (https://nomaj.nl/forumdisplay.php?fid=18)
+---- Topic: Zielsverwant (/showthread.php?tid=110)



Zielsverwant - CartoonJessie - 27/08/2020

Zielsverwant
-sommige banden overstijgen alle tijd-

Voorwoord

Ik wil jullie alvast bedanken om een kijkje te nemen in deze topic. Wie mij langer kent van in de bib, weet dat ik de vervelende gewoonte heb om verhalen te beginnen en niet af te maken. Mijn langste fic – Jen Lovsky – is al jaren op een oude, stoffige plank in mijn brein weggeschoven en Gevangen in de Schaduw – waar ik zelf nog veel liefde voor koester – is om een of andere reden ook op die plank terechtgekomen.
Maar ik weiger om GidS zo snel op te geven en heb mezelf ook voorgenomen om 2010 het jaar van mijn comeback in de bib te maken. Ik zal GidS dit jaar afschrijven – dat beloof ik mezelf – en als dat is gebeurd, zal ik ook mijn afgewerkte Nanowrimo-fic posten: Bevroren Hart. Bevroren Hart heeft dezelfde hoofdpersonages als dit korte verhaal – maar natuurlijk in andere situaties. De wereld van de canon fanfictie kan heerlijk breed zijn.
Zie dit verhaal ook als canon. Niet als Alternate Universe, want voor mij is dit niet Alternate Universe. (GidS en Bevroren Hart zijn dat dan weer wel.)
Hoe dan ook, ik hoop dat jullie me een comeback in de bib gunnen! Om me te steunen in mijn comeback, zijn de bibmodjes zo aardig geweest om me J Lo te laten verplaatsen – het is dus verdwenen uit de bib – maar kan nog altijd in de toekomst terugkeren (al is dat geen voornemen voor 2010 van me,) Gevangen in de Schaduw staat nog steeds open, en dit verhaal zal ik volledig posten voordat mijn volgende verhaal hier komt te staan... Mogelijk een songfic over Sneep en Tonks. We zullen zien!
Ik ben alvast benieuwd wat de bib te wachten staat in 2010! Het is duidelijk dat het talent in deze bib met de jaren is gegroeid – laten we dat allen ook zo houden!

Wat ik jullie ook wil aantonen met Zielsverwant, is hoe ik in pure vorm schrijf. Dit verhaal heeft geen betalezer. Mijn Word heeft geen Nederlandse spellingchecker. Dit is hoe ik de Nederlandse taal zelf ervaar. (Of de Vlaamse taal – een beetje Vlaamse trots mag je een Vlaming gunnen.) Je zal zeker en vast fouten tegenkomen. Mogelijks vind je her en der een ongemakkelijke zin. Maar gelieve dit je plezier niet te laten verpesten. Ik beloof je ook dat het niet te extreem zal zijn – ik lees wel alles na natuurlijk.

Alvast bedankt om de tijd te nemen om door dit lange voorwoord te ploeteren. Ik hoor maar al te graag in de reactietopic wat jullie van dit verhaal vinden!

Een knuffel als bedankje vooraf,
Jessie


[Afbeelding: attachment.php?aid=15]


verhaal oorspronkelijk gepost in 2010

7 januari - Hoofdstuk 1 - Verwant
9 januari - Hoofdstuk 2 - Verbazing
10 januari - Hoofdstuk 3 - Verloren
13 januari - Hoofdstuk 4 - Vertrouwen
24 januari - Hoofdstuk 5 - Verbonden



RE: Zielsverwant - CartoonJessie - 27/08/2020

Hoofdstuk 1: VERWANT


De woorden in het boek voor zijn neus waren wazig door de tranen in zijn ogen. Hij probeerde ze met al zijn macht te verbijten. Als een Griffoendor dit zou zien, zou hij weer bespot worden.

“Komaan Severus...” fluisterde hij zichzelf moed in. “Gun ze niet het plezier je zo te zien...”

Hij rechtte zijn das van Zwadderich en keek om zich heen. Het Grote Meer was zo goed als verlaten. Zelfs de reuzeninktvis had zich niet laten zien. Enkele honderden meters verder zaten wat eerstejaars van Huffelpuf knalpoker te spelen.

Zij zouden hem niet durven storen. Hij, een zevendejaars van Zwadderich.

Maar toch had Severus meer behoefte aan privacy. Hij sloot het boek weer en stond op. Eerst langzaam, maar daarna steeds sneller, zette hij het op een lopen aan de oever van het Grote Meer. Toen hij een aantal minuten later geen adem meer kreeg, liet hij zich vallen in het gras bij het Meer. Hij keek terug naar waar hij vandaan kwam, maar de eerstejaars waren niet meer in zicht.

Nu hij alleen was, kwamen de tranen weer terug. Tranen van haat. Niet enkel voor James Potter, maar evenzeer tranen van haat voor zichzelf. James Potter was dan wel degene die Lily van hem had gestolen, hij was degene die het had laten gebeuren. Hij was degene die zonet een vreselijke ruzie met Lily had gehad. Hij was degene die haar had weggedreven. Hij was degene die haar nu had laten vermoeden wat de waarheid was: dat hij zich had aangesloten bij de Dooddoeners.

Snapte ze dan niet waarom? Snapte ze dan niet dat hij haar zou kunnen beschermen als ze zich niet zou inmengen met heilige Grifjes zoals Potter, Zwarts, Lupos en Pippeling?

Het had Sneep altijd verbaasd dat Lily hen had kunnen vergeven voor hetgeen ze hem hadden aangedaan in hun derde jaar! Hij had wel een weerwolf kunnen zijn! Lily had hem aanvankelijk gesteund en vriendschap vermeden met de vier Griffoendors, maar helaas was dit maar van tijdelijke aard geweest. Waarom had ze hen zo snel vergeven? Hoe kon ze hen vergeven, en hem vergeten. Hij, die er altijd voor haar was geweest. Hij, die haar al zo lang kende. Snapte ze dan niet dat ze verwant waren? Meer verwant dan zij was met die Potter?

Was er maar een manier om haar dat te doen inzien!

Sneep peinsde hierover. Was er een magische manier om te tonen wie iemands zielsverwant was? Was er een drankje of spreuk dat hiermee kon helpen? Als hij haar kon overtuigen dat ze voor elkaar bestemd waren, zou ze Potter dan laten vallen?

Hij veegde de tranen weeral uit zijn ogen en greep naar het boek naast hem. Hij betwijfelde of een boek uit de Verboden Afdeling van de bibliotheek zou kunnen helpen bij zaken van het hart. In zijn boek stonden duistere spreuken, spreuken om vijanden mee te verslaan, spreuken om duistere krachten op te roepen, maar vast geen spreuken om vriendinnetjes mee te strikken... Of toch?

Terwijl hij het boek doorbladerde, realiseerde hij zich dat, mits enige aanpassing, veel van de spreuken ook zouden kunnen helpen bij tegengestelde doeleinden.

Zijn vinger gleed opeens naar een stukje tekst en hij las luidop opdat hij het beter zou begrijpen.

“Spreuk om je aartsvijand gedaante te geven... In gevallen dat je je afvraagt wie het precies op je gemunt heeft, kan je met deze spreuk de gedaante van die persoon oproepen. Zo weet je op zijn minst hoe je aartsvijand uitziet. Nota: verdere info over deze persoon is niet op te roepen met deze spreuk.”

De woorden die daarop volgden las hij in stilte – hij wist immers goed genoeg wie zijn aartsvijand was – dat was James Potter. En dat bebrilde gezicht was het laatste dat hij nu wilde zien.

Maar terwijl hij de spreuk steeds herlas, vielen hem de juiste woorden binnen en langzaamaan vormde zich een nieuwe spreuk. Het viel nog af te wachten of deze ook daadwerkelijk zou werken, maar het was het proberen waard. Als de spreuk werkte, zou hij hem nogmaals kunnen gebruiken en aan Lily kunnen tonen. Als zij de spreuk dan ook durfde uitspreken, zou zij ook kunnen zien dat hij haar zielsverwant was.

Hij nam zijn toverstaf en hield deze dicht bij zijn hart. Hij kneep zo hard in de staf, dat het een wonder was dat de toverstaf niet brak. Stil maar duidelijk sprak hij de woorden uit.

“Geesten die de wereld kennen,

U weet wie mij kent,

Meer dan eender ander,

Wil ik dat u haar zendt,

In een beeld zo sterk

dat ik zonder twijfel weet

wie ik kan vertrouwen

en wie mijn hart begeert”

Even leek het alsof niets gebeurde, alsof hij enkel een dom vers had opgezegd. Maar hij hield de staf nog dichter vast en geloofde er harder in dat het zou werken en dat hij Lily zou zien... En er gebeurde iets.

Het water voor hem leek te verdampen in een diepe mist en door de mist zag hij een gedaante. De gedaante was nog vaag en kleurloos en Sneeps hart ging harder kloppen. Het leek een eeuwigheid te duren, maar kalm naderde de wazige gedaante door de dichte mist en de vorm werd duidelijker met iedere meter.

Langzaam maar zeker voelde Sneep hoe zijn hart tot in zijn maag zakte. De rode haren waar hij op had gehoopt werden blond, de groene ogen blauw en de das van Griffoendor veranderde in een das van Ravenklauw.

De teleurstelling was zo groot dat Sneep het liefste wilde dat de gedaante weer onmiddellijk verdween, maar dit gebeurde niet. En al was de teleurstelling nog zo groot, zijn nieuwsgierigheid naar wie dit was, was minstens even groot.

Ze keek hem aan met grote, blauwe ogen, die zowel intrigerend als vaag waren. In haar oren had ze oorbellen die leken op radijsjes en haar toverstaf stak achter haar rechteroor. In haar armen hield ze een boek, of eerder een magazine waarvan de letters onduidelijk voor Sneep waren. En al keek hij nog zo lang naar haar, hij herkende haar niet. Hoe kon hij een meisje als haar niet gezien hebben? Ze leek niet veel jonger dan hem. Zat ze dan in het vierde? Het vijfde? Hij had alle sorteringen in zijn schoolcarriere meegemaakt, maar nooit had hij iemand gezien met zulk blond haar.

Hoe kon zij dan zijn zielsverwant zijn? Hij kende haar niet eens!! Het frustreerde hem mateloos dat hij haar niet kende, ongeacht hoe lang hij naar haar keek, en geirriteerd wendde hij zijn blik af.

