27/08/2020, 21:33
Hoofdstuk 3: VERLOREN
Het schip van Klammfels stond aangemeerd bij het Grote Meer en Sneep verliet gefrustreerd de aanmeerplank. Karkarov had hem uitgenodigd voor een diner, maar had voortdurend geprobeerd hem aan het praten te krijgen over Voldemort en de terugkeer van de Dooddoeners op het Wereldkampioenschap Zwerkbal. Sneep had zo lang mogelijk de bal afgehouden en zoveel mogelijk opmerkingen genegeerd. Maar hoe dan ook was het een onuitstaanbare avond geweest. Hij zou harder zijn best moeten doen om Karkarov te vermijden en vooral niet meer mogen ingaan op uitnodigingen van hem om eens “bij te praten”.
Al scheen de maan slechts zwak in het duister van die koude decemberavond, Sneeps aandacht werd haast onmiddellijk getrokken door iets lichts op het pad naar Zweinstein. Hij trok voor de zekerheid zijn toverstaf en liep dichter, maar liet zijn toverstaf weer zakken toen hij zag wie het was.
Loena Leeflang, de vreemdste Ravenklauwer waarvan hij ooit het misgenoegen had gehad haar in zijn lessen te hebben. Vreemd, maar tegelijkertijd ook... intrigerend... op een rare en onbegrijpbare manier.
Sneep herinnerde zich zijn visioen iedere keer dat hij haar zag, maar snapte nog steeds niet waarom hij haar van alle mensen op aarde in zijn visioen had gezien. Hij ontkende nog steeds dat ze op ook maar een of andere manier verwant konden zijn.
Sneep naderde haar geruisloos. Ze had nog niet opgekeken van de grond, die ze oplettend inspecteerde terwijl ze richting het Verboden Bos wandelde. Het waren haar lichte haren geweest die Sneep in het maanlicht waren opgevallen, dat en haar... blote voeten.
Terwijl Sneep haar richting uitstapte, bedacht hij zich dat hij iets tegen haar moest zeggen – haar tenminste naar binnen moest sturen – het was immers laat en de andere studenten zaten in hun knusse en warme leerlingenkamers. “Goedenavond juffrouw Leeflang,” groette hij haar – beleefder dan dat had hij nog nooit een leerling aangesproken.
Loena keek op van de witbevroren grond en hield haar hoofd schuin met een licht geïnteresseerde blik in haar ogen. “Goedenavond professor Sneep,” groette ze hem terug. “Een mooie winteravond, he?”
Sneep wist even niet wat daarop te zeggen. “Ja, euh, natuurlijk,” reageerde hij snel en onnatuurlijk beleefd voor zijn doen. “Maar iets te fris om blootvoets te wandelen, of niet?”
“Ja, het is best fris,” gaf Loena toe. “Misschien dat ik op de terugweg schoenen kan aandoen.”
Sneep haalde zijn wenkbrauw op. Op de terugweg? “Waar zijn je schoenen dan?”
Loena ging langzaam met haar hand in haar zak en haalde er een briefje uit. Ze gaf het aan Sneep, die aarzelend het briefje aannam en opende. Het handschrift was slordig en hij las stil voor wat er geschreven stond. “Lijpo, je schoenen liggen buiten...” Hij las even in stilte verder en schudde zijn hoofd voordat hij het luidop zei. “...en hopelijk jij ook binnenkort.” Sneep keek Loena aan, om te zien of er een reactie van haar kwam op hetgeen hij zonet had voorgelezen, maar haar blik was even dromerig als altijd.
“Het is fijn dat ik nu weet waar te zoeken,” voegde ze zelf toe.
Hij kon haar enkel fronsend aankijken. Ze hadden haar in het briefje Lijpo genoemd, ze hadden haar zelfs gezegd dat ze liever hadden dat ze weg was... En toch leek ze dat niet erg te vinden?! Wat was er toch maar mis met dit kind?
