27/08/2020, 21:35
Hoofdstuk 4: VERTROUWEN
Het schoolhoofd liep met een zwaar hoofd door de duistere gangen van Zweinstein. Ooit hadden deze gangen licht uit gestraald, maar niet nu de Kragges hier waren ingetrokken. Niet nu de Heer van het Duister was teruggekeerd en Perkamentus dood was... Maar daar was hij zelf verantwoordelijk voor.
Schoolhoofd Sneep. Hij sneerde zelf al om de titel. Hij was veel te jong om schoolhoofd te zijn – het jongste schoolhoofd ooit! Er was nog nooit een schoolhoofd jonger dan 65 aangesteld geweest op Zweinstein.
Maar wat erger was dan de titel van schoolhoofd, was de verantwoordelijkheid. De verantwoordelijkheid die hij had gehad van het moment dat de Heer van het Duister had gezegd: “Severus, jij kent Zweinstein, zijn staf en zijn leerlingen beter dan enig ander en bent degene die Perkamentus heeft vermoord. Het lijkt me niet meer dan logisch dat jij zijn plek inneemt.”
Hij had het verwacht. Zelfs Perkamentus had het verwacht – ze hadden het erover gehad. Hij moest hem opvolgen en de veiligheid waarborgen van de studenten – zelfs in die duistere tijden. Hij moest zorgen dat de andere professoren ook niets overkwam. Maar tegelijkertijd had hij ook een reputatie hoog te houden. Een reputatie van genadeloze moordenaar – van Dooddoener. Hij wilde de studenten wel helpen – maar hoe kon hij als er leerlingen waren die hem probeerden te dwarsbomen? En de leerkrachten toonden hem niets anders dan disrespect en angst. Het was zo vreselijk deprimerend allemaal. Vooral het feit dat er leerlingen waren die hij probeerde te beschermen, maar die hem desondanks aanvielen.
Marcel Lubbermans, Ginny Wemel en – het kwetste hem – Loena Leeflang. Ze waren er zo van overtuigd dat hij door en door slecht was, dat ze hem probeerden te boycotten, te ridiculiseren. Iedere andere Dooddoener had hen alle drie al gedood na zoveel pogingen om hem tegen te werken – maar hij kon het niet! Zijn geduld met Lubbermans en Wemel was op aan het geraken – hij haatte hen voor de benarde posities waarin ze hem wisten te brengen, vaak voor de ogen van de Kragges zelf. Maar iedere keer liet hij ze – lichtjes tegen zijn zin – met een milde straf vertrekken.
En toch hadden ze het niet door. Toch snapten ze niet hoeveel genade hij hen toonde. Hun blikken waren zo haatvol dat hij wist dat hij zijn rol goed speelde. Zo goed, dat ze echt geloofden dat hij een monster was. Hij had zelfs niet één keer in Loena’s ogen durven kijken sinds hij Perkamentus had vermoord. Ze was slim en doordringend – dat wist hij – maar zelfs dit geheim zou zij niet kunnen ontrafelen. Niemand anders snapte hoe de vork in de steel zat, dus zij ook niet.
Terwijl hij door de gangen stapte, besefte hij zich in welk moeilijk parket hij zat. Ze zouden Loena gaan ontvoeren. Niet hij zelf, maar de Kragges. En dit alleen maar om het simpele feit dat haar vader geen lieve woorden over de Heer van het Duister wist te schrijven in zijn fantasieblaadje. Om die idiote reden gingen ze Loena meenemen en haar doen afzien. En er was niets wat hij eraan kon doen. Absoluut niets.
Maar toch kon hij zijn benen niet stoppen. Hij wandelde zo snel door de gangen dat zijn cape achter hem wapperde. Zijn blik keek wantrouwend in alle hoeken en hij had continue zijn toverstaf gereed. Sinds de val van Perkamentus had hij zelden nog langer dan een uur zijn hand van zijn toverstaf gehouden. Zelfs in zijn slaap hield hij continue zijn toverstaf vast. Hij sliep zo onrustig dat het geen wonder was dat hij er vreselijk uitzag.
Hij liep van de gangen voor de leerlingenkamer van Ravenklauw tot de ziekenboeg. Van de ziekenboeg tot de Grote Zaal. Van de Grote Zaal tot aan Hagrid’s Hut. En van Hagrid’s Hut tot aan de astronomietoren. En het was daar – na meer dan twee uur wandelen door de gangen van Zweinstein – op de trappen voor de astronomietoren – dat hij licht geneurie hoorde. Er was slechts één persoon op Zweinstein die in deze duistere tijden zou neuriën. Het moest haar wel zijn.
Hij keek voorzichtig om zich heen – hij was niet gevolgd, daar was hij zeker van. Snel spoedde hij zich met grote passen de trappen op en hij hoorde hoe het zachte geneurie stopte – alsof ze nu enkel nog luisterde. Hij haastte zich nog sneller de trappen op en toen hij haar enkele treden boven hem zag staan, zag hij ook de toverstaf die ze verdedigend voor zich uithield.
Terwijl ze beiden op de trappen stonden met hun toverstaffen op elkaar gericht, leken ze enkel oog te hebben voor elkaars handen. Wie zou het eerste een spreuk gebruiken? Wie zou het eerst een gevaarlijke polsbeweging maken?
Maar na een tiental secondes naar haar toverstaf te hebben gekeken, besefte hij dat instinct hem even had overmand en geeneen van hen beiden als eerste een spreuk zou uitspreken. Nog steeds kon hij het niet aan om in haar ogen te kijken, maar hij stak zijn toverstaf weg – dat risico durfde hij nemen – en hij fluisterde opeens iets waar Loena zich niet meteen aan had verwacht.