Toen hij een moment later terug keek, was ze, samen met de mist, verdwenen. Alles leek weer bij het oude. Alles was weer bij het oude. Hij was nog steeds geen stap verder om Lily voor zich winnen. En volgens de test was zijn zielsverwant een meisje wat hij nog nooit van zijn leven had gezien. Al snel vervloekte hij zich om dit vreselijke idee uit te voeren. Hij zou Lily het nooit laten weten – en hij zou het haar zeker nooit laten proberen. Als zij James zijn gedaante te zien zou krijgen, zou hij vast en zeker sterven van verdriet.

Hij besloot nooit meer erover te spreken. Hij nam zich zelfs voor om er nooit meer aan terug te denken. En al bleef hij bij dat standpunt en verbande hij alle gedachten aan de spreuk gedurende vele jaren, hij zou het nooit echt vergeten.


RE: Zielsverwant - CartoonJessie - 27/08/2020

Hoofdstuk 2: VERBAZING


“Professor Sneep!”

Sneep kreunde. Niet hem weer. Wanneer zou hij hem nou eens met rust laten? Het was nog maar één september en dus de eerste dag dat ze collega’s waren, maar nu al had hij Sneep genoeg geïrriteerd voor een heel jaar.

“Professor Sneep, zou u het erg vinden als ik u vervoegde bij dit feestmaal?”

“Wat denkt u zelf?”, antwoordde Sneep zonder enige emotie te laten blijken in zijn vraag.

“Ha, goede Severus!” De man klopte Sneep joviaal op zijn schouder en schoof aan bij de leerkrachtentafel in de Grote Zaal. “Bedankt voor het compliment, maar laat me verzekeren dat dat absoluut niet nodig is! We zijn immers collega’s! Ik word liever niet dagelijks herinnerd aan de briljante avonturen die ik de afgelopen jaren heb beleefd. Niet dat ze niet interessant zijn! Als je mijn boeken hebt gelezen, weet je vast hoe spannend ze waren, en inderdaad, af en toe is het wel leuk om ze te hervertellen! Maar ik ben hier als professor en zal mijn tijd moeten investeren in het verbeteren van huiswerken van die kleine dreumels. Als ik constant verhaaltjes moet vertellen om jullie avonden op te fleuren... Welnu, laat me dan zeggen dat ik dan tegen het einde van het jaar aan chronisch slaaptekort zou lijden!”

Sneep rolde met zijn ogen terwijl Smalhart om zijn eigen grap lachte.

De stoel aan de andere kant van Sneep schoof opeens als bij magie naar achteren en Sneep keek opzij. Het was niet magisch gebeurd, het was slechts professor Banning geweest. Hij was de enige professor die er af en toe in sloeg om Sneep te verrassen. Zo klein als hij was, sprong hij Sneep niet snel in het oog en daarenboven was hij een rustig persoon, die geen lawaai maakte om zichzelf aan te kondigen, in tegenstelling tot Smalhart.

“Dag Severus, Gladianus,” groette de kleine professor hen beleefd. “Is het niet spannend? Alweer een nieuw schooljaar en nieuwe, leergierige eerstejaars!”

“Voor mij zijn ze allemaal nieuw, eerstejaars of niet!” gaf Gladianus toe. “Maar geen zorgen! Ik zal ze snel genoeg leren kennen! Ik durf te wedden dat ik al hun namen nog in de eerste week kan memoriseren. Mijn geheugen is zodanig getraind dat zelfs een Ravenklauwer me niet kan bijhouden!”

Sneep zag dat Banning daar iets op wilde zeggen, maar zich op het laatste moment bedacht. Slimme zet, vond Severus. Tegen het dikke hoofd van Smalhart kon toch geen enkel argument het halen.

Het rumoer onder de leerlingen en leerkrachten nam af toen Perkamentus binnenkwam en iedereen toesprak. Sneep keek rond en zijn ogen dwaalden af naar de tafel van Griffoendor. Al snel zag hij Hermelien Griffel, terug voor haar tweede jaar van onuitstaanbare betweterij tijdens zijn lessen Toverdranken. Maar Potter en Wemel ontbraken. Sneep keek wel drie keer de tafel van Griffoendor af en kwam dus driemaal tot dezelfde conclusie: ze waren er niet.

Hij was zo diep in gedachten verzonken, dat hij amper hoorde wat Perkamentus te zeggen had. Sterker nog, hij had pas door dat de eerstejaars al binnen waren toen de Sorteerhoed begon te zingen.

Hij bekeek de kleine ettertjes die met grote ogen naar de Sorteerhoed keken. Sommigen leken al meer nerveus dan de anderen. Eén jongen in het speciaal zag er nogal hyper uit en stond nerveus heen en weer te wippen. Hij keek iedere drie secondes achter zich en Severus zag dat de jongen steeds naar de leerlingentafel van Griffoendor keek en zelfs wuifde – maar niemand wuifde terug... Hij vroeg zich af wie de irritante jongen mogelijk kon zijn... Vast geen puurbloed.

Sneep wachtte geduldig de sorteringen af. Enkele bekende tovenaarsnamen passeerden en er waren al een handvol nieuwe Zwadderaars gesorteerd toen Anderling de naam “Kasper Krauwel!” riep.

De jongen rende zo enthousiast naar de Sorteerhoed, dat hij bijna met krukje en al omkieperde. De Sorteerhoed had als gevolg maar drie secondes nodig om tot zijn beslissing te komen. “GRIFFOENDOR!”

Gejuich steeg op van de tafel van Griffoendor, waar Potter en Wemel nog steeds ontbraken, en Anderling wachtte tot het gejuich was uitgestorven voordat ze de volgende naam op haar lijstje afriep.

“Loena Leeflang!”

Het groepje eerstejaars dat nog was overgebleven, splitste uiteen om een klein meisje door te laten.

Sneep had maar een fractie van een seconde nodig om te beseffen wie zij was. Ze zag er veel jonger uit dan het visioen van zoveel jaren eerder. Maar het was met dezelfde mysterieuze en vage blik in haar ogen dat ze naar de Sorteerhoed keek en haar haren waren even vuilblond en krullend. Zij was het gewoon. Ze droeg geen oorringen in de vormen van radijsjes, maar vreemdgenoeg had ze wel een bloemenkrans op haar hoofd. En ze was veel kleiner. Zo klein, dat het geen wonder was dat Sneep haar nog niet had opgemerkt.

“Juffrouw Leeflang, zou je die bloemenkrans van je hoofd willen halen?”, vroeg professor Anderling beleefd, maar Sneep kende de oude lerares Transfiguratie goed genoeg om de irritatie in haar stem te horen.

Loena leek even niet te weten wie tegen haar sprak, maar keek langzaam omhoog, waar haar ogen die van Anderling ontmoetten. Al leek het even te lijken alsof ze helemaal niets zou zeggen, na een paar momenten sprak ze dan toch. “Madeliefjes zouden helpen bij het maken van belangrijke beslissingen in het leven... Ze helpen bij de juiste keuze nemen op lange termijn. Maar ik veronderstel dat u gelijk heeft en dit de klus van de Sorteerhoed onnodig ingewikkeld zou maken.”

Voorzichtig nam ze de krans af en bukte ze zich. Ze legde de krans met dezelfde voorzichtigheid alsof het een baby was op de grond.

Sneep voelde langzaamaan zijn bloed koken. Hoe langer hij naar haar keek, hoe meer hij ervan overtuigd was dat zij NIET zijn zielsverwant was. Zo een vaag kind had hij nog nooit gezien!! De langzaamheid en gerustheid waarmee ze op het krukje ging zitten, maakte hem woedend van onbegrip. Zelfs al waren ze op een of andere manier verbonden, ze was nog een echt kind! Hij was een volwassen man van 36 jaar! Op welke manier zou zij verwant kunnen zijn aan hem?

Toen ze eenmaal op het krukje zat, zette Anderling de Sorteerhoed op haar hoofd. Deze had er even voor nodig om tot een conclusie te komen en Sneep hoopte dat het niet Ravenklauw zou zijn. Als het iets anders dan Ravenklauw was, betekende dat dat zijn visioen misschien toch niet accuraat was geweest. Maar de Sorteerhoed stelde de toverdrankmeester teleur...

“RAVENKLAUW!”

Sneep schoof zijn stoel ruw naar achteren en liep geïrriteerd weg. Hij gooide de deur die de leerkrachten gebruikten om in de Grote Zaal te komen hard achter zich dicht.

Terwijl Loena naar de tafel van Ravenklauw liep, hoorde ze een deur luid dichtsmakken. Ze draaide haar hoofd even om het geluid ten volste in zich op te nemen, herinnerde zich een oud artikel uit de Kibbelaar, en mompelde in zichzelf: “Vast een boze Poortflupper...”


RE: Zielsverwant - CartoonJessie - 27/08/2020

Hoofdstuk 3: VERLOREN


Het schip van Klammfels stond aangemeerd bij het Grote Meer en Sneep verliet gefrustreerd de aanmeerplank. Karkarov had hem uitgenodigd voor een diner, maar had voortdurend geprobeerd hem aan het praten te krijgen over Voldemort en de terugkeer van de Dooddoeners op het Wereldkampioenschap Zwerkbal. Sneep had zo lang mogelijk de bal afgehouden en zoveel mogelijk opmerkingen genegeerd. Maar hoe dan ook was het een onuitstaanbare avond geweest. Hij zou harder zijn best moeten doen om Karkarov te vermijden en vooral niet meer mogen ingaan op uitnodigingen van hem om eens “bij te praten”.

Al scheen de maan slechts zwak in het duister van die koude decemberavond, Sneeps aandacht werd haast onmiddellijk getrokken door iets lichts op het pad naar Zweinstein. Hij trok voor de zekerheid zijn toverstaf en liep dichter, maar liet zijn toverstaf weer zakken toen hij zag wie het was.

Loena Leeflang, de vreemdste Ravenklauwer waarvan hij ooit het misgenoegen had gehad haar in zijn lessen te hebben. Vreemd, maar tegelijkertijd ook... intrigerend... op een rare en onbegrijpbare manier.

Sneep herinnerde zich zijn visioen iedere keer dat hij haar zag, maar snapte nog steeds niet waarom hij haar van alle mensen op aarde in zijn visioen had gezien. Hij ontkende nog steeds dat ze op ook maar een of andere manier verwant konden zijn.

Sneep naderde haar geruisloos. Ze had nog niet opgekeken van de grond, die ze oplettend inspecteerde terwijl ze richting het Verboden Bos wandelde. Het waren haar lichte haren geweest die Sneep in het maanlicht waren opgevallen, dat en haar... blote voeten.