“Je gaat toch niet zo verder zoeken, juffrouw Leeflang? Ten eerste is het veel te laat om nog buiten te zijn, en ten tweede zijn er gemakkelijkere manieren om je schoenen te vinden.” Sneep demonstreerde met zijn toverstaf. “Accio schoenen!”
Loena had Sneep geobserveerd en keek nu om zich heen. Na een minuut hoorden ze een fluitend geluid en opeens vlogen de schoenen naar hen toe en vielen ze voor Sneeps voeten neer.
“Vind je dat niet veel efficiënter?” vroeg Sneep aan Loena.
Loena glimlachte terwijl ze haar schoenen opraapte en de veters losbond.
“Hangt er vanaf. Als het doel louter het vinden van de schoenen is, dan jazeker.”
Sneep was verward door haar antwoord. “Wat zou anders belangrijker zijn dan je doel?”
Loena glimlachte mysterieus. “Het is niet altijd het doel dat van belang is, de reis is minstens even belangrijk. De dingen die je onderweg leert zijn vaak belangrijker dan het vinden van je schoenen.”
Sneep keek haar met een rare blik aan terwijl de betekenis van die woorden tot hem doordrong. Het was een mooie filosofie – maar hij kon niet vatten hoe zo een jong meisje – een derdejaars – tot zo een filosofie kon komen.
“U ziet er bedrukt uit,” merkte Loena op terwijl ze op de grond ging zitten en haar schoenen aantrok. “Is er iets mis?”
Het was zo vreemd dat zij hem zonder enige schaamte zo een vraag durfde te stellen. Zo vreemd, dat zijn mond openviel en hij defensief reageerde. “Neen, helemaal niet! Hoe kom je erbij?!”
Zijn toon was echter zo onnatuurlijk dat het niet duidelijker kon zijn dat de waarheid het tegenovergestelde was.
Loena bond haar veters vast en ging verder alsof ze het slechts over het weer hadden.“Het is wel heel duidelijk dat dit Toverschooltoernooi maar een duister kantje heeft. Ik ben ook bedrukt.”
Dit verraste hem. Dit kind, dat altijd met haar hoofd in de wolken leek te lopen, besefte dat er meer aan de hand was met het Toverschooltoernooi dan anderen aannamen. Zelfs Perkamentus leek zich niet ten volle bewust van het dreigende gevaar, maar dit kind...
“Ik denk dat er Duistere tovenaars mee gemoeid zijn. Waarom zou anders Harry Potter’s naam getrokken worden? Het klopt gewoon niet. En nu ik u bedrukt zie, ben ik er wel helemaal van overtuigd dat er iets mis is.”
“Hoezo?” Hij klonk wantrouwend. Wat deed zijn humeur eraan toe? Waarom was zijn bedrukte blik doorslaggevend?
“U komt van Karkarov’s schip.” Loena kwam recht van de grond en keek hem in zijn duistere ogen aan. Iedere andere leerling zou hebben teruggedeinsd van de blik die hij droeg, maar zij niet. “Karkarov heeft net als u een verleden als Dooddoener. Hij lijkt u veel te volgen. Het viel me op dat hij steeds naast u wil zitten aan de staftafel in de Grote Zaal. En als u niet naast hem zit, volgen zijn ogen u overal. U lijkt het er echter niet hoog mee op te hebben. Ik denk dat jullie beiden tekenen hebben gehad dat de terugkeer van de Heer van het Duister niet is uit te stellen. En u zit nu natuurlijk in een heel moeilijk parket.”
Nooit eerder had hij zo hard moeite moeten doen om niet rood uit te slaan. Dit kind leek hem en de hele situatie met zo een gemak te analyseren dat het haast leek alsof ze ingehuurd was als spion door het Ministerie – of helderziend was – al geloofde hij niet dat dit mogelijk was.
“Hoezo?” Weeral stelde hij dezelfde vraag – maar ditmaal was er geen toon van wantrouwen, maar een toon van voorzichtige interesse. Haar mening werd met iedere zin die ze zei belangrijker voor hem.