“Naar boven. Nu.”
Hij zag de aarzeling in haar voetstappen terwijl ze zich omdraaide. Het was hem duidelijk dat ze dit niet wilde, maar toch liep ze voor hem op naar de Astronomietoren. Ze liep verder tot ze zich boven op de toren bevond en het domein van Zweinstein zich onder haar uitstrekte.
Al die maanden had Severus deze plek proberen te vermijden. Ironisch dat van alle plekken – hij hier Loena zou aantreffen – op de plek waar hij zijn laatste greintje menselijkheid had opgegeven door Perkamentus te vermoorden. Hij hoopte dat hij iets van zijn menselijkheid kon herwinnen door haar te waarschuwen. Hij moest wel. Als hij dit niet deed, zou zijn geweten nooit rust kennen.
Ze draaide zich om en voor het eerst sinds voor de dood van Perkamentus keken ze elkaar in de ogen. De blik die hij al die tijd had proberen te vermijden, verwarde hem nu meer dan wat dan ook. Er was geen verwachte blik van haat – hooguit een blik van onbegrip en wantrouwen. Maar er was geen twijfel mogelijk, deze blik deed meer pijn dan de blik die hij had verwacht.
Hij verschrok zich echter een moment toen hij zag dat ze een snede had in haar kaak.
“Wat is er gebeurd?” vroeg hij haar ruw en ongemakkelijk.
Haar vingertippen raakten de snee in haar kaak aan en haar gedachten dwaalden even af, alsof ze er heel lang over moest nadenken om te herinneren wat er was gebeurd.
“Dat was mijn eigen schuld. Ik was naar de Terzielers gegaan. Ze hadden best wel veel honger. Eentje liep weg, een jong, en ik volgde hem, maar toen klapte een tak in mijn gezicht...” Het leek haast alsof Loena niet meer dan dat durfde te vertellen aan hem. Het was duidelijk dat ze hem wantrouwde.
“Je zou iemand ernaar moeten laten kijken.” Zijn stem was even streng als zijn blik, maar toen hij zag hoe zelfs zij niets meer durfde te zeggen tegen hem – wat zo anders was dan die keer dat ze haar schoenen kwijt was al die jaren eerder – besefte hij dat hij niet alleen te hard was voor haar, maar ook voor zichzelf. Hij wilde dat hij voor even – al was het maar voor een minuut – dat masker kon laten zaken, maar het was niet gemakkelijk.
“Ik moet je wat vertellen...” Zijn toon was al iets minder dreigend en hij slikte.
Ze keek hem afwachtend aan.
“Je hoeft niets te zeggen,” begon hij stil en hij wendde zijn blik weer van de hare weg. “Maar ik hoop dat je discreet kan zijn over hetgeen ik je ga zeggen. Ik breng slecht nieuws.” Hij liep naar de rand van de astronomietoren en keek naar beneden. Zo hoog... Zo hoog, en hij had de levensloze Perkamentus gewoon naar beneden laten vallen. Hij had nooit een keuze gehad. Of misschien wel – maar hij had gewoon niet durven kiezen om tegen Perkamentus in te gaan. Hij schudde die gedachte van zich af en nam een diepe adem.
“Morgen, op de trein naar huis, mogelijks zelfs voordat de trein vertrekt, zullen de Kragges je overmeesteren en ontvoeren. Ik wil je gewoon zeggen... om niet tegen te stribbelen. Laat je vrienden hier buiten. De Kragges hebben namelijk directe orders van de Heer van het Duister om je te ontvoeren en iedereen die in de weg staat te vermoorden. Ik ben bang dat ik je verder niet kan helpen, maar doe alsjeblieft wat ik zeg en blijf alleen. Zoek je vrienden niet op. En wanneer ze je overmeesteren, vecht niet terug.”
Hij slikte. Nog steeds durfde hij haar niet aan te kijken. Het voelde vreselijk dat hij niet meer kon doen voor haar. Vreselijk dat hij haar moest zeggen om zich te laten overmeesteren door genadeloze Dooddoeners om daarna mogelijks voor de rest van haar leven in gevangenschap te zitten.
Hij hoorde plots een snik en draaide zich om, nog net op tijd om te zien hoe ze op haar knieën viel en haar handen voor haar ogen hield. Dit had hij totaal niet verwacht en hij kon voor een moment enkel hulpeloos toekijken, totdat hij zichzelf dwong om te reageren.
Hij snelde dichterbij en ging voor haar zitten, maar hij durfde haar niet aan te raken en legde zijn handen gespannen op zijn bovenbenen.
“Het spijt me,” verontschuldigde hij zich. “Ik kan echt niets anders voor je doen dan je waarschuwen. Het is geen aangenaam vooruitzicht, maar als je je stilhoudt en niet tegenstribbelt, zullen de Dooddoeners je misschien sparen.”
Loena deed haar handen voor haar ogen weg en keek hem met betraande ogen aan. Hij had zich nooit ingebeeld dat Loena ergens een traan om zou laten – ze leek altijd zo dromerig en van de wereld weg – maar toch huilde ze. “Ik ween niet om morgen,” snikte ze. “Ik ween om de afgelopen maanden.”
Sneep keek haar onbegrijpend aan en wilde bijna naar achteren kruipen toen ze opeens zijn hand greep en met haar andere hand de tranen uit haar ogen wreef. “Ik dacht echt dat u was bezweken voor de wil van de Heer van het Duister. Dat ik zo stom kon zijn om niet te zien hoe het écht was!” Ze leek boos op zichzelf en schudde haar hoofd. “Ik kan me niet inbeelden hoe moeilijk het voor u wel moet zijn! En om te bedenken dat we u zo hebben uitgedaagd!! Ik vond eigenlijk al dat onze straffen zo licht waren... Waarom heb ik het niet eerder beseft!”