Terwijl Sneep haar richting uitstapte, bedacht hij zich dat hij iets tegen haar moest zeggen – haar tenminste naar binnen moest sturen – het was immers laat en de andere studenten zaten in hun knusse en warme leerlingenkamers. “Goedenavond juffrouw Leeflang,” groette hij haar – beleefder dan dat had hij nog nooit een leerling aangesproken.

Loena keek op van de witbevroren grond en hield haar hoofd schuin met een licht geïnteresseerde blik in haar ogen. “Goedenavond professor Sneep,” groette ze hem terug. “Een mooie winteravond, he?”

Sneep wist even niet wat daarop te zeggen. “Ja, euh, natuurlijk,” reageerde hij snel en onnatuurlijk beleefd voor zijn doen. “Maar iets te fris om blootvoets te wandelen, of niet?”

“Ja, het is best fris,” gaf Loena toe. “Misschien dat ik op de terugweg schoenen kan aandoen.”

Sneep haalde zijn wenkbrauw op. Op de terugweg? “Waar zijn je schoenen dan?”

Loena ging langzaam met haar hand in haar zak en haalde er een briefje uit. Ze gaf het aan Sneep, die aarzelend het briefje aannam en opende. Het handschrift was slordig en hij las stil voor wat er geschreven stond. “Lijpo, je schoenen liggen buiten...” Hij las even in stilte verder en schudde zijn hoofd voordat hij het luidop zei. “...en hopelijk jij ook binnenkort.” Sneep keek Loena aan, om te zien of er een reactie van haar kwam op hetgeen hij zonet had voorgelezen, maar haar blik was even dromerig als altijd.

“Het is fijn dat ik nu weet waar te zoeken,” voegde ze zelf toe.

Hij kon haar enkel fronsend aankijken. Ze hadden haar in het briefje Lijpo genoemd, ze hadden haar zelfs gezegd dat ze liever hadden dat ze weg was... En toch leek ze dat niet erg te vinden?! Wat was er toch maar mis met dit kind?

“Je gaat toch niet zo verder zoeken, juffrouw Leeflang? Ten eerste is het veel te laat om nog buiten te zijn, en ten tweede zijn er gemakkelijkere manieren om je schoenen te vinden.” Sneep demonstreerde met zijn toverstaf. “Accio schoenen!”

Loena had Sneep geobserveerd en keek nu om zich heen. Na een minuut hoorden ze een fluitend geluid en opeens vlogen de schoenen naar hen toe en vielen ze voor Sneeps voeten neer.

“Vind je dat niet veel efficiënter?” vroeg Sneep aan Loena.

Loena glimlachte terwijl ze haar schoenen opraapte en de veters losbond.

“Hangt er vanaf. Als het doel louter het vinden van de schoenen is, dan jazeker.”

Sneep was verward door haar antwoord. “Wat zou anders belangrijker zijn dan je doel?”

Loena glimlachte mysterieus. “Het is niet altijd het doel dat van belang is, de reis is minstens even belangrijk. De dingen die je onderweg leert zijn vaak belangrijker dan het vinden van je schoenen.”

Sneep keek haar met een rare blik aan terwijl de betekenis van die woorden tot hem doordrong. Het was een mooie filosofie – maar hij kon niet vatten hoe zo een jong meisje – een derdejaars – tot zo een filosofie kon komen.

“U ziet er bedrukt uit,” merkte Loena op terwijl ze op de grond ging zitten en haar schoenen aantrok. “Is er iets mis?”

Het was zo vreemd dat zij hem zonder enige schaamte zo een vraag durfde te stellen. Zo vreemd, dat zijn mond openviel en hij defensief reageerde. “Neen, helemaal niet! Hoe kom je erbij?!”

Zijn toon was echter zo onnatuurlijk dat het niet duidelijker kon zijn dat de waarheid het tegenovergestelde was.

Loena bond haar veters vast en ging verder alsof ze het slechts over het weer hadden.“Het is wel heel duidelijk dat dit Toverschooltoernooi maar een duister kantje heeft. Ik ben ook bedrukt.”

Dit verraste hem. Dit kind, dat altijd met haar hoofd in de wolken leek te lopen, besefte dat er meer aan de hand was met het Toverschooltoernooi dan anderen aannamen. Zelfs Perkamentus leek zich niet ten volle bewust van het dreigende gevaar, maar dit kind...

“Ik denk dat er Duistere tovenaars mee gemoeid zijn. Waarom zou anders Harry Potter’s naam getrokken worden? Het klopt gewoon niet. En nu ik u bedrukt zie, ben ik er wel helemaal van overtuigd dat er iets mis is.”

“Hoezo?” Hij klonk wantrouwend. Wat deed zijn humeur eraan toe? Waarom was zijn bedrukte blik doorslaggevend?

“U komt van Karkarov’s schip.” Loena kwam recht van de grond en keek hem in zijn duistere ogen aan. Iedere andere leerling zou hebben teruggedeinsd van de blik die hij droeg, maar zij niet. “Karkarov heeft net als u een verleden als Dooddoener. Hij lijkt u veel te volgen. Het viel me op dat hij steeds naast u wil zitten aan de staftafel in de Grote Zaal. En als u niet naast hem zit, volgen zijn ogen u overal. U lijkt het er echter niet hoog mee op te hebben. Ik denk dat jullie beiden tekenen hebben gehad dat de terugkeer van de Heer van het Duister niet is uit te stellen. En u zit nu natuurlijk in een heel moeilijk parket.”

Nooit eerder had hij zo hard moeite moeten doen om niet rood uit te slaan. Dit kind leek hem en de hele situatie met zo een gemak te analyseren dat het haast leek alsof ze ingehuurd was als spion door het Ministerie – of helderziend was – al geloofde hij niet dat dit mogelijk was.

“Hoezo?” Weeral stelde hij dezelfde vraag – maar ditmaal was er geen toon van wantrouwen, maar een toon van voorzichtige interesse. Haar mening werd met iedere zin die ze zei belangrijker voor hem.

“Perkamentus heeft zich borg gegeven voor u toen u deze job aannam.” Ze zag hoezeer hij verschrok dat zij dat wist – hij ademde namelijk opeens heel snel door zijn neus in en zijn ogen werden lichtjes groter dan normaal. “Oh, ik zeg het niemand hoor. Vader heeft het me verteld. Hij is er ook maar bij toeval achtergekomen. Maar wat ik bedoel is – als u het vertrouwen van Perkamentus hebt, bent u ook echt te vertrouwen. En als u te vertrouwen bent, bent u tegen de terugkeer van de Heer van het Duister. En als u daartegen bent, bent u er vast ook niet mee opgezet dat voormalige Dooddoeners zoals Karkarov u overal achtervolgen. En uw bedrukte blik verraadt dat u ergere kopzorgen heeft dan huiswerken verbeteren van zevendejaars. De terugkeer van de Heer van het Duister lijkt mij het enige te zijn dat iemand zo een grote kopzorgen kan geven.”

Loena draaide zich opeens om terwijl een groepje vleermuizen krijsend boven de bomen steeg van het Verboden Bos. Zo gefocussed als ze was geweest op haar gesprek met haar toverdrankprofessor, zo aandachtig keek ze nu naar de vleermuizen.

Sneep stond versteld. Niet gewoon van hetgeen ze had gezegd – maar ook van hoe ze het had gezegd. Zo kalm en zonder hem te beoordelen. Voor het eerst – hoe onwaarschijnlijk het hem al die jaren had geleken – zag hij in dat ze verwant konden zijn. Dit kind, dat net als hem in zijn jonge jaren gepest en geridiculiseerd was, dat zwakker leek dan haar klasgenoten omdat ze steeds alleen was, had een zodanig intelligente kijk op de wereld dat ze hem wist te doorgronden. Geen andere leerling had ooit dat inzicht gehad en hij voelde een vreemde bewondering voor haar – zoiets had hij nog nooit gevoeld. Hij was er sprakeloos van.

Toen de vleermuizen uit het zicht waren, keek ze hem weer aan en merkte dat hij niets wist terug te zeggen.

“U zal er vast niet met veel mensen over kunnen praten. En ik verwacht ook niet dat u op mijn opmerkingen reageert. Meestal zwijgen mensen als ik gelijk heb over iets. Meestal zwijgen mensen in het algemeen tegen mij...” Ze glimlachte en pauzeerde even terwijl ze daar diep over nadacht. “Professor Anderling zegt dat ik te direct ben, maar ik vind dat dat nog wel meevalt. Ik denk eerder dat andere mensen te ondirect zijn. Maar u bent ook best wel direct. Als u iemand niet leuk vindt, zegt u dat ook gewoon in hun gezicht. En als u een van uw leerlingen van Zwadderich goed vindt, zegt u dat ook zonder een blad voor de mond te nemen. Andere leerkrachten zijn veel vager.”

Hij wist niet hoe het kwam, maar haar gebabbel werkte kalmerend op hem. Zij wist dan wel van zijn Dooddoenersverleden af – iets waar hij zich zodanig voor schaamde dat hij het zou besterven als andere leerlingen het zouden weten – maar het leek hem in haar geval niets te deren. Ze mocht het weten. Het voelde zelfs goed dat zij het wist.

“U lijkt wel nooit iets aardigs te kunnen zeggen over Ravenklauwers, maar ik vermoed ook dat dat te maken heeft met uw verleden als Dooddoener. Als u aardigheid zou laten blijken, zou u door de Zwadderaars niet meer serieus worden genomen. En dan zouden hun ouders dat ook horen. En dus ook enkele Dooddoeners... En dan zou u pas echt in de problemen zitten. Ik denk dat het wel slim is, zoals u al die jaren uw imago op Zweinstein hebt weten op te bouwen tot die van een zeer onaangenaam persoon. Onaangename personen zijn veel overtuigendere Dooddoeners.”

Hij kon echt niet geloven dat ze dit gesprek met elkaar hadden – of tenminste – dat zij tegen hem sprak en hij stilzwijgend met alles akkoord ging. Maar ze leek ook te snappen waarom hij niet kon reageren op hetgeen ze zei.

Ze glimlachte opeens en boog haar hoofd dankbaar. “Bedankt voor het gesprek, professor. Ik hoopte al langer op een teken van bevestiging.”

Sneep kreeg voor een klein moment een wrang gevoel en moest haar tegenspreken. “Welk teken van bevestiging heb ik dan gegeven?”

Loena glimlachte mysterieus. “U zweeg.” Ze knikte naar hem als teken van dank en draaide zich om richting Zweinstein. “Goedenacht, professor.”