“Perkamentus heeft zich borg gegeven voor u toen u deze job aannam.” Ze zag hoezeer hij verschrok dat zij dat wist – hij ademde namelijk opeens heel snel door zijn neus in en zijn ogen werden lichtjes groter dan normaal. “Oh, ik zeg het niemand hoor. Vader heeft het me verteld. Hij is er ook maar bij toeval achtergekomen. Maar wat ik bedoel is – als u het vertrouwen van Perkamentus hebt, bent u ook echt te vertrouwen. En als u te vertrouwen bent, bent u tegen de terugkeer van de Heer van het Duister. En als u daartegen bent, bent u er vast ook niet mee opgezet dat voormalige Dooddoeners zoals Karkarov u overal achtervolgen. En uw bedrukte blik verraadt dat u ergere kopzorgen heeft dan huiswerken verbeteren van zevendejaars. De terugkeer van de Heer van het Duister lijkt mij het enige te zijn dat iemand zo een grote kopzorgen kan geven.”
Loena draaide zich opeens om terwijl een groepje vleermuizen krijsend boven de bomen steeg van het Verboden Bos. Zo gefocussed als ze was geweest op haar gesprek met haar toverdrankprofessor, zo aandachtig keek ze nu naar de vleermuizen.
Sneep stond versteld. Niet gewoon van hetgeen ze had gezegd – maar ook van hoe ze het had gezegd. Zo kalm en zonder hem te beoordelen. Voor het eerst – hoe onwaarschijnlijk het hem al die jaren had geleken – zag hij in dat ze verwant konden zijn. Dit kind, dat net als hem in zijn jonge jaren gepest en geridiculiseerd was, dat zwakker leek dan haar klasgenoten omdat ze steeds alleen was, had een zodanig intelligente kijk op de wereld dat ze hem wist te doorgronden. Geen andere leerling had ooit dat inzicht gehad en hij voelde een vreemde bewondering voor haar – zoiets had hij nog nooit gevoeld. Hij was er sprakeloos van.
Toen de vleermuizen uit het zicht waren, keek ze hem weer aan en merkte dat hij niets wist terug te zeggen.
“U zal er vast niet met veel mensen over kunnen praten. En ik verwacht ook niet dat u op mijn opmerkingen reageert. Meestal zwijgen mensen als ik gelijk heb over iets. Meestal zwijgen mensen in het algemeen tegen mij...” Ze glimlachte en pauzeerde even terwijl ze daar diep over nadacht. “Professor Anderling zegt dat ik te direct ben, maar ik vind dat dat nog wel meevalt. Ik denk eerder dat andere mensen te ondirect zijn. Maar u bent ook best wel direct. Als u iemand niet leuk vindt, zegt u dat ook gewoon in hun gezicht. En als u een van uw leerlingen van Zwadderich goed vindt, zegt u dat ook zonder een blad voor de mond te nemen. Andere leerkrachten zijn veel vager.”
Hij wist niet hoe het kwam, maar haar gebabbel werkte kalmerend op hem. Zij wist dan wel van zijn Dooddoenersverleden af – iets waar hij zich zodanig voor schaamde dat hij het zou besterven als andere leerlingen het zouden weten – maar het leek hem in haar geval niets te deren. Ze mocht het weten. Het voelde zelfs goed dat zij het wist.
“U lijkt wel nooit iets aardigs te kunnen zeggen over Ravenklauwers, maar ik vermoed ook dat dat te maken heeft met uw verleden als Dooddoener. Als u aardigheid zou laten blijken, zou u door de Zwadderaars niet meer serieus worden genomen. En dan zouden hun ouders dat ook horen. En dus ook enkele Dooddoeners... En dan zou u pas echt in de problemen zitten. Ik denk dat het wel slim is, zoals u al die jaren uw imago op Zweinstein hebt weten op te bouwen tot die van een zeer onaangenaam persoon. Onaangename personen zijn veel overtuigendere Dooddoeners.”