Severus voelde zijn hoofd zwaar worden. Haar stem klonk meer geëmotioneerd dan gewoonlijk en hij kreeg er kriebels van. Het klonk niet als de Loena die hij gewoon was in zijn lessen – of als de Loena die hij verwacht had. Maar ze leek het te snappen – dat hij goed was. Langzaamaan leek ze dat gewaar te worden.
“Maar waarom vermoordde u Perkamentus? Ik heb me zo een enorme vragen daarbij gesteld, ik kan het nog steeds niet vatten... Waarom iemand doden die aan je eigen kant staat? Om zo het feit dat je goed bent nog harder te maskeren? Maar waarom Perkamentus?! We hadden hem nodig!”
Hij aarzelde niet. Hij had dit geheim al die maanden alleen moeten dragen en het was heel zwaar voor hem. Al maandenlang kon hij er niet van slapen. Zij mocht het weten – zij kon het geheim met hem dragen. Hij wist het want hij vertrouwde haar. Hij had geen flauw idee hoe het kwam – maar in tegenstelling tot alle andere mensen die hij kende, kon hij haar zijn ware ik niet verbergen. Iets in haar nodigde hem uit om al zijn geheimen prijs te geven.
“Hij vroeg het me,” zei hij kort en de blik in haar ogen vertelde hem dat ze het stilaan begon te begrijpen en haar stem klonk zwak.
“Hij wilde liever sterven aan de hand van een vriend, dan aan de hand van een vijand... Is dat het?”
Hij knikte als antwoord op Loena’s vraag en ze schudde ongelovend haar hoofd.
“Zo simpel... Dat niemand het inzag...” mijmerde ze.
De ware situatie was nog iets complexer geweest, wist Severus. Het was ook om Draco levend te houden – het was ook omdat Perkamentus sowieso zou sterven – het was ook om Severus zijn band met de Duistere Heer te versterken... Maar bovenal had hij het voor Perkamentus gedaan. Omdat hij het had gevraagd.
“Professor...” Loena schudde ellendig haar hoofd. “Ik voel zo een medeleven voor u. Niemand die u vertrouwt, niemand die u kan vertrouwen. En zo een duister geheim dat u moet meedragen... Geen wonder dat u er zo slecht uitziet de laatste tijd!”
Hij moest even grijnzen met die opmerking van haar en kneep in haar hand. Al die tijd had ze hem niet losgelaten.
“Ik kan niet geloven dat je liever je medeleven met mij betuigt dan stilstaat bij je eigen ongeluk. Ik voel net meer medeleven met wat jou te wachten staat.”
Loena haalde even haar schouders op. “Het is om vader te doen, niet? Zodat ze kunnen controleren wat de Kibbelaar drukt. Daarom willen ze mij.”
Hij knikte en ze ging iets opgeluchter verder. “Dan zullen ze me ook niet doden. Als ik dood ben, kan vader weer schrijven wat hij wil. En zelfs als ik sterf...”
Haar glimlach verontrustte hem voor een moment en hij onderbrak haar.
“Ben je niet bang om te sterven?”
“Nee,” zei Loena kort. “Dat betekent niet dat ik het wil, maar er zijn ergere dingen dan de dood.”
Hij moest weeral grijnzen om hetgeen ze zei. Hij besefte dat hij zich in geen maanden zo opgelaten had gevoeld en hij was dankbaar ervoor. De reden dat hij lachte, was omdat ze hem herinnerde aan Perkamentus. Zijn wijsheid leek niet verloren te zijn gegaan – al trok hij in twijfel dat Loena ooit met Perkamentus had gesproken. Perkamentus zou hoe dan ook aangenaam verrast zijn geweest, durfde Sneep te wedden.
“Je bent dapper,” zei hij bewonderend en hij zag hoe ze haar blik opeens afwendde en bloosde.
Dit leek zo onnatuurlijk voor haar. Ze leek gewoon niet het type dat voor wat dan ook zou blozen.
“Dit is de eerste keer,” begon Loena stil. “Dat ik me kan herinneren dat u lof hebt voor een niet-Zwadderaar.”
“En de eerste keer dat ik me kan herinneren dat jij moet blozen.”
Ze keken elkaar aan en voor het eerst kon hij het echt voelen – ze waren verwant.
Ook Loena leek zich gewaar te worden van een diepere band tussen hen beiden, want ze werd erg stil en leek tot rust te komen terwijl ze voor hem zat en hij haar hand vasthield. Hij keek in haar blauwe, mysterieuze ogen terwijl zij met een ongekende maar indringende blik in zijn even mysterieuze, maar gietzwarte ogen terugstaarde.
De affectie die hij op dat moment voelde was zo groot dat hij haar nog het liefste in zijn armen had genomen en haar zo stevig had omhelsd dat ze haast tot moes geknepen zou zijn – maar hij kon zich bedwingen en hield braafjes haar hand vast.
“Ik hoop dat we de kans zullen krijgen om elkaar nog eens te zien, wanneer de oorlog voorbij is,” mijmerde Loena.
Sneep wist dat dit niet zo gemakkelijk zou gebeuren. Hij besefte steeds meer dat de kans enorm klein was dat hij dit alles zou overleven. Wanneer dat laatste moment zou komen – het moment dat goed en slecht het tegen elkaar zouden opnemen – zou hij niet kunnen vluchten van zijn verantwoordelijkheden. Hij wist dat hij eerst Nagini zou moeten doden en hij had geen flauw idee of hij daarna door goed of slecht aan zijn einde zou komen – als hij al voorbij Voldemort’s huisdier zou geraken... Maar dat er voor hem een toekomst was, leek hem haast onmogelijk. Al wilde hij niets liever dan Loena nog eens zien.