Voor een moment wilde hij protesteren. Hij wilde haar doen geloven dat wat ze dacht een grote leugen was... Ook al was het dat niet. Maar hij kon het niet. Hij kon haar beeld van hem niet veranderen. Het ontbrak hem aan de moed om dat te doen. Omdat zij de enige persoon was ter wereld die zonder moeite een glimps van zijn persoonlijkheid leek te bevatten, wilde hij het niet. Het was hem teveel waard.

Hij zag haar wegstappen en wilde haar volgen. Hij wilde haar vragen om met hem een wandeling te maken – zodat ze meer zou kunnen vertellen over hoe zij de zaken allemaal zag. Maar ook dat kon hij niet. Het ontbrak hem aan lef. Hij zou haar zo graag horen vertellen over wat zij dacht dat hij was, maar het kon gewoon niet. Niet nu.

Misschien dat er zich nog een moment zou voordoen. Misschien dat hij haar nog eens een keer zou kunnen vinden op het pad naar het Grote Meer – misschien dat ze ooit nog een keertje op zoek zou gaan naar verloren schoenen. Hij hoopte dat hij er dan de volgende keer niet zo verloren zou bijstaan.


RE: Zielsverwant - CartoonJessie - 27/08/2020

Hoofdstuk 4: VERTROUWEN


Het schoolhoofd liep met een zwaar hoofd door de duistere gangen van Zweinstein. Ooit hadden deze gangen licht uit gestraald, maar niet nu de Kragges hier waren ingetrokken. Niet nu de Heer van het Duister was teruggekeerd en Perkamentus dood was... Maar daar was hij zelf verantwoordelijk voor.

Schoolhoofd Sneep. Hij sneerde zelf al om de titel. Hij was veel te jong om schoolhoofd te zijn – het jongste schoolhoofd ooit! Er was nog nooit een schoolhoofd jonger dan 65 aangesteld geweest op Zweinstein.

Maar wat erger was dan de titel van schoolhoofd, was de verantwoordelijkheid. De verantwoordelijkheid die hij had gehad van het moment dat de Heer van het Duister had gezegd: “Severus, jij kent Zweinstein, zijn staf en zijn leerlingen beter dan enig ander en bent degene die Perkamentus heeft vermoord. Het lijkt me niet meer dan logisch dat jij zijn plek inneemt.”

Hij had het verwacht. Zelfs Perkamentus had het verwacht – ze hadden het erover gehad. Hij moest hem opvolgen en de veiligheid waarborgen van de studenten – zelfs in die duistere tijden. Hij moest zorgen dat de andere professoren ook niets overkwam. Maar tegelijkertijd had hij ook een reputatie hoog te houden. Een reputatie van genadeloze moordenaar – van Dooddoener. Hij wilde de studenten wel helpen – maar hoe kon hij als er leerlingen waren die hem probeerden te dwarsbomen? En de leerkrachten toonden hem niets anders dan disrespect en angst. Het was zo vreselijk deprimerend allemaal. Vooral het feit dat er leerlingen waren die hij probeerde te beschermen, maar die hem desondanks aanvielen.

Marcel Lubbermans, Ginny Wemel en – het kwetste hem – Loena Leeflang. Ze waren er zo van overtuigd dat hij door en door slecht was, dat ze hem probeerden te boycotten, te ridiculiseren. Iedere andere Dooddoener had hen alle drie al gedood na zoveel pogingen om hem tegen te werken – maar hij kon het niet! Zijn geduld met Lubbermans en Wemel was op aan het geraken – hij haatte hen voor de benarde posities waarin ze hem wisten te brengen, vaak voor de ogen van de Kragges zelf. Maar iedere keer liet hij ze – lichtjes tegen zijn zin – met een milde straf vertrekken.

En toch hadden ze het niet door. Toch snapten ze niet hoeveel genade hij hen toonde. Hun blikken waren zo haatvol dat hij wist dat hij zijn rol goed speelde. Zo goed, dat ze echt geloofden dat hij een monster was. Hij had zelfs niet één keer in Loena’s ogen durven kijken sinds hij Perkamentus had vermoord. Ze was slim en doordringend – dat wist hij – maar zelfs dit geheim zou zij niet kunnen ontrafelen. Niemand anders snapte hoe de vork in de steel zat, dus zij ook niet.

Terwijl hij door de gangen stapte, besefte hij zich in welk moeilijk parket hij zat. Ze zouden Loena gaan ontvoeren. Niet hij zelf, maar de Kragges. En dit alleen maar om het simpele feit dat haar vader geen lieve woorden over de Heer van het Duister wist te schrijven in zijn fantasieblaadje. Om die idiote reden gingen ze Loena meenemen en haar doen afzien. En er was niets wat hij eraan kon doen. Absoluut niets.

Maar toch kon hij zijn benen niet stoppen. Hij wandelde zo snel door de gangen dat zijn cape achter hem wapperde. Zijn blik keek wantrouwend in alle hoeken en hij had continue zijn toverstaf gereed. Sinds de val van Perkamentus had hij zelden nog langer dan een uur zijn hand van zijn toverstaf gehouden. Zelfs in zijn slaap hield hij continue zijn toverstaf vast. Hij sliep zo onrustig dat het geen wonder was dat hij er vreselijk uitzag.

Hij liep van de gangen voor de leerlingenkamer van Ravenklauw tot de ziekenboeg. Van de ziekenboeg tot de Grote Zaal. Van de Grote Zaal tot aan Hagrid’s Hut. En van Hagrid’s Hut tot aan de astronomietoren. En het was daar – na meer dan twee uur wandelen door de gangen van Zweinstein – op de trappen voor de astronomietoren – dat hij licht geneurie hoorde. Er was slechts één persoon op Zweinstein die in deze duistere tijden zou neuriën. Het moest haar wel zijn.

Hij keek voorzichtig om zich heen – hij was niet gevolgd, daar was hij zeker van. Snel spoedde hij zich met grote passen de trappen op en hij hoorde hoe het zachte geneurie stopte – alsof ze nu enkel nog luisterde. Hij haastte zich nog sneller de trappen op en toen hij haar enkele treden boven hem zag staan, zag hij ook de toverstaf die ze verdedigend voor zich uithield.

Terwijl ze beiden op de trappen stonden met hun toverstaffen op elkaar gericht, leken ze enkel oog te hebben voor elkaars handen. Wie zou het eerste een spreuk gebruiken? Wie zou het eerst een gevaarlijke polsbeweging maken?

Maar na een tiental secondes naar haar toverstaf te hebben gekeken, besefte hij dat instinct hem even had overmand en geeneen van hen beiden als eerste een spreuk zou uitspreken. Nog steeds kon hij het niet aan om in haar ogen te kijken, maar hij stak zijn toverstaf weg – dat risico durfde hij nemen – en hij fluisterde opeens iets waar Loena zich niet meteen aan had verwacht.

“Naar boven. Nu.”

Hij zag de aarzeling in haar voetstappen terwijl ze zich omdraaide. Het was hem duidelijk dat ze dit niet wilde, maar toch liep ze voor hem op naar de Astronomietoren. Ze liep verder tot ze zich boven op de toren bevond en het domein van Zweinstein zich onder haar uitstrekte.

Al die maanden had Severus deze plek proberen te vermijden. Ironisch dat van alle plekken – hij hier Loena zou aantreffen – op de plek waar hij zijn laatste greintje menselijkheid had opgegeven door Perkamentus te vermoorden. Hij hoopte dat hij iets van zijn menselijkheid kon herwinnen door haar te waarschuwen. Hij moest wel. Als hij dit niet deed, zou zijn geweten nooit rust kennen.

Ze draaide zich om en voor het eerst sinds voor de dood van Perkamentus keken ze elkaar in de ogen. De blik die hij al die tijd had proberen te vermijden, verwarde hem nu meer dan wat dan ook. Er was geen verwachte blik van haat – hooguit een blik van onbegrip en wantrouwen. Maar er was geen twijfel mogelijk, deze blik deed meer pijn dan de blik die hij had verwacht.

Hij verschrok zich echter een moment toen hij zag dat ze een snede had in haar kaak.

“Wat is er gebeurd?” vroeg hij haar ruw en ongemakkelijk.

Haar vingertippen raakten de snee in haar kaak aan en haar gedachten dwaalden even af, alsof ze er heel lang over moest nadenken om te herinneren wat er was gebeurd.

“Dat was mijn eigen schuld. Ik was naar de Terzielers gegaan. Ze hadden best wel veel honger. Eentje liep weg, een jong, en ik volgde hem, maar toen klapte een tak in mijn gezicht...” Het leek haast alsof Loena niet meer dan dat durfde te vertellen aan hem. Het was duidelijk dat ze hem wantrouwde.

“Je zou iemand ernaar moeten laten kijken.” Zijn stem was even streng als zijn blik, maar toen hij zag hoe zelfs zij niets meer durfde te zeggen tegen hem – wat zo anders was dan die keer dat ze haar schoenen kwijt was al die jaren eerder – besefte hij dat hij niet alleen te hard was voor haar, maar ook voor zichzelf. Hij wilde dat hij voor even – al was het maar voor een minuut – dat masker kon laten zaken, maar het was niet gemakkelijk.

“Ik moet je wat vertellen...” Zijn toon was al iets minder dreigend en hij slikte.

Ze keek hem afwachtend aan.

“Je hoeft niets te zeggen,” begon hij stil en hij wendde zijn blik weer van de hare weg. “Maar ik hoop dat je discreet kan zijn over hetgeen ik je ga zeggen. Ik breng slecht nieuws.” Hij liep naar de rand van de astronomietoren en keek naar beneden. Zo hoog... Zo hoog, en hij had de levensloze Perkamentus gewoon naar beneden laten vallen. Hij had nooit een keuze gehad. Of misschien wel – maar hij had gewoon niet durven kiezen om tegen Perkamentus in te gaan. Hij schudde die gedachte van zich af en nam een diepe adem.

“Morgen, op de trein naar huis, mogelijks zelfs voordat de trein vertrekt, zullen de Kragges je overmeesteren en ontvoeren. Ik wil je gewoon zeggen... om niet tegen te stribbelen. Laat je vrienden hier buiten. De Kragges hebben namelijk directe orders van de Heer van het Duister om je te ontvoeren en iedereen die in de weg staat te vermoorden. Ik ben bang dat ik je verder niet kan helpen, maar doe alsjeblieft wat ik zeg en blijf alleen. Zoek je vrienden niet op. En wanneer ze je overmeesteren, vecht niet terug.”