Hij kon echt niet geloven dat ze dit gesprek met elkaar hadden – of tenminste – dat zij tegen hem sprak en hij stilzwijgend met alles akkoord ging. Maar ze leek ook te snappen waarom hij niet kon reageren op hetgeen ze zei.
Ze glimlachte opeens en boog haar hoofd dankbaar. “Bedankt voor het gesprek, professor. Ik hoopte al langer op een teken van bevestiging.”
Sneep kreeg voor een klein moment een wrang gevoel en moest haar tegenspreken. “Welk teken van bevestiging heb ik dan gegeven?”
Loena glimlachte mysterieus. “U zweeg.” Ze knikte naar hem als teken van dank en draaide zich om richting Zweinstein. “Goedenacht, professor.”
Voor een moment wilde hij protesteren. Hij wilde haar doen geloven dat wat ze dacht een grote leugen was... Ook al was het dat niet. Maar hij kon het niet. Hij kon haar beeld van hem niet veranderen. Het ontbrak hem aan de moed om dat te doen. Omdat zij de enige persoon was ter wereld die zonder moeite een glimps van zijn persoonlijkheid leek te bevatten, wilde hij het niet. Het was hem teveel waard.
Hij zag haar wegstappen en wilde haar volgen. Hij wilde haar vragen om met hem een wandeling te maken – zodat ze meer zou kunnen vertellen over hoe zij de zaken allemaal zag. Maar ook dat kon hij niet. Het ontbrak hem aan lef. Hij zou haar zo graag horen vertellen over wat zij dacht dat hij was, maar het kon gewoon niet. Niet nu.
Misschien dat er zich nog een moment zou voordoen. Misschien dat hij haar nog eens een keer zou kunnen vinden op het pad naar het Grote Meer – misschien dat ze ooit nog een keertje op zoek zou gaan naar verloren schoenen. Hij hoopte dat hij er dan de volgende keer niet zo verloren zou bijstaan.
Het schip van Klammfels stond aangemeerd bij het Grote Meer en Sneep verliet gefrustreerd de aanmeerplank. Karkarov had hem uitgenodigd voor een diner, maar had voortdurend geprobeerd hem aan het praten te krijgen over Voldemort en de terugkeer van de Dooddoeners op het Wereldkampioenschap Zwerkbal. Sneep had zo lang mogelijk de bal afgehouden en zoveel mogelijk opmerkingen genegeerd. Maar hoe dan ook was het een onuitstaanbare avond geweest. Hij zou harder zijn best moeten doen om Karkarov te vermijden en vooral niet meer mogen ingaan op uitnodigingen van hem om eens “bij te praten”.
Al scheen de maan slechts zwak in het duister van die koude decemberavond, Sneeps aandacht werd haast onmiddellijk getrokken door iets lichts op het pad naar Zweinstein. Hij trok voor de zekerheid zijn toverstaf en liep dichter, maar liet zijn toverstaf weer zakken toen hij zag wie het was.
Loena Leeflang, de vreemdste Ravenklauwer waarvan hij ooit het misgenoegen had gehad haar in zijn lessen te hebben. Vreemd, maar tegelijkertijd ook... intrigerend... op een rare en onbegrijpbare manier.
Sneep herinnerde zich zijn visioen iedere keer dat hij haar zag, maar snapte nog steeds niet waarom hij haar van alle mensen op aarde in zijn visioen had gezien. Hij ontkende nog steeds dat ze op ook maar een of andere manier verwant konden zijn.
Sneep naderde haar geruisloos. Ze had nog niet opgekeken van de grond, die ze oplettend inspecteerde terwijl ze richting het Verboden Bos wandelde. Het waren haar lichte haren geweest die Sneep in het maanlicht waren opgevallen, dat en haar... blote voeten.