Ze zag zijn sombere blik en liet opeens zijn hand los. Ze begreep zijn gedachten en ook zij zag in dat de kans klein was dat ze het beiden zouden overleven. Dit kon goed mogelijk het allerlaatste moment zijn dat ze met elkaar zouden delen. Dit stemde haar zodanig ongelukkig dat ze iets deed dat ze tot een half uur geleden nooit voor mogelijk had gehouden.
Ze boog zich naar hem toe, nog steeds op haar knieën, en omhelsde hem.
“Dank u, professor, voor alles. Ik weet dat het niet gemakkelijk of vanzelfsprekend is voor u, maar alsjeblieft, wees dapper.”
Deze woorden en die omhelzing hadden een haast magisch effect op de anders zo kille en afstandelijke professor – ze ontroerden hem zodanig dat hij opeens schokte en een traan over zijn wang gleed. De duistere gedachten die volgden, deden hem nog meer schokken, totdat de tranen over zijn wangen stroomden. Ze stond hem toe om te wenen en omhelsde hem enkel steviger. Ook hij sloeg zijn armen om haar heen en Loena hoorde hoe zijn toverstaf naast hen op de grond viel.
Ze gaf troostend een kus op zijn hoofd terwijl hij schokkend tegen haar aan huilde en ze huilde zelf ook in stilte mee.
Ze zaten daar tot het duister viel en zelfs nog langer dan dat. Beiden wisten ze dat ze enkel dingen konden kwijtraken vanaf dit punt. Voor Loena was dat haar vrijheid en voor Sneep zijn leven. Maar het ergste was dat ze elkaar zouden verliezen – net nu ze beiden inzagen en begrepen hoezeer ze elkaar vertrouwden. Wat nog erger was, was dat ze beiden nooit hadden beseft wat het was om iemand te hebben om te vertrouwen of te omhelzen. Wetende wat ze vanaf morgen voor eeuwig zouden missen, stemde hen beiden zo verdrietig dat het ontzettend moeilijk was voor hen allebei om afscheid te nemen.
Tranen hadden ze niet meer – die hadden ze allebei uitgehuild. Ze stonden beiden op terwijl ze de klok tot twaalf hoorden slaan.
“Ik hoop dat ik ongezien tot aan de leerlingenkamer kan komen,” mijmerde Loena terwijl ze zijn blik probeerde te ontwijken.
“Gebruik het portret van de Kleine Kobold. Het paswoord is “vrijheid”. Het zal je leiden tot aan je toren.”
De jonge Ravenklauwer knikte dankbaar. “Ik ben blij dat u me in vertrouwen hebt genomen. Dat betekent heel veel voor mij.”
“Ik ben zelf blij dat je me begrijpt. Het voelt alsof er een pak van mijn hart is gevallen vanavond. Ik vind het jammer dat ik je niet kan beschermen tegen hetgeen dat gaat komen.” Hij klonk oprecht teleurgesteld en Loena had met hem te doen. Ze wilde niet dat hij zich schuldig voelde voor hetgeen haar te wachten stond.
“Dat kan ik ook voor u zeggen,” glimlachte Loena zwakjes. “Ik zou willen dat u hier niet alleen door moest gaan.”
Hij haalde zijn schouders lichtjes op. Het kon niet anders. Dat wist zij ook.
Ze stapte opeens naar hem toe, tot ze bijna tegen hem aan stond, en ging op de tippen van haar tenen staan. Trillend hield ze zich aan zijn schouders vast terwijl ze hem een korte kus op de lippen gaf.
Toen ze hem los liet, keek hij haar met grote, verontruste ogen aan. Hij was zo verrast geweest in het moment zelf dat zijn hart nu pas begon te slaan als een gek.
“Dat is voor geluk. En als teken van dank. En vertrouwen,” verklaarde Loena zich snel nader. “En het feit dat ik dit jaar vast geen aardigere mensen dan jou zal tegenkomen onder de maretak met Kerstmis... Niet dat hier een maretak is... Of dat er eentje gaat zijn als ik gevangen word genomen... En meestal zitten ze toch maar vol met Nargels... Maar je weet nooit...”
Loena klonk een tikje nerveus. Ook zij besefte dat ze zonet haar professor had gekust – of eigenlijk nog meer dan dat – haar schoolhoofd. Normaal was het niet, al had Loena zich nog nooit eerder iets van normaal aangetrokken. Maar zenuwen had ze wel. Dat bewezen haar trillende handen.
Severus kon het niet laten om te glimlachen. Al had ze zijn schouders losgelaten, ze stond nog steeds heel erg dicht voor hem. Hij besefte zich ook dat dit niet een normale relatie was tussen een schoolhoofd en een leerling, maar voor het moment kon het hem geen bal schelen. Dit was het eerste greintje geluk dat hij had gevoeld in jaren en hij had niet de moed om het zichzelf te ontzeggen.
Hij streelde even door haar haren en boog zich daarna dichter over haar om haar ook een korte kus te geven. Meer durfde hij ook niet.
“Ik hoop dat dit jou ook geluk brengt...” mijmerde hij stil. “En zonee, hoop ik alvast dat je het aanvaardt als teken van mijn dank en vertrouwen.”
Loena glimlachte en voelde weer de tranen opkomen. Iets in haar wilde niet vertrekken – nooit niet – maar ze besefte dat als ze nu niet vertrok, ze nooit zou weggeraken.
“Vaarwel,” zei Loena zacht en ze keek hem nog een laatste keer aan. Zijn blik leek voor de eerste keer die avond rust uit te stralen en ze draaide zich om en spurtte de trappen van de astronomietoren af.