Hij slikte. Nog steeds durfde hij haar niet aan te kijken. Het voelde vreselijk dat hij niet meer kon doen voor haar. Vreselijk dat hij haar moest zeggen om zich te laten overmeesteren door genadeloze Dooddoeners om daarna mogelijks voor de rest van haar leven in gevangenschap te zitten.

Hij hoorde plots een snik en draaide zich om, nog net op tijd om te zien hoe ze op haar knieën viel en haar handen voor haar ogen hield. Dit had hij totaal niet verwacht en hij kon voor een moment enkel hulpeloos toekijken, totdat hij zichzelf dwong om te reageren.

Hij snelde dichterbij en ging voor haar zitten, maar hij durfde haar niet aan te raken en legde zijn handen gespannen op zijn bovenbenen.

“Het spijt me,” verontschuldigde hij zich. “Ik kan echt niets anders voor je doen dan je waarschuwen. Het is geen aangenaam vooruitzicht, maar als je je stilhoudt en niet tegenstribbelt, zullen de Dooddoeners je misschien sparen.”

Loena deed haar handen voor haar ogen weg en keek hem met betraande ogen aan. Hij had zich nooit ingebeeld dat Loena ergens een traan om zou laten – ze leek altijd zo dromerig en van de wereld weg – maar toch huilde ze. “Ik ween niet om morgen,” snikte ze. “Ik ween om de afgelopen maanden.”

Sneep keek haar onbegrijpend aan en wilde bijna naar achteren kruipen toen ze opeens zijn hand greep en met haar andere hand de tranen uit haar ogen wreef. “Ik dacht echt dat u was bezweken voor de wil van de Heer van het Duister. Dat ik zo stom kon zijn om niet te zien hoe het écht was!” Ze leek boos op zichzelf en schudde haar hoofd. “Ik kan me niet inbeelden hoe moeilijk het voor u wel moet zijn! En om te bedenken dat we u zo hebben uitgedaagd!! Ik vond eigenlijk al dat onze straffen zo licht waren... Waarom heb ik het niet eerder beseft!”

Severus voelde zijn hoofd zwaar worden. Haar stem klonk meer geëmotioneerd dan gewoonlijk en hij kreeg er kriebels van. Het klonk niet als de Loena die hij gewoon was in zijn lessen – of als de Loena die hij verwacht had. Maar ze leek het te snappen – dat hij goed was. Langzaamaan leek ze dat gewaar te worden.

“Maar waarom vermoordde u Perkamentus? Ik heb me zo een enorme vragen daarbij gesteld, ik kan het nog steeds niet vatten... Waarom iemand doden die aan je eigen kant staat? Om zo het feit dat je goed bent nog harder te maskeren? Maar waarom Perkamentus?! We hadden hem nodig!”

Hij aarzelde niet. Hij had dit geheim al die maanden alleen moeten dragen en het was heel zwaar voor hem. Al maandenlang kon hij er niet van slapen. Zij mocht het weten – zij kon het geheim met hem dragen. Hij wist het want hij vertrouwde haar. Hij had geen flauw idee hoe het kwam – maar in tegenstelling tot alle andere mensen die hij kende, kon hij haar zijn ware ik niet verbergen. Iets in haar nodigde hem uit om al zijn geheimen prijs te geven.

“Hij vroeg het me,” zei hij kort en de blik in haar ogen vertelde hem dat ze het stilaan begon te begrijpen en haar stem klonk zwak.

“Hij wilde liever sterven aan de hand van een vriend, dan aan de hand van een vijand... Is dat het?”

Hij knikte als antwoord op Loena’s vraag en ze schudde ongelovend haar hoofd.

“Zo simpel... Dat niemand het inzag...” mijmerde ze.

De ware situatie was nog iets complexer geweest, wist Severus. Het was ook om Draco levend te houden – het was ook omdat Perkamentus sowieso zou sterven – het was ook om Severus zijn band met de Duistere Heer te versterken... Maar bovenal had hij het voor Perkamentus gedaan. Omdat hij het had gevraagd.

“Professor...” Loena schudde ellendig haar hoofd. “Ik voel zo een medeleven voor u. Niemand die u vertrouwt, niemand die u kan vertrouwen. En zo een duister geheim dat u moet meedragen... Geen wonder dat u er zo slecht uitziet de laatste tijd!”

Hij moest even grijnzen met die opmerking van haar en kneep in haar hand. Al die tijd had ze hem niet losgelaten.

“Ik kan niet geloven dat je liever je medeleven met mij betuigt dan stilstaat bij je eigen ongeluk. Ik voel net meer medeleven met wat jou te wachten staat.”

Loena haalde even haar schouders op. “Het is om vader te doen, niet? Zodat ze kunnen controleren wat de Kibbelaar drukt. Daarom willen ze mij.”

Hij knikte en ze ging iets opgeluchter verder. “Dan zullen ze me ook niet doden. Als ik dood ben, kan vader weer schrijven wat hij wil. En zelfs als ik sterf...”

Haar glimlach verontrustte hem voor een moment en hij onderbrak haar.

“Ben je niet bang om te sterven?”

“Nee,” zei Loena kort. “Dat betekent niet dat ik het wil, maar er zijn ergere dingen dan de dood.”

Hij moest weeral grijnzen om hetgeen ze zei. Hij besefte dat hij zich in geen maanden zo opgelaten had gevoeld en hij was dankbaar ervoor. De reden dat hij lachte, was omdat ze hem herinnerde aan Perkamentus. Zijn wijsheid leek niet verloren te zijn gegaan – al trok hij in twijfel dat Loena ooit met Perkamentus had gesproken. Perkamentus zou hoe dan ook aangenaam verrast zijn geweest, durfde Sneep te wedden.

“Je bent dapper,” zei hij bewonderend en hij zag hoe ze haar blik opeens afwendde en bloosde.

Dit leek zo onnatuurlijk voor haar. Ze leek gewoon niet het type dat voor wat dan ook zou blozen.

“Dit is de eerste keer,” begon Loena stil. “Dat ik me kan herinneren dat u lof hebt voor een niet-Zwadderaar.”

“En de eerste keer dat ik me kan herinneren dat jij moet blozen.”

Ze keken elkaar aan en voor het eerst kon hij het echt voelen – ze waren verwant.

Ook Loena leek zich gewaar te worden van een diepere band tussen hen beiden, want ze werd erg stil en leek tot rust te komen terwijl ze voor hem zat en hij haar hand vasthield. Hij keek in haar blauwe, mysterieuze ogen terwijl zij met een ongekende maar indringende blik in zijn even mysterieuze, maar gietzwarte ogen terugstaarde.

De affectie die hij op dat moment voelde was zo groot dat hij haar nog het liefste in zijn armen had genomen en haar zo stevig had omhelsd dat ze haast tot moes geknepen zou zijn – maar hij kon zich bedwingen en hield braafjes haar hand vast.

“Ik hoop dat we de kans zullen krijgen om elkaar nog eens te zien, wanneer de oorlog voorbij is,” mijmerde Loena.

Sneep wist dat dit niet zo gemakkelijk zou gebeuren. Hij besefte steeds meer dat de kans enorm klein was dat hij dit alles zou overleven. Wanneer dat laatste moment zou komen – het moment dat goed en slecht het tegen elkaar zouden opnemen – zou hij niet kunnen vluchten van zijn verantwoordelijkheden. Hij wist dat hij eerst Nagini zou moeten doden en hij had geen flauw idee of hij daarna door goed of slecht aan zijn einde zou komen – als hij al voorbij Voldemort’s huisdier zou geraken... Maar dat er voor hem een toekomst was, leek hem haast onmogelijk. Al wilde hij niets liever dan Loena nog eens zien.

Ze zag zijn sombere blik en liet opeens zijn hand los. Ze begreep zijn gedachten en ook zij zag in dat de kans klein was dat ze het beiden zouden overleven. Dit kon goed mogelijk het allerlaatste moment zijn dat ze met elkaar zouden delen. Dit stemde haar zodanig ongelukkig dat ze iets deed dat ze tot een half uur geleden nooit voor mogelijk had gehouden.

Ze boog zich naar hem toe, nog steeds op haar knieën, en omhelsde hem.

“Dank u, professor, voor alles. Ik weet dat het niet gemakkelijk of vanzelfsprekend is voor u, maar alsjeblieft, wees dapper.”

Deze woorden en die omhelzing hadden een haast magisch effect op de anders zo kille en afstandelijke professor – ze ontroerden hem zodanig dat hij opeens schokte en een traan over zijn wang gleed. De duistere gedachten die volgden, deden hem nog meer schokken, totdat de tranen over zijn wangen stroomden. Ze stond hem toe om te wenen en omhelsde hem enkel steviger. Ook hij sloeg zijn armen om haar heen en Loena hoorde hoe zijn toverstaf naast hen op de grond viel.

Ze gaf troostend een kus op zijn hoofd terwijl hij schokkend tegen haar aan huilde en ze huilde zelf ook in stilte mee.

Ze zaten daar tot het duister viel en zelfs nog langer dan dat. Beiden wisten ze dat ze enkel dingen konden kwijtraken vanaf dit punt. Voor Loena was dat haar vrijheid en voor Sneep zijn leven. Maar het ergste was dat ze elkaar zouden verliezen – net nu ze beiden inzagen en begrepen hoezeer ze elkaar vertrouwden. Wat nog erger was, was dat ze beiden nooit hadden beseft wat het was om iemand te hebben om te vertrouwen of te omhelzen. Wetende wat ze vanaf morgen voor eeuwig zouden missen, stemde hen beiden zo verdrietig dat het ontzettend moeilijk was voor hen allebei om afscheid te nemen.

Tranen hadden ze niet meer – die hadden ze allebei uitgehuild. Ze stonden beiden op terwijl ze de klok tot twaalf hoorden slaan.

“Ik hoop dat ik ongezien tot aan de leerlingenkamer kan komen,” mijmerde Loena terwijl ze zijn blik probeerde te ontwijken.

“Gebruik het portret van de Kleine Kobold. Het paswoord is “vrijheid”. Het zal je leiden tot aan je toren.”

De jonge Ravenklauwer knikte dankbaar. “Ik ben blij dat u me in vertrouwen hebt genomen. Dat betekent heel veel voor mij.”

“Ik ben zelf blij dat je me begrijpt. Het voelt alsof er een pak van mijn hart is gevallen vanavond. Ik vind het jammer dat ik je niet kan beschermen tegen hetgeen dat gaat komen.” Hij klonk oprecht teleurgesteld en Loena had met hem te doen. Ze wilde niet dat hij zich schuldig voelde voor hetgeen haar te wachten stond.