Terwijl Sneep haar richting uitstapte, bedacht hij zich dat hij iets tegen haar moest zeggen – haar tenminste naar binnen moest sturen – het was immers laat en de andere studenten zaten in hun knusse en warme leerlingenkamers. “Goedenavond juffrouw Leeflang,” groette hij haar – beleefder dan dat had hij nog nooit een leerling aangesproken.
Loena keek op van de witbevroren grond en hield haar hoofd schuin met een licht geïnteresseerde blik in haar ogen. “Goedenavond professor Sneep,” groette ze hem terug. “Een mooie winteravond, he?”
Sneep wist even niet wat daarop te zeggen. “Ja, euh, natuurlijk,” reageerde hij snel en onnatuurlijk beleefd voor zijn doen. “Maar iets te fris om blootvoets te wandelen, of niet?”
“Ja, het is best fris,” gaf Loena toe. “Misschien dat ik op de terugweg schoenen kan aandoen.”
Sneep haalde zijn wenkbrauw op. Op de terugweg? “Waar zijn je schoenen dan?”
Loena ging langzaam met haar hand in haar zak en haalde er een briefje uit. Ze gaf het aan Sneep, die aarzelend het briefje aannam en opende. Het handschrift was slordig en hij las stil voor wat er geschreven stond. “Lijpo, je schoenen liggen buiten...” Hij las even in stilte verder en schudde zijn hoofd voordat hij het luidop zei. “...en hopelijk jij ook binnenkort.” Sneep keek Loena aan, om te zien of er een reactie van haar kwam op hetgeen hij zonet had voorgelezen, maar haar blik was even dromerig als altijd.
“Het is fijn dat ik nu weet waar te zoeken,” voegde ze zelf toe.
Hij kon haar enkel fronsend aankijken. Ze hadden haar in het briefje Lijpo genoemd, ze hadden haar zelfs gezegd dat ze liever hadden dat ze weg was... En toch leek ze dat niet erg te vinden?! Wat was er toch maar mis met dit kind?
“Je gaat toch niet zo verder zoeken, juffrouw Leeflang? Ten eerste is het veel te laat om nog buiten te zijn, en ten tweede zijn er gemakkelijkere manieren om je schoenen te vinden.” Sneep demonstreerde met zijn toverstaf. “Accio schoenen!”
Loena had Sneep geobserveerd en keek nu om zich heen. Na een minuut hoorden ze een fluitend geluid en opeens vlogen de schoenen naar hen toe en vielen ze voor Sneeps voeten neer.
“Vind je dat niet veel efficiënter?” vroeg Sneep aan Loena.
Loena glimlachte terwijl ze haar schoenen opraapte en de veters losbond.
“Hangt er vanaf. Als het doel louter het vinden van de schoenen is, dan jazeker.”
Sneep was verward door haar antwoord. “Wat zou anders belangrijker zijn dan je doel?”
Loena glimlachte mysterieus. “Het is niet altijd het doel dat van belang is, de reis is minstens even belangrijk. De dingen die je onderweg leert zijn vaak belangrijker dan het vinden van je schoenen.”
Sneep keek haar met een rare blik aan terwijl de betekenis van die woorden tot hem doordrong. Het was een mooie filosofie – maar hij kon niet vatten hoe zo een jong meisje – een derdejaars – tot zo een filosofie kon komen.
“U ziet er bedrukt uit,” merkte Loena op terwijl ze op de grond ging zitten en haar schoenen aantrok. “Is er iets mis?”
Het was zo vreemd dat zij hem zonder enige schaamte zo een vraag durfde te stellen. Zo vreemd, dat zijn mond openviel en hij defensief reageerde. “Neen, helemaal niet! Hoe kom je erbij?!”
Zijn toon was echter zo onnatuurlijk dat het niet duidelijker kon zijn dat de waarheid het tegenovergestelde was.
Loena bond haar veters vast en ging verder alsof ze het slechts over het weer hadden.“Het is wel heel duidelijk dat dit Toverschooltoernooi maar een duister kantje heeft. Ik ben ook bedrukt.”