Ze zou hem nooit meer zien.
Het schoolhoofd liep met een zwaar hoofd door de duistere gangen van Zweinstein. Ooit hadden deze gangen licht uit gestraald, maar niet nu de Kragges hier waren ingetrokken. Niet nu de Heer van het Duister was teruggekeerd en Perkamentus dood was... Maar daar was hij zelf verantwoordelijk voor.
Schoolhoofd Sneep. Hij sneerde zelf al om de titel. Hij was veel te jong om schoolhoofd te zijn – het jongste schoolhoofd ooit! Er was nog nooit een schoolhoofd jonger dan 65 aangesteld geweest op Zweinstein.
Maar wat erger was dan de titel van schoolhoofd, was de verantwoordelijkheid. De verantwoordelijkheid die hij had gehad van het moment dat de Heer van het Duister had gezegd: “Severus, jij kent Zweinstein, zijn staf en zijn leerlingen beter dan enig ander en bent degene die Perkamentus heeft vermoord. Het lijkt me niet meer dan logisch dat jij zijn plek inneemt.”
Hij had het verwacht. Zelfs Perkamentus had het verwacht – ze hadden het erover gehad. Hij moest hem opvolgen en de veiligheid waarborgen van de studenten – zelfs in die duistere tijden. Hij moest zorgen dat de andere professoren ook niets overkwam. Maar tegelijkertijd had hij ook een reputatie hoog te houden. Een reputatie van genadeloze moordenaar – van Dooddoener. Hij wilde de studenten wel helpen – maar hoe kon hij als er leerlingen waren die hem probeerden te dwarsbomen? En de leerkrachten toonden hem niets anders dan disrespect en angst. Het was zo vreselijk deprimerend allemaal. Vooral het feit dat er leerlingen waren die hij probeerde te beschermen, maar die hem desondanks aanvielen.
Marcel Lubbermans, Ginny Wemel en – het kwetste hem – Loena Leeflang. Ze waren er zo van overtuigd dat hij door en door slecht was, dat ze hem probeerden te boycotten, te ridiculiseren. Iedere andere Dooddoener had hen alle drie al gedood na zoveel pogingen om hem tegen te werken – maar hij kon het niet! Zijn geduld met Lubbermans en Wemel was op aan het geraken – hij haatte hen voor de benarde posities waarin ze hem wisten te brengen, vaak voor de ogen van de Kragges zelf. Maar iedere keer liet hij ze – lichtjes tegen zijn zin – met een milde straf vertrekken.
En toch hadden ze het niet door. Toch snapten ze niet hoeveel genade hij hen toonde. Hun blikken waren zo haatvol dat hij wist dat hij zijn rol goed speelde. Zo goed, dat ze echt geloofden dat hij een monster was. Hij had zelfs niet één keer in Loena’s ogen durven kijken sinds hij Perkamentus had vermoord. Ze was slim en doordringend – dat wist hij – maar zelfs dit geheim zou zij niet kunnen ontrafelen. Niemand anders snapte hoe de vork in de steel zat, dus zij ook niet.
Terwijl hij door de gangen stapte, besefte hij zich in welk moeilijk parket hij zat. Ze zouden Loena gaan ontvoeren. Niet hij zelf, maar de Kragges. En dit alleen maar om het simpele feit dat haar vader geen lieve woorden over de Heer van het Duister wist te schrijven in zijn fantasieblaadje. Om die idiote reden gingen ze Loena meenemen en haar doen afzien. En er was niets wat hij eraan kon doen. Absoluut niets.
Maar toch kon hij zijn benen niet stoppen. Hij wandelde zo snel door de gangen dat zijn cape achter hem wapperde. Zijn blik keek wantrouwend in alle hoeken en hij had continue zijn toverstaf gereed. Sinds de val van Perkamentus had hij zelden nog langer dan een uur zijn hand van zijn toverstaf gehouden. Zelfs in zijn slaap hield hij continue zijn toverstaf vast. Hij sliep zo onrustig dat het geen wonder was dat hij er vreselijk uitzag.
Hij liep van de gangen voor de leerlingenkamer van Ravenklauw tot de ziekenboeg. Van de ziekenboeg tot de Grote Zaal. Van de Grote Zaal tot aan Hagrid’s Hut. En van Hagrid’s Hut tot aan de astronomietoren. En het was daar – na meer dan twee uur wandelen door de gangen van Zweinstein – op de trappen voor de astronomietoren – dat hij licht geneurie hoorde. Er was slechts één persoon op Zweinstein die in deze duistere tijden zou neuriën. Het moest haar wel zijn.
Hij keek voorzichtig om zich heen – hij was niet gevolgd, daar was hij zeker van. Snel spoedde hij zich met grote passen de trappen op en hij hoorde hoe het zachte geneurie stopte – alsof ze nu enkel nog luisterde. Hij haastte zich nog sneller de trappen op en toen hij haar enkele treden boven hem zag staan, zag hij ook de toverstaf die ze verdedigend voor zich uithield.
Terwijl ze beiden op de trappen stonden met hun toverstaffen op elkaar gericht, leken ze enkel oog te hebben voor elkaars handen. Wie zou het eerste een spreuk gebruiken? Wie zou het eerst een gevaarlijke polsbeweging maken?
Maar na een tiental secondes naar haar toverstaf te hebben gekeken, besefte hij dat instinct hem even had overmand en geeneen van hen beiden als eerste een spreuk zou uitspreken. Nog steeds kon hij het niet aan om in haar ogen te kijken, maar hij stak zijn toverstaf weg – dat risico durfde hij nemen – en hij fluisterde opeens iets waar Loena zich niet meteen aan had verwacht.
“Naar boven. Nu.”
