27/08/2020, 21:19
7.
Draco ijsbeerde door de woonkamer. De zon was nog maar net op. Zijn vader was al uren weg. Hij maakte zich zorgen. Wat als het Ministerie hem had opgepakt? Normaalgezien bleef hij nooit zo lang weg van een Dooddoenersbijeenkomst.
Een luide kraak betekende dat zijn vader terug was. Snel rende Draco naar de hal, waar zijn vader in Dooddoenergewaad stond.
“Vader!” riep Draco opgelucht en hij snelde naar hem toe.
Zijn vader nam zijn masker af en keek met een vreemde blik naar Draco.
“Wat doe jij hier?” vroeg hij minachtend.
“Ik was op u aan het wachten!” glimlachte Draco. “Ik begon me al ongerust te maken! Ik beeldde me al allerlei vreselijke situaties in waarin u beland zou zijn.”
Lucius keek zijn zoon lastig aan.
“Je bent veel te zacht om mijn zoon te zijn. Ik maakte mij nooit zorgen om mijn eigen vader. Denk je soms dat ik niet voor mezelf kan zorgen? Jij hoeft niet op mij te wachten als ik naar een Dooddoenerbijeenkomst ben.”
Draco slikte.
“Sorry, vader, ik was enkel bang dat…”
“Je hoort niet bang te zijn,” onderbrak Lucius hem sissend. “Hoe heb ik je opgevoed? Ik heb je niet zo hard opgevoed om zo een watje van een zoon te worden.”
Draco beet op zijn tanden. Hij deed altijd zo rot. Nooit kreeg hij de goedkeuring waar hij zo naar hunkerde. Alles wat hij deed was mis.
“Ik wil u enkel trots maken,” zei Draco stil.
Lucius klopte zijn zoon op zijn schouder.
“Dan vraag ik mij af wat jij wel niet van me denkt door je te gedragen zoals jij je gedraagt,” zei Lucius ijzig en hij greep Draco bij zijn oor vast. “Je bent een schande van een zoon.”
Het was sterker dan Draco zelf. Van het ene moment op het andere had hij zijn toverstaf getrokken en hield hij zijn toverstaf op zijn vaders gezicht gericht. Lucius keek totaal verrast van de toverstaf naar zijn zoon.
“Zeg dat nog eens!” siste Draco terwijl er tranen in zijn ogen opkwamen. “Ik daag u uit dat nog eens te zeggen.”
Lucius keek Draco lang in zijn ogen. Plots wuifde Lucius met zijn hand en de toverstaf vloog Draco’s hand uit.
“Jij zal nooit de tovenaar zijn die ik ben,” beet Lucius hem toe en hij draaide zich om en liep de woonkamer binnen.
Draco viel verbeten op zijn knieën terwijl de tranen over zijn wangen rolden. Hij haatte hem. Hij wou hier niet langer blijven. Hij moest nog twee dagen wachten tot hij terug kon naar Zweinstein, maar daar had hij geen zin in. Totaal niet.
Vastbesloten greep hij zijn toverstaf van de grond en spurtte hij naar boven.
Hij sloeg de deur van zijn kamer achter zich dicht en zocht in een kast naar zijn mantel. Hij nam zijn goede oude Nimbus 2001 erbij en opende het raam. Hij ging weg.
Hij vloog op zijn Nimbus naar buiten en liet al snel de grote villa achter zich. Het was toen dat hij zich pas afvroeg waar hij heen kon gaan. Patty woonde te ver. En Korzel en Kwast waren nog op Zweinstein gebleven in de kerstvakantie. Het overviel Draco dat het misschien niet zo een goed idee was geweest van huis weg te gaan. Hij had ook geen geld meegenomen.
De ironie.
Hij was rijker dan wie dan ook, maar nu had hij geen duit op zak.
Maar professor Sneep was er nog. Die zou hem wel begrijpen! Zijn vader had hem ooit verteld dat Sneep vroeger ook problemen had gehad met zijn ouders. Als iemand hem zou begrijpen, of de moeite zou doen hem te begrijpen, dan was het Sneep wel. En hij woonde maar een klein uurtje van hem weg.
De tranen die Draco sowieso zou gehuild hebben verdubbelden door de ijzig koude wind die in zijn ogen sneed. Toen hij uiteindelijk bij Sneeps huis aankwam, was hij volledig verkleumd. Hij liep naar de voordeur en voelde aan de knop, die niet mee gaf.
“Alohomora!” zei Draco en hij probeerde de deur nogmaals te openen.
De deur ging geruisloos open en Draco stapte naar binnen. Hij sloeg de deur achter zich dicht. Het zag er maar verlaten uit in de gang.
“Professor Sneep?”
Draco ijsbeerde door de woonkamer. De zon was nog maar net op. Zijn vader was al uren weg. Hij maakte zich zorgen. Wat als het Ministerie hem had opgepakt? Normaalgezien bleef hij nooit zo lang weg van een Dooddoenersbijeenkomst.
Een luide kraak betekende dat zijn vader terug was. Snel rende Draco naar de hal, waar zijn vader in Dooddoenergewaad stond.
“Vader!” riep Draco opgelucht en hij snelde naar hem toe.
Zijn vader nam zijn masker af en keek met een vreemde blik naar Draco.
“Wat doe jij hier?” vroeg hij minachtend.
“Ik was op u aan het wachten!” glimlachte Draco. “Ik begon me al ongerust te maken! Ik beeldde me al allerlei vreselijke situaties in waarin u beland zou zijn.”
Lucius keek zijn zoon lastig aan.
“Je bent veel te zacht om mijn zoon te