“Dat kan ik ook voor u zeggen,” glimlachte Loena zwakjes. “Ik zou willen dat u hier niet alleen door moest gaan.”

Hij haalde zijn schouders lichtjes op. Het kon niet anders. Dat wist zij ook.

Ze stapte opeens naar hem toe, tot ze bijna tegen hem aan stond, en ging op de tippen van haar tenen staan. Trillend hield ze zich aan zijn schouders vast terwijl ze hem een korte kus op de lippen gaf.

Toen ze hem los liet, keek hij haar met grote, verontruste ogen aan. Hij was zo verrast geweest in het moment zelf dat zijn hart nu pas begon te slaan als een gek.

“Dat is voor geluk. En als teken van dank. En vertrouwen,” verklaarde Loena zich snel nader. “En het feit dat ik dit jaar vast geen aardigere mensen dan jou zal tegenkomen onder de maretak met Kerstmis... Niet dat hier een maretak is... Of dat er eentje gaat zijn als ik gevangen word genomen... En meestal zitten ze toch maar vol met Nargels... Maar je weet nooit...”

Loena klonk een tikje nerveus. Ook zij besefte dat ze zonet haar professor had gekust – of eigenlijk nog meer dan dat – haar schoolhoofd. Normaal was het niet, al had Loena zich nog nooit eerder iets van normaal aangetrokken. Maar zenuwen had ze wel. Dat bewezen haar trillende handen.

Severus kon het niet laten om te glimlachen. Al had ze zijn schouders losgelaten, ze stond nog steeds heel erg dicht voor hem. Hij besefte zich ook dat dit niet een normale relatie was tussen een schoolhoofd en een leerling, maar voor het moment kon het hem geen bal schelen. Dit was het eerste greintje geluk dat hij had gevoeld in jaren en hij had niet de moed om het zichzelf te ontzeggen.

Hij streelde even door haar haren en boog zich daarna dichter over haar om haar ook een korte kus te geven. Meer durfde hij ook niet.

“Ik hoop dat dit jou ook geluk brengt...” mijmerde hij stil. “En zonee, hoop ik alvast dat je het aanvaardt als teken van mijn dank en vertrouwen.”

Loena glimlachte en voelde weer de tranen opkomen. Iets in haar wilde niet vertrekken – nooit niet – maar ze besefte dat als ze nu niet vertrok, ze nooit zou weggeraken.

“Vaarwel,” zei Loena zacht en ze keek hem nog een laatste keer aan. Zijn blik leek voor de eerste keer die avond rust uit te stralen en ze draaide zich om en spurtte de trappen van de astronomietoren af.

Ze zou hem nooit meer zien.


RE: Zielsverwant - CartoonJessie - 27/08/2020

Hoofdstuk 5: VERBONDEN


Toen ze vijftien was, had ze haar allereerste kus gedeeld met een man die haar schoolhoofd was. Maar meer dan dat, had ze zich verwant aan hem gevoeld. Er was een band tussen hen geweest, die zich nooit meer had herhaald, bij niemand anders. Dat verklaarde ook waarom die eerste kus ook haar laatste was geweest.

Ze had gerouwd om hem als geen ander. Ze had Harry meerdere malen gevraagd om details van zijn dood, maar hij was karig met informatie geweest. Dat was een teken van respect, dat besefte ze ook. Het enige wat hij iedere keer weer herhaalde, was dat hij de dapperste man was die ooit had geleefd, en dat hij dapper was gestorven. Toch was ze onrustig geweest sinds de dag van zijn dood. Alsof ze nooit vrede zou vinden tenzij ze hem nog eens kon spreken – ook al wist ze heel goed dat dat niet kon.

Het maakte haar verdriet niet minder. Ze had hem gemist. Ze had hem gezocht. Hij die haar zo hard had geholpen en willen beschermen. Het was alsof er sinds zijn dood een stuk van haarzelf ontbrak. Misschien was ze hem haar leven verschuldigd, maar ze kon haar leven niet met het zijne ruilen. Daar was het nu te laat voor.

Het was vijftien jaar geleden – haar eerste kus. De jonge studente van Ravenklauw was nu dertig en allesbehalve een studente. Ze was een wetenschapper en schrijfster. Sinds ze van Zweinstein was afgestudeerd, had ze zich van het ene onderzoek in het andere gestort en soms kon ze zich zo hard toeleggen op haar werk dat ze echt vergat dat ze alleen was. Op zo een momenten vergat ze de deadline van de Kibbelaar, de honende reacties van andere wetenschappers die zichzelf veel beter achtten dan haar en de herinnering aan de man die zo dapper was gestorven en die ze nooit meer zou zien.

Haar meest recente onderzoek bracht haar naar het ijskoude en wereldvreemde landschap van de Siberische toendra. Al was het hartje zomer, de temperatuur was nog steeds rond het nulpunt en de grond kraakte lichtjes onder haar voeten. Ze stapte doelgericht door het landschap en haar dromende blik was tegelijkertijd ook droevig en melancholisch. Niemand begreep echt waar ze die blik had gekregen, vijftien jaren geleden. Velen dachten dat het kwam door de tijd dat ze gegijzeld had gezeten in de kerkers van de Malfidus villa – maar dat was niet de reden.

Vandaag was ze uitgenodigd door een man uit een kleine, Siberische tovenaarsgemeenschap om een mystieke poort te “ervaren”. Zo had de oude en excentrieke man het zelf gezegd: “ervaren”- niet louter bestuderen. De tovenaar die haar had uitgenodigd, was ze tegen het lijf gelopen in een guur en duister tovenaarscafé in Moskou. De man zelf leek niet meteen duister of guur – niet als je hem vergeleek met de andere tovenaars in het café – maar hij was wel ontzettend moeilijk te verstaan. Hij had haar verteld dat hij haar geselecteerd had. Van alle mensen in die duistere tovenaarsbar, was hij op haar afgestapt en had hij haar in zijn gebrekkige Engels proberen uit te leggen dat ze onderzoek moest doen in de grotten van zijn tovenaarsgemeenschap op de Siberische toendra. Hij had haar een berg aan details en informatie verschaft en Loena had het allemaal wat vreemd gevonden, maar ze had zich verder geen vragen gesteld. Ze wist dat er soms vreemde dingen gebeurden op aarde – dingen die niet door logica te verklaren waren. Ze was niet voor niets onderredacteur van de Kibbelaar.

Loena werd in het landschap aangetrokken door een steen die nogal eenzaam en hoog boven het kale oppervlak uitstrekte.

Ze zuchtte. “Een vliegend tapijt of een bezemsteel zou nu goed van pas komen...” mompelde ze en ze wandelde voor wat meer leek dan vijftien minuten tot ze de steen bereikte die zo hoog was dat hij meters boven haar uit torende. Ze volgde de instructies van de tovenaar op en raakte de steen met haar vlakke hand aan. Langzaam en met gesloten ogen liep ze drie maal rond de steen, totdat ze – nog steeds met haar ogen dicht, opeens door de grond zakte en zich dertig centimeter diep vertrapte. Ze opende haar ogen weer en zag de trappen die naar beneden leidden. Net zoals de man voorspeld had.

“Lumos.”

Met haar verlichte toverstaf begaf ze zich door de tunnel die net was verschenen naar beneden. Vijf verdiepingen aan trappen lager hoorde ze eindelijk een zacht rumoer en ze kwam in een open ruimte die zó groot was dat er met gemak drie zwerkbalvelden in konden passen. In de ruimte stonden simpele huisjes – gemaakt van niet veel meer dan ruwe stenen en stro – en kleine kinderen renden op het middenplein tussen al die huizen. Ze leken een tikspel te spelen, maar Loena kreeg geen kans om hen verder te bestuderen toen een doek van een van de hutten opzij schoof en de Siberische tovenaar verscheen in een warm tovenaarsgewaad dat gemaakt was van yeti-vachten.

“U heeft gevonden!” De tovenaar leek tevreden dat ze was aangekomen en maakte een eerbiedige buiging van zijn hoofd. Zijn warme muts van witte yeti-vacht viel bijna van zijn hoofd en zijn ongelijke tanden waren even wit als zijn muts. Loena boog op haar beurt ook nederig haar hoofd voor de vreemde tovenaar.

“Dank u voor de uitnodiging. Al moet ik eerlijk toegeven dat ik niet begrijp waarom u mij deze eer verleent.”

“U bent uitnodiging.”

De tovenaar keek Loena met een brede, vredige glimlach aan, maar toch snapte ze het nog steeds niet. Ze wenste dat ze zijn taal kon spreken – maar ze had niet eens een idee welke taal tovenaars in Siberië spraken. Siberisch? Was dat een taal?

“Dank u voor de uitnodiging,” herhaalde Loena nogmaals.

“Nee, niet dank ik,” verbeterde de tovenaar haar. Hij wees naar trappen die verder naar beneden leidden. “Dank zij!”

Loena schudde haar hoofd terwijl ze naar de oude trappen keek die in de grond verdwenen. “Ik begrijp het niet.”

De man gebaarde Loena dat ze hem moest volgen en dat deed ze ook. Ze liepen nog minstens tweehonderd meter aan steile, houten en krakende trappen naar beneden, tot ze in een kleine ruimte kwamen – ongeveer zo groot als Hagrid’s Hut. Het was er erg warm door de aanwezigheid van wel twaalf brandende toortsen. In het midden van de ruimte stond een kast – of daar had het wel iets van weg.

Het was een ruw afgewerkte houten doos – het leek nog het meeste op de drie-meter hoge stam van een oude, scheve boom, maar het was geen gewone stam. Loena zag deuren. Twee hoge deuren en twee houten knoesten die als handvaten dienden om de deuren te openen.

“Zij uitnodigt!” legde de man uit terwijl hij naar de kast wees. “Zij stuur ik naar u! U hier! Zij u spreken!”

Loena begreep er niets van, tot ze opeens zacht gefluister kon horen. Voor een moment snapte ze niet hoe het gefluister zo herkenbaar kon klinken, tot ze zich besefte dat ze dat gefluister ook had gehoord in het departement van Mystificatie – nu al meer dan zestien jaar geleden.

Ze leek te snappen dat er iets van haar verwacht werd nu en draaide zich vragend naar de tovenaar. Hij keek haar met een geruststellende blik aan en probeerde haar uit te leggen wat te doen.

“Hand door deur,” legde hij uit en hij hield zijn hand voor zich uit. “U en hand alleen. Eén keer. Niet gaan laten!”