Hij zag de aarzeling in haar voetstappen terwijl ze zich omdraaide. Het was hem duidelijk dat ze dit niet wilde, maar toch liep ze voor hem op naar de Astronomietoren. Ze liep verder tot ze zich boven op de toren bevond en het domein van Zweinstein zich onder haar uitstrekte.
Al die maanden had Severus deze plek proberen te vermijden. Ironisch dat van alle plekken – hij hier Loena zou aantreffen – op de plek waar hij zijn laatste greintje menselijkheid had opgegeven door Perkamentus te vermoorden. Hij hoopte dat hij iets van zijn menselijkheid kon herwinnen door haar te waarschuwen. Hij moest wel. Als hij dit niet deed, zou zijn geweten nooit rust kennen.
Ze draaide zich om en voor het eerst sinds voor de dood van Perkamentus keken ze elkaar in de ogen. De blik die hij al die tijd had proberen te vermijden, verwarde hem nu meer dan wat dan ook. Er was geen verwachte blik van haat – hooguit een blik van onbegrip en wantrouwen. Maar er was geen twijfel mogelijk, deze blik deed meer pijn dan de blik die hij had verwacht.
Hij verschrok zich echter een moment toen hij zag dat ze een snede had in haar kaak.
“Wat is er gebeurd?” vroeg hij haar ruw en ongemakkelijk.
Haar vingertippen raakten de snee in haar kaak aan en haar gedachten dwaalden even af, alsof ze er heel lang over moest nadenken om te herinneren wat er was gebeurd.
“Dat was mijn eigen schuld. Ik was naar de Terzielers gegaan. Ze hadden best wel veel honger. Eentje liep weg, een jong, en ik volgde hem, maar toen klapte een tak in mijn gezicht...” Het leek haast alsof Loena niet meer dan dat durfde te vertellen aan hem. Het was duidelijk dat ze hem wantrouwde.
“Je zou iemand ernaar moeten laten kijken.” Zijn stem was even streng als zijn blik, maar toen hij zag hoe zelfs zij niets meer durfde te zeggen tegen hem – wat zo anders was dan die keer dat ze haar schoenen kwijt was al die jaren eerder – besefte hij dat hij niet alleen te hard was voor haar, maar ook voor zichzelf. Hij wilde dat hij voor even – al was het maar voor een minuut – dat masker kon laten zaken, maar het was niet gemakkelijk.
“Ik moet je wat vertellen...” Zijn toon was al iets minder dreigend en hij slikte.
Ze keek hem afwachtend aan.
“Je hoeft niets te zeggen,” begon hij stil en hij wendde zijn blik weer van de hare weg. “Maar ik hoop dat je discreet kan zijn over hetgeen ik je ga zeggen. Ik breng slecht nieuws.” Hij liep naar de rand van de astronomietoren en keek naar beneden. Zo hoog... Zo hoog, en hij had de levensloze Perkamentus gewoon naar beneden laten vallen. Hij had nooit een keuze gehad. Of misschien wel – maar hij had gewoon niet durven kiezen om tegen Perkamentus in te gaan. Hij schudde die gedachte van zich af en nam een diepe adem.
“Morgen, op de trein naar huis, mogelijks zelfs voordat de trein vertrekt, zullen de Kragges je overmeesteren en ontvoeren. Ik wil je gewoon zeggen... om niet tegen te stribbelen. Laat je vrienden hier buiten. De Kragges hebben namelijk directe orders van de Heer van het Duister om je te ontvoeren en iedereen die in de weg staat te vermoorden. Ik ben bang dat ik je verder niet kan helpen, maar doe alsjeblieft wat ik zeg en blijf alleen. Zoek je vrienden niet op. En wanneer ze je overmeesteren, vecht niet terug.”
Hij slikte. Nog steeds durfde hij haar niet aan te kijken. Het voelde vreselijk dat hij niet meer kon doen voor haar. Vreselijk dat hij haar moest zeggen om zich te laten overmeesteren door genadeloze Dooddoeners om daarna mogelijks voor de rest van haar leven in gevangenschap te zitten.
Hij hoorde plots een snik en draaide zich om, nog net op tijd om te zien hoe ze op haar knieën viel en haar handen voor haar ogen hield. Dit had hij totaal niet verwacht en hij kon voor een moment enkel hulpeloos toekijken, totdat hij zichzelf dwong om te reageren.
Hij snelde dichterbij en ging voor haar zitten, maar hij durfde haar niet aan te raken en legde zijn handen gespannen op zijn bovenbenen.
“Het spijt me,” verontschuldigde hij zich. “Ik kan echt niets anders voor je doen dan je waarschuwen. Het is geen aangenaam vooruitzicht, maar als je je stilhoudt en niet tegenstribbelt, zullen de Dooddoeners je misschien sparen.”
Loena deed haar handen voor haar ogen weg en keek hem met betraande ogen aan. Hij had zich nooit ingebeeld dat Loena ergens een traan om zou laten – ze leek altijd zo dromerig en van de wereld weg – maar toch huilde ze. “Ik ween niet om morgen,” snikte ze. “Ik ween om de afgelopen maanden.”
Sneep keek haar onbegrijpend aan en wilde bijna naar achteren kruipen toen ze opeens zijn hand greep en met haar andere hand de tranen uit haar ogen wreef. “Ik dacht echt dat u was bezweken voor de wil van de Heer van het Duister. Dat ik zo stom kon zijn om niet te zien hoe het écht was!” Ze leek boos op zichzelf en schudde haar hoofd. “Ik kan me niet inbeelden hoe moeilijk het voor u wel moet zijn! En om te bedenken dat we u zo hebben uitgedaagd!! Ik vond eigenlijk al dat onze straffen zo licht waren... Waarom heb ik het niet eerder beseft!”