Dit verraste hem. Dit kind, dat altijd met haar hoofd in de wolken leek te lopen, besefte dat er meer aan de hand was met het Toverschooltoernooi dan anderen aannamen. Zelfs Perkamentus leek zich niet ten volle bewust van het dreigende gevaar, maar dit kind...
“Ik denk dat er Duistere tovenaars mee gemoeid zijn. Waarom zou anders Harry Potter’s naam getrokken worden? Het klopt gewoon niet. En nu ik u bedrukt zie, ben ik er wel helemaal van overtuigd dat er iets mis is.”
“Hoezo?” Hij klonk wantrouwend. Wat deed zijn humeur eraan toe? Waarom was zijn bedrukte blik doorslaggevend?
“U komt van Karkarov’s schip.” Loena kwam recht van de grond en keek hem in zijn duistere ogen aan. Iedere andere leerling zou hebben teruggedeinsd van de blik die hij droeg, maar zij niet. “Karkarov heeft net als u een verleden als Dooddoener. Hij lijkt u veel te volgen. Het viel me op dat hij steeds naast u wil zitten aan de staftafel in de Grote Zaal. En als u niet naast hem zit, volgen zijn ogen u overal. U lijkt het er echter niet hoog mee op te hebben. Ik denk dat jullie beiden tekenen hebben gehad dat de terugkeer van de Heer van het Duister niet is uit te stellen. En u zit nu natuurlijk in een heel moeilijk parket.”
Nooit eerder had hij zo hard moeite moeten doen om niet rood uit te slaan. Dit kind leek hem en de hele situatie met zo een gemak te analyseren dat het haast leek alsof ze ingehuurd was als spion door het Ministerie – of helderziend was – al geloofde hij niet dat dit mogelijk was.
“Hoezo?” Weeral stelde hij dezelfde vraag – maar ditmaal was er geen toon van wantrouwen, maar een toon van voorzichtige interesse. Haar mening werd met iedere zin die ze zei belangrijker voor hem.
“Perkamentus heeft zich borg gegeven voor u toen u deze job aannam.” Ze zag hoezeer hij verschrok dat zij dat wist – hij ademde namelijk opeens heel snel door zijn neus in en zijn ogen werden lichtjes groter dan normaal. “Oh, ik zeg het niemand hoor. Vader heeft het me verteld. Hij is er ook maar bij toeval achtergekomen. Maar wat ik bedoel is – als u het vertrouwen van Perkamentus hebt, bent u ook echt te vertrouwen. En als u te vertrouwen bent, bent u tegen de terugkeer van de Heer van het Duister. En als u daartegen bent, bent u er vast ook niet mee opgezet dat voormalige Dooddoeners zoals Karkarov u overal achtervolgen. En uw bedrukte blik verraadt dat u ergere kopzorgen heeft dan huiswerken verbeteren van zevendejaars. De terugkeer van de Heer van het Duister lijkt mij het enige te zijn dat iemand zo een grote kopzorgen kan geven.”
Loena draaide zich opeens om terwijl een groepje vleermuizen krijsend boven de bomen steeg van het Verboden Bos. Zo gefocussed als ze was geweest op haar gesprek met haar toverdrankprofessor, zo aandachtig keek ze nu naar de vleermuizen.
Sneep stond versteld. Niet gewoon van hetgeen ze had gezegd – maar ook van hoe ze het had gezegd. Zo kalm en zonder hem te beoordelen. Voor het eerst – hoe onwaarschijnlijk het hem al die jaren had geleken – zag hij in dat ze verwant konden zijn. Dit kind, dat net als hem in zijn jonge jaren gepest en geridiculiseerd was, dat zwakker leek dan haar klasgenoten omdat ze steeds alleen was, had een zodanig intelligente kijk op de wereld dat ze hem wist te doorgronden. Geen andere leerling had ooit dat inzicht gehad en hij voelde een vreemde bewondering voor haar – zoiets had hij nog nooit gevoeld. Hij was er sprakeloos van.