De tovenaar draaide zich om en Loena wist niet of ze er wel klaar voor was – had ze er wel één woord van begrepen? De man rende weer de trappen op. Hij leek overtuigd dat ze hiervoor alleen moest zijn en verdween uit het zicht.

Aarzelend liep ze tot bij de houten stam en opende ze de deuren. Ze waren zwaarder dan verwacht en Loena nam haar tijd om de deuren volledig open te zetten. Ze keek in de kolkende mist die zich in de kast bevond en hoorde nog steeds de stemmen fluisteren. Ze slikte.

Eén kans had ze. Ze wist niet zeker of ze haar hand door het wazige gordijn wilde steken, zoals de tovenaar had gezegd. Ze was bang dat ze volledig opgeslokt zou worden, maar zette deze angsten van haar af en deed wat van haar verwacht werd.

Trillend stak ze haar rechterhand door het gordijn en het leek alsof Loena voor een moment geen enkel gevoel in haar hand meer had. Enkele secondes later ervaarde ze een tinteling alsof haar hand sliep en Loena verschrok zich een ongeluk toen ze behalve het getintel opeens een koude hand voelde die de hare omklemde. Ze hield haar adem in terwijl haar hart zo hard klopte dat ze er zeker van was dat ze van haar stokje zou gaan.

“Hemeltje...”

Iemand aan de andere kant van het gordijn hield haar vast, maar ze kon niet zien wie. Ze voelde aan de hand en besefte dat het een mannenhand was. Haar hoofd werd rood toen ze besefte wie dit kon zijn.

“Professor?”

De hand kneep in de hare en ze leek te voelen hoe de persoon in het portaal haar naar achter wilde duwen. Instinctief deed ze een stap naar achter en trok ze de hand met haar mee uit de mist.

Haar hart klopte in haar keel toen ze merkte dat hij nog steeds haar hand vasthad en haar in de kamer volgde. Ze aarzelde niet en trok de persoon verder uit het portaal. Zijn hand leek even vast als de hare, en ook zijn arm en de rest wat volgde leek zo menselijk en levend als ieder ander persoon die ze die dag had gezien.

Toen ze zag wie het was, sprongen de tranen haar in de ogen, maar ze liet de hand niet los om haar tranen te drogen.

“Wat is dit?” mompelde ze verward – overtuigd dat ze ieder moment het bewustzijn zou verliezen – of net zou ontwaken uit een heel vreemde droom.

Ze keek in de vertrouwde, duistere ogen van de professor die ze nu al bijna vijftien jaar had moeten missen. Hij glimlachte en zijn blik straalde dezelfde rust uit als de laatste keer dat ze hem had gezien. Hij zag er echter beter uit als toen – uitgerust en mogelijks zelfs jonger dan die onfortuinlijke avond. Kennelijk had de dood geen slecht effect op hem gehad.

Hij keek even om zich heen om de omgeving in zich op te nemen, maar draaide zich toen naar de jonge vrouw die hem met tranen in haar ogen aankeek.

“Hallo, Loena.”

Ze schudde ongelovend haar hoofd, maar hield de koude hand vast.

“Professor,” zei ze in een zwakke stem, alsof ze moeite had om te erkennen dat hij het echt was. “Wat is dit?”

Zijn blik versomberde en hij zuchtte. “Ons echte afscheid.”

Loena schudde nu protesterend haar hoofd. “Ons afscheid was op de astronomietoren, enkele maanden voordat u... stierf.” Ze kon niet geloven dat ze dit gesprek met hem had – ze had er zo vaak op gehoopt dat ze nog een kans zou krijgen om hem te zien... Ze had zoveel jaren gezocht naar manieren om met hem in contact te komen, maar dat het moment er nu echt was, kon ze niet vatten. Net nu ze er voor die éne keer niet op gerekend had.

“Als je dat als ons afscheid ziet, waarom probeer je me dan al jaren te vinden?”

“Doe ik niet!” reageerde ze verdedigend – ook al had hij gelijk.

“Het is niet goed voor je, Loena,” zei hij zacht. “Je hebt al je dromen laten varen. Al je toekomstplannen.”

“Niet eens!” Erg overtuigend klonk ze niet, eerder lastig omdat hij dit beweerde.

“Waarom zoek je me dan overal? Je zou magische fabeldieren moeten bestuderen in plaats van duistere magie die je toestaat in contact te treden met het dodenrijk. Ik weet hoe je in je eerste jaren na mijn dood alle geesten in Groot-Brittannie hebt gevraagd of ze me hadden gezien...”

“Is daar iets mis mee?” Weeral klonk ze erg defensief.

“...Om maar te zwijgen van je onderzoek in Albanië van drie jaar terug. Die tovenaars waren zo duister dat ze je ziel hadden kunnen stelen – het was levensgevaarlijk van je.”

“Als het iets had opgeleverd, was het al het gevaar waard geweest,” mopperde Loena.

“Wat is er met je gebeurd, Loena? Je had zoveel talent, zoveel inzicht en intelligentie. Je was een dromer... Kijk nu naar je. Je bent verbitterd.”

Loena voelde haar bloed koken. Ze kon niet geloven dat dit alles was wat hij haar had te zeggen – na al die jaren dat ze had geprobeerd hem te contacteren! “Is dat waarom je uit de dood bent teruggekeerd? Om me de les te lezen over hoe ik mijn leven beter had kunnen leiden?! Jij weet niet hoe het was! Hoe het nog steeds is! Jij bent dood! Ik was zo ongerust over je! Ik mis je zo...”

Dat laatste zei ze in zo een zwakke stem dat het voelde alsof haar lichaam het zou begeven en ze in elkaar zou storten. Tranen rolden over haar wangen.

“Toen ik hoorde dat je dood was...” Ze snikte. “Was het alsof al mijn zintuigen ophielden met werken. Alsof ik ook dood hoorde te zijn. Het was zo moeilijk voor me om alleen al te ademen – laat staan om te leven! Iedere nieuwe stroom van lucht in mijn lichaam snijdt nog steeds als ijs door mijn hart en ik voel me kouder worden met iedere minuut die voorbij gaat. Sinds die dag dat ik hoorde dat je dood was, voelde ik me als een zombie – en weet je wat het ergste is?! Ik snap het niet! Ik snap er geen bal van waarom jij dat effect op me hebt! Maar het voelt zo hard alsof een deel van me ontbreekt sinds die dag dat je stierf...”

Haar hand trilde woedend in de zijne en hij trok haar opeens tegen zich aan in een omhelzing. Ze stond dit toe en merkte op hoe koud hij aanvoelde, alsof hij was gemaakt van ijskoud staal. Zijn linkerhand streelde door haar haren en ze nam een diepe hap adem voordat ze verderging en haar woede liet wegebben.

“Ik kon er met niemand over praten. Ik zie ook wel in hoe onnozel het is... Verliefd op een professor en na twee persoonlijke gesprekken zo een band voelen dat het idioot is dat ik die na vijftien jaar nog steeds niet van me kan afzetten. Ik zie echt in hoe dom dit allemaal lijkt – maar dat neemt niet weg dat ik me echt voel alsof een deel van me voor eeuwig is verdwenen.”

“Loena,” zijn stem klonk troostend en hij kuste haar voorhoofd voordat hij haar aankeek. “Ik weet dat je niet jezelf bent geweest al die tijd. Ik ben bang dat...”

Hij aarzelde en ze zag de onzekere, denkende blik in zijn ogen.

“Wat?” vroeg ze snel.

“Ik denk dat je me echt een deel van jezelf hebt gegeven. Die laatste keer, op de astronomietoren.”

Ze keek hem niet-begrijpend aan.

“Zo onrustig als jij je nu voelt, voelde ik mij ook. Na die avond op de astronomietoren, had ik echter iets gevonden wat ik nooit eerder had gekend.”

“Wat dan?”

“Innerlijke rust. Volgens mij heb je me dat die avond gegeven. Rust waardoor ik in vrede deze wereld heb kunnen verlaten. Anders was ik misschien écht in een geest veranderd na mijn dood... Je gaf me troost. Misschien heb ik dat deel van jou meegenomen toen ik stierf.”

Loena lachte even verbitterd om die belachelijke theorie. “Hoe is dat in hemelsnaam mogelijk?”

Hij zuchtte voordat hij het toegaf. “Ik wist dit eigenlijk al heel lang... Maar ik heb het je nooit kunnen zeggen... We zijn verwant.”

“Verwant?” herhaalde Loena hem. Ze begreep niet wat hij daarmee wilde zeggen.

“Toen ik zeventien was, heb ik mijn zielsverwant proberen op te roepen. Ik zag jou.”

Ze staarde hem met grote ogen aan.

“Je was nog niet eens geboren – ik weet het – het is raar. Maar ik zag jou en ik snap nu dat het ook echt zo is, Loena. Dat voelde ik vijftien jaar geleden al. Wat wij hebben is zeldzaam.”

Loena dacht diep na en er stond een sombere blik in haar ogen.

“Als we zielsverwant zijn... Heb ik jou dan een stuk van mijn ziel gegeven?”

Hij knikte en dacht na. “Dat is mogelijk.”

“Misschien dat ik je daarom probeerde te vinden. Misschien wist ik dat ik dan ook het onbrekende stuk van mezelf zou vinden.” Ze keek naar hem op. “Misschien probeerde mijn onderbewustzijn me te vertellen dat jij me terug beter zou maken.”

“Of misschien was je gewoon obsessief,” glimlachte hij en ze moest er even om lachen – ze had niet verwacht dat hij zoiets zou zeggen. Hij streelde over haar wang met zijn ijskoude vingers, tevreden om nog eens een oprechte blik te zien in haar ogen. “Ik heb je gemist,” gaf hij toe.

Ze bleef lang in zijn ogen staren. “Ik krijg steeds meer het gevoel dat we pas compleet zullen zijn als we terug samen zijn.”

Hij knikte. “Ik snap wat je bedoelt. Dat voel ik ook zo aan.”

“Gek he?” mijmerde Loena. “Als je bedenkt dat dit eigenlijk pas de derde keer is dat we alleen zijn.”

“Ik weet het...” Hij zuchtte en keek naar zijn rechterhand dat het hare nog steeds vasthield. Hij wist dat als hij zou loslaten, hij zou terugkeren naar waar hij hoorde te zijn, maar hij wilde haar absoluut niet achterlaten. Zelfs in de dood, was het gevoel dat zij uitstraalde naar hem niet te negeren. Het verrijkte zijn ziel om haar vast te hebben en het vulde zijn hart met liefde voor haar.