Severus voelde zijn hoofd zwaar worden. Haar stem klonk meer geëmotioneerd dan gewoonlijk en hij kreeg er kriebels van. Het klonk niet als de Loena die hij gewoon was in zijn lessen – of als de Loena die hij verwacht had. Maar ze leek het te snappen – dat hij goed was. Langzaamaan leek ze dat gewaar te worden.
“Maar waarom vermoordde u Perkamentus? Ik heb me zo een enorme vragen daarbij gesteld, ik kan het nog steeds niet vatten... Waarom iemand doden die aan je eigen kant staat? Om zo het feit dat je goed bent nog harder te maskeren? Maar waarom Perkamentus?! We hadden hem nodig!”
Hij aarzelde niet. Hij had dit geheim al die maanden alleen moeten dragen en het was heel zwaar voor hem. Al maandenlang kon hij er niet van slapen. Zij mocht het weten – zij kon het geheim met hem dragen. Hij wist het want hij vertrouwde haar. Hij had geen flauw idee hoe het kwam – maar in tegenstelling tot alle andere mensen die hij kende, kon hij haar zijn ware ik niet verbergen. Iets in haar nodigde hem uit om al zijn geheimen prijs te geven.
“Hij vroeg het me,” zei hij kort en de blik in haar ogen vertelde hem dat ze het stilaan begon te begrijpen en haar stem klonk zwak.
“Hij wilde liever sterven aan de hand van een vriend, dan aan de hand van een vijand... Is dat het?”
Hij knikte als antwoord op Loena’s vraag en ze schudde ongelovend haar hoofd.
“Zo simpel... Dat niemand het inzag...” mijmerde ze.
De ware situatie was nog iets complexer geweest, wist Severus. Het was ook om Draco levend te houden – het was ook omdat Perkamentus sowieso zou sterven – het was ook om Severus zijn band met de Duistere Heer te versterken... Maar bovenal had hij het voor Perkamentus gedaan. Omdat hij het had gevraagd.
“Professor...” Loena schudde ellendig haar hoofd. “Ik voel zo een medeleven voor u. Niemand die u vertrouwt, niemand die u kan vertrouwen. En zo een duister geheim dat u moet meedragen... Geen wonder dat u er zo slecht uitziet de laatste tijd!”
Hij moest even grijnzen met die opmerking van haar en kneep in haar hand. Al die tijd had ze hem niet losgelaten.
“Ik kan niet geloven dat je liever je medeleven met mij betuigt dan stilstaat bij je eigen ongeluk. Ik voel net meer medeleven met wat jou te wachten staat.”
Loena haalde even haar schouders op. “Het is om vader te doen, niet? Zodat ze kunnen controleren wat de Kibbelaar drukt. Daarom willen ze mij.”
Hij knikte en ze ging iets opgeluchter verder. “Dan zullen ze me ook niet doden. Als ik dood ben, kan vader weer schrijven wat hij wil. En zelfs als ik sterf...”
Haar glimlach verontrustte hem voor een moment en hij onderbrak haar.
“Ben je niet bang om te sterven?”
“Nee,” zei Loena kort. “Dat betekent niet dat ik het wil, maar er zijn ergere dingen dan de dood.”
Hij moest weeral grijnzen om hetgeen ze zei. Hij besefte dat hij zich in geen maanden zo opgelaten had gevoeld en hij was dankbaar ervoor. De reden dat hij lachte, was omdat ze hem herinnerde aan Perkamentus. Zijn wijsheid leek niet verloren te zijn gegaan – al trok hij in twijfel dat Loena ooit met Perkamentus had gesproken. Perkamentus zou hoe dan ook aangenaam verrast zijn geweest, durfde Sneep te wedden.
“Je bent dapper,” zei hij bewonderend en hij zag hoe ze haar blik opeens afwendde en bloosde.
Dit leek zo onnatuurlijk voor haar. Ze leek gewoon niet het type dat voor wat dan ook zou blozen.
“Dit is de eerste keer,” begon Loena stil. “Dat ik me kan herinneren dat u lof hebt voor een niet-Zwadderaar.”
“En de eerste keer dat ik me kan herinneren dat jij moet blozen.”
Ze keken elkaar aan en voor het eerst kon hij het echt voelen – ze waren verwant.
Ook Loena leek zich gewaar te worden van een diepere band tussen hen beiden, want ze werd erg stil en leek tot rust te komen terwijl ze voor hem zat en hij haar hand vasthield. Hij keek in haar blauwe, mysterieuze ogen terwijl zij met een ongekende maar indringende blik in zijn even mysterieuze, maar gietzwarte ogen terugstaarde.
De affectie die hij op dat moment voelde was zo groot dat hij haar nog het liefste in zijn armen had genomen en haar zo stevig had omhelsd dat ze haast tot moes geknepen zou zijn – maar hij kon zich bedwingen en hield braafjes haar hand vast.
“Ik hoop dat we de kans zullen krijgen om elkaar nog eens te zien, wanneer de oorlog voorbij is,” mijmerde Loena.
Sneep wist dat dit niet zo gemakkelijk zou gebeuren. Hij besefte steeds meer dat de kans enorm klein was dat hij dit alles zou overleven. Wanneer dat laatste moment zou komen – het moment dat goed en slecht het tegen elkaar zouden opnemen – zou hij niet kunnen vluchten van zijn verantwoordelijkheden. Hij wist dat hij eerst Nagini zou moeten doden en hij had geen flauw idee of hij daarna door goed of slecht aan zijn einde zou komen – als hij al voorbij Voldemort’s huisdier zou geraken... Maar dat er voor hem een toekomst was, leek hem haast onmogelijk. Al wilde hij niets liever dan Loena nog eens zien.