Toen de vleermuizen uit het zicht waren, keek ze hem weer aan en merkte dat hij niets wist terug te zeggen.
“U zal er vast niet met veel mensen over kunnen praten. En ik verwacht ook niet dat u op mijn opmerkingen reageert. Meestal zwijgen mensen als ik gelijk heb over iets. Meestal zwijgen mensen in het algemeen tegen mij...” Ze glimlachte en pauzeerde even terwijl ze daar diep over nadacht. “Professor Anderling zegt dat ik te direct ben, maar ik vind dat dat nog wel meevalt. Ik denk eerder dat andere mensen te ondirect zijn. Maar u bent ook best wel direct. Als u iemand niet leuk vindt, zegt u dat ook gewoon in hun gezicht. En als u een van uw leerlingen van Zwadderich goed vindt, zegt u dat ook zonder een blad voor de mond te nemen. Andere leerkrachten zijn veel vager.”
Hij wist niet hoe het kwam, maar haar gebabbel werkte kalmerend op hem. Zij wist dan wel van zijn Dooddoenersverleden af – iets waar hij zich zodanig voor schaamde dat hij het zou besterven als andere leerlingen het zouden weten – maar het leek hem in haar geval niets te deren. Ze mocht het weten. Het voelde zelfs goed dat zij het wist.
“U lijkt wel nooit iets aardigs te kunnen zeggen over Ravenklauwers, maar ik vermoed ook dat dat te maken heeft met uw verleden als Dooddoener. Als u aardigheid zou laten blijken, zou u door de Zwadderaars niet meer serieus worden genomen. En dan zouden hun ouders dat ook horen. En dus ook enkele Dooddoeners... En dan zou u pas echt in de problemen zitten. Ik denk dat het wel slim is, zoals u al die jaren uw imago op Zweinstein hebt weten op te bouwen tot die van een zeer onaangenaam persoon. Onaangename personen zijn veel overtuigendere Dooddoeners.”
Hij kon echt niet geloven dat ze dit gesprek met elkaar hadden – of tenminste – dat zij tegen hem sprak en hij stilzwijgend met alles akkoord ging. Maar ze leek ook te snappen waarom hij niet kon reageren op hetgeen ze zei.
Ze glimlachte opeens en boog haar hoofd dankbaar. “Bedankt voor het gesprek, professor. Ik hoopte al langer op een teken van bevestiging.”
Sneep kreeg voor een klein moment een wrang gevoel en moest haar tegenspreken. “Welk teken van bevestiging heb ik dan gegeven?”
Loena glimlachte mysterieus. “U zweeg.” Ze knikte naar hem als teken van dank en draaide zich om richting Zweinstein. “Goedenacht, professor.”
Voor een moment wilde hij protesteren. Hij wilde haar doen geloven dat wat ze dacht een grote leugen was... Ook al was het dat niet. Maar hij kon het niet. Hij kon haar beeld van hem niet veranderen. Het ontbrak hem aan de moed om dat te doen. Omdat zij de enige persoon was ter wereld die zonder moeite een glimps van zijn persoonlijkheid leek te bevatten, wilde hij het niet. Het was hem teveel waard.
Hij zag haar wegstappen en wilde haar volgen. Hij wilde haar vragen om met hem een wandeling te maken – zodat ze meer zou kunnen vertellen over hoe zij de zaken allemaal zag. Maar ook dat kon hij niet. Het ontbrak hem aan lef. Hij zou haar zo graag horen vertellen over wat zij dacht dat hij was, maar het kon gewoon niet. Niet nu.
Misschien dat er zich nog een moment zou voordoen. Misschien dat hij haar nog eens een keer zou kunnen vinden op het pad naar het Grote Meer – misschien dat ze ooit nog een keertje op zoek zou gaan naar verloren schoenen. Hij hoopte dat hij er dan de volgende keer niet zo verloren zou bijstaan.