Ze zag hoe hij naar hun handen keek en leek te beseffen dat het met een reden was dat hij haar niet losliet. De Siberische tovenaar had het ook gezegd... U en hand... Niet gaan laten. Ze snapte het nu. Het was enkel doordat ze elkaar vasthielden, dat hij in staat was in haar wereld te verschijnen.

“Ik wil niet dat je gaat...” Ze greep nu ook zijn linkerhand vast. Ze kon hem niet laten gaan.

Hij keek haar met een verontschuldigende blik aan. “Ik wil ook niet gaan, maar ik heb geen keuze.”

Ze staarden beiden naar de grond.

“Wat nu?” mijmerde Loena. “Keer jij terug door het gordijn en keer ik terug naar mijn vader?”

“Hebben we een andere optie?”

Al was zijn vraag retorisch bedoeld, Loena’s ogen lichtten opeens op. Toen hij dit zag, wist hij meteen wat door haar hoofd ging en hij protesteerde.

“Nee – NEE, Loena, dat bedoel ik niet!”

“Ik ben niet bang!” probeerde Loena hem dapper te overtuigen.

“Loena, ik kan dit niet van je vragen!”

“Je vraagt het niet! Het is mijn eigen keuze, mijn eigen wens!”

“Maar je leven...”

“...is eenzaam en zinloos zonder jou!”

“Maar je vader...”

“...zal het heus wel kunnen begrijpen!”

Severus keek haar lichtjes geïrriteerd aan – hij stelde het niet op prijs dat ze hem iedere keer onderbrak.

“Loena, ik kan het niet toestaan,” zei hij kordaat. “Je kan niet je eigen leven nemen – dat is gewoon niet juist! En het gevaar bestaat dat je zal blijven hangen in deze wereld als je geen rust vindt voor je dood. Wil je misschien liever een geest worden dan mij vervoegen?”

Haar enthousiaste blik werd somber. Zijn harde woorden brachten haar terug naar de realiteit. “Wat moet ik dan doen?”

“Leven – zonder spijt,” antwoordde hij kort. “Ik vraag je niet om mij te vergeten. Maar leef ook nog eens voor iets anders dan mij alleen. Er is nog zoveel te ontdekken. Je hebt nog zoveel te zien. Er is een deel van jezelf dat je moet herontdekken. En wij zullen nog wel samen zijn. Ooit.”

Ze luisterde met gebogen hoofd en knikte, alsof ze een kleuter was die een verdiende straf van de meester kreeg.

“Loena...” Hij raakte haar onder haar kin aan met zijn linkerhand en ze keek omhoog in zijn ogen. “Wat wij hebben is niet van deze wereld. Het overstijgt alle tijd. Het overstijgt zelfs alle menselijke logica – ik kon slechts een essentie vatten van wat wij hadden toen ik leefde – maar er is zoveel meer tussen ons dan we nu zien of voelen. Zoveel meer dan jij nu begrijpt.”

Ze leek te kalmeren van die woorden, maar haar blik bleef sip.

“Onze zielen zijn al oud...” mijmerde ze en hij knikte.

“Ik denk niet dat ze verloop van tijd kennen,” mijmerde hij op zijn beurt. “Ze zijn er gewoon. Eeuwig.”

“Dan zal ik mijn weg terug naar jou vinden,” zei ze dapper, al was er nog steeds een hint aan verdriet te horen in haar stem.

“Ik zal je verwachten,” glimlachte hij en ze bogen zich naar elkaar voor een lange kus.

Loena voelde zijn koude lippen en rilde. Langzaam – zo langzaam dat hij ook wist wat ze deed – trok ze haar handen uit de zijne. Ze moest het nu doen – voordat de angst van hem te missen weer opdook en ze hem nooit meer zou willen laten gaan. Het moeilijkste was het toen hun vingertippen elkaar raakten. Ze aarzelde een seconde, probeerde het gevoel van de kus in te prenten – zodat de herinnering eraan nooit zou vervagen – en trok opeens haar handen uit de zijne.

Hij was verdwenen.

Loena staarde met een lege blik in de mist van het portaal. Ze nam diep adem en nam de zware deuren van de kast vast. Ze keek nog een laatste keer naar de nietszeggende, mysterieuze mist en ze glimlachte zwakjes bij het horen van het gefluister. Ze dacht voor een moment dat ze haar naam hoorde.

De rust van de mist weerspiegelde zich eindelijk weer in haar ziel. Hij had haar ontbrekende stuk teruggegeven. Dat wist ze. Ditmaal zou ze zonder hem kunnen leven.

“Tot ziens, professor.”

Ze sloot de zware deuren en liep de trappen op.

Dit was geen vaarwel.


RE: Zielsverwant - CartoonJessie - 27/08/2020

Zielsverwant
sommige banden overstijgen alle tijd

Nawoord

Nu jullie hier zijn wil ik jullie bedanken voor het verhaal te lezen. Ik hoop dat je ervan hebt genoten – ikzelf vond het alvast een heerlijk verhaal om te schrijven. Als jullie feedback hebben – over eender wat – lees ik die maar al te graag in de reactietopic. (PMs zijn ook altijd welkom.) Ik heb geen spellingchecker op mijn pc, dus als jullie ergens spelfoutjes hebben gezien, gelieve ze even te laten weten, dan kan ik ze verbeteren en ervan leren.
Als er andere zaken zijn die je stoorden aan het verhaal, laat me gerust weten.

Als extraatje heb ik nog een fanmix voor jullie. Een fanmix is te vergelijken met een Soundtrack. Ik heb 14 nummers gebundeld die bij het verhaal passen en me hebben geinspireerd bij het schrijven. Jullie kunnen de fanmix – een zip bestand met daarin de 14 liedjes – downloaden vanop mijn server. Het zou binnen de 10 minuten te downloaden moeten zijn, Sammy heeft het voor me getest. Dat is best snel, want het bestandje is 88 MB groot.

De muziek is afwisselend en beperkt zich niet tot 1 genre – er zal dus vast wel iets bijzijn wat je zelf ook graag hoort. Onder de link en de cover, vinden jullie extracten – stukjes van de lyrics – uit de liedjes die voor mij iets oproepen dat bij Loena en Severus hoort. De liedjes staan ook op “chronologische” volgorde – in volgorde dat ze voor mij, gevoelsmatig, bij het verhaal passen.

Ik hoop dat jullie de fanmix leuk vinden en ook trouw Bevroren Hart zullen volgen wanneer ik deze later dit jaar in de bib post. Bevroren Hart is de Loena/Severus fic die ik voor Nanowrimo heb geschreven. Ik sta alvast te popelen om hem met jullie te delen. (Maar eerst Gevangen in de Schaduw afwerken en posten op Dreuzels.)

Nogmaals bedankt en tot ziens!

[Afbeelding: attachment.php?aid=16]
[Afbeelding: attachment.php?aid=17]

Tracklist

1.      The Beauty and the Tragedy – Trading Yesterday
2.      Broken – Lifehouse
3.      Again – Lenny Kravitz
4.      Growing on Me – The Darkness
5.      No One – Aly and AJ
6.      True Colors – Kalan Porter ft. Theresa Sokyrka
7.      Sweet Child of Mine – Guns N’ Roses
8.      No Air (piano acoustic) – Boyce Avenue
9.      Halo – Beyonce
10.  Revolve – Nine Days
11.  Broken Wings – Flyleaf
12.  Your Arms Feel like Home – 3 Doors Down
13.  I Believe – Diamand Rio
14.  Een en Alleen – Blof
The Beauty and the Tragedy – Trading Yesterday
Another day, another sunrise
Washing over everything
In its time, love will be mine
The beauty and the tragedy
Broken – Lifehouse
The broken locks were a warning you got inside my head
I tried my best to be guarded, I'm an open book instead
I still see your reflection inside of my eyes
That are looking for a purpose, they're still looking for life
Again – Lenny Kravitz
I've been searching for you
I heard a cry within my soul
I've never had a yearning quite like this before
Now that you are walking right through my door
Growing on Me – The Darkness
I'm being punished for all my offences
I wanna touch you but I'm afraid of the consequences
I wanna banish you from whence you came
But you're part of me now
And I've only got myself to blame
You're really growing on me
(Or am I growing on you?)
You're really growing on me
(Or am I growing on you?)
Any fool can see
No One – Aly and AJ
And you ask yourself
Who do I wanna be?
Do I wanna throw away the key?
and invent a whole new me
Gotta tell yourself
No One, No One
Don't wanna be
No One
But me..
True Colors – Kalan Porter ft. Theresa Sokyrka
But I see your true colors shining through
I see your true colors
That's why I love you
So don't be afraid to let them show
Your true colors, true colors
Are beautiful like a rainbow
Sweet Child of Mine – Guns N’ Roses
She's got eyes of the bluest skies
As if they thought of rain
I hate to look into those eyes
And see an ounce of pain
Her hair reminds me of a warm safe place
Where as a child I'd hide
And pray for the thunder
And the rain
To quietly pass me by
No Air (piano acoustic) – Boyce Avenue
Tell me how I'm supposed to breathe with no air
Can't live, can't breathe with no air
That's how I feel whenever you ain't there
There's no air, no air
Got me out here in the water so deep
Tell me how you gonna be without me
If you ain't here I just can't breathe
There's no air, no air
Halo – Beyonce
I swore I'd never fall again
But this don't even feel like falling
Gravity can't forget
To pull me back to the ground again
Feels like I've been awakened
Every rule I had you breakin'
The risk that I'm takin'
I'm never gonna shut you out
Revolve – Nine Days
'Cause you are the only one
Who understands
Who reaches out with both hands
Even while your fading
I'm just shivering and waiting
I will continue to evolve
I will continue to revolve around your sun
'Cause you are the only one
Broken Wings – Flyleaf
And I am so lost for words
And I am so overwhelmed
Please don't go just yet
Can we stay a moment please
We can dance together
We can dance forever
Your Arms Feel like Home – 3 Doors Down
This life aint the fairy tale we both thought it would be
But i can see your smiling face as it's staring back at me
I know we both see these changes now
I know we both understand somehow
I Believe – Diamand Rio
Forever you’re a part of me,
Forever in the heart of me,
I will hold you even longer if I can.
Oh the people, who don’t see the most,
See that I believe in ghosts.
If that makes me crazy then I am
Cuz I believe
Oh I believe
There are more than angels watching over me.
Een en Alleen – Blof
Wij, één en alleen
Eén en alleen, maar onderweg
Ooit komen we aan het einde