Ze zag zijn sombere blik en liet opeens zijn hand los. Ze begreep zijn gedachten en ook zij zag in dat de kans klein was dat ze het beiden zouden overleven. Dit kon goed mogelijk het allerlaatste moment zijn dat ze met elkaar zouden delen. Dit stemde haar zodanig ongelukkig dat ze iets deed dat ze tot een half uur geleden nooit voor mogelijk had gehouden.
Ze boog zich naar hem toe, nog steeds op haar knieën, en omhelsde hem.
“Dank u, professor, voor alles. Ik weet dat het niet gemakkelijk of vanzelfsprekend is voor u, maar alsjeblieft, wees dapper.”
Deze woorden en die omhelzing hadden een haast magisch effect op de anders zo kille en afstandelijke professor – ze ontroerden hem zodanig dat hij opeens schokte en een traan over zijn wang gleed. De duistere gedachten die volgden, deden hem nog meer schokken, totdat de tranen over zijn wangen stroomden. Ze stond hem toe om te wenen en omhelsde hem enkel steviger. Ook hij sloeg zijn armen om haar heen en Loena hoorde hoe zijn toverstaf naast hen op de grond viel.
Ze gaf troostend een kus op zijn hoofd terwijl hij schokkend tegen haar aan huilde en ze huilde zelf ook in stilte mee.
Ze zaten daar tot het duister viel en zelfs nog langer dan dat. Beiden wisten ze dat ze enkel dingen konden kwijtraken vanaf dit punt. Voor Loena was dat haar vrijheid en voor Sneep zijn leven. Maar het ergste was dat ze elkaar zouden verliezen – net nu ze beiden inzagen en begrepen hoezeer ze elkaar vertrouwden. Wat nog erger was, was dat ze beiden nooit hadden beseft wat het was om iemand te hebben om te vertrouwen of te omhelzen. Wetende wat ze vanaf morgen voor eeuwig zouden missen, stemde hen beiden zo verdrietig dat het ontzettend moeilijk was voor hen allebei om afscheid te nemen.
Tranen hadden ze niet meer – die hadden ze allebei uitgehuild. Ze stonden beiden op terwijl ze de klok tot twaalf hoorden slaan.
“Ik hoop dat ik ongezien tot aan de leerlingenkamer kan komen,” mijmerde Loena terwijl ze zijn blik probeerde te ontwijken.
“Gebruik het portret van de Kleine Kobold. Het paswoord is “vrijheid”. Het zal je leiden tot aan je toren.”
De jonge Ravenklauwer knikte dankbaar. “Ik ben blij dat u me in vertrouwen hebt genomen. Dat betekent heel veel voor mij.”
“Ik ben zelf blij dat je me begrijpt. Het voelt alsof er een pak van mijn hart is gevallen vanavond. Ik vind het jammer dat ik je niet kan beschermen tegen hetgeen dat gaat komen.” Hij klonk oprecht teleurgesteld en Loena had met hem te doen. Ze wilde niet dat hij zich schuldig voelde voor hetgeen haar te wachten stond.
“Dat kan ik ook voor u zeggen,” glimlachte Loena zwakjes. “Ik zou willen dat u hier niet alleen door moest gaan.”
Hij haalde zijn schouders lichtjes op. Het kon niet anders. Dat wist zij ook.
Ze stapte opeens naar hem toe, tot ze bijna tegen hem aan stond, en ging op de tippen van haar tenen staan. Trillend hield ze zich aan zijn schouders vast terwijl ze hem een korte kus op de lippen gaf.
Toen ze hem los liet, keek hij haar met grote, verontruste ogen aan. Hij was zo verrast geweest in het moment zelf dat zijn hart nu pas begon te slaan als een gek.
“Dat is voor geluk. En als teken van dank. En vertrouwen,” verklaarde Loena zich snel nader. “En het feit dat ik dit jaar vast geen aardigere mensen dan jou zal tegenkomen onder de maretak met Kerstmis... Niet dat hier een maretak is... Of dat er eentje gaat zijn als ik gevangen word genomen... En meestal zitten ze toch maar vol met Nargels... Maar je weet nooit...”
Loena klonk een tikje nerveus. Ook zij besefte dat ze zonet haar professor had gekust – of eigenlijk nog meer dan dat – haar schoolhoofd. Normaal was het niet, al had Loena zich nog nooit eerder iets van normaal aangetrokken. Maar zenuwen had ze wel. Dat bewezen haar trillende handen.
Severus kon het niet laten om te glimlachen. Al had ze zijn schouders losgelaten, ze stond nog steeds heel erg dicht voor hem. Hij besefte zich ook dat dit niet een normale relatie was tussen een schoolhoofd en een leerling, maar voor het moment kon het hem geen bal schelen. Dit was het eerste greintje geluk dat hij had gevoeld in jaren en hij had niet de moed om het zichzelf te ontzeggen.
Hij streelde even door haar haren en boog zich daarna dichter over haar om haar ook een korte kus te geven. Meer durfde hij ook niet.
“Ik hoop dat dit jou ook geluk brengt...” mijmerde hij stil. “En zonee, hoop ik alvast dat je het aanvaardt als teken van mijn dank en vertrouwen.”
Loena glimlachte en voelde weer de tranen opkomen. Iets in haar wilde niet vertrekken – nooit niet – maar ze besefte dat als ze nu niet vertrok, ze nooit zou weggeraken.
“Vaarwel,” zei Loena zacht en ze keek hem nog een laatste keer aan. Zijn blik leek voor de eerste keer die avond rust uit te stralen en ze draaide zich om en spurtte de trappen van de astronomietoren af.
Ze zou hem nooit meer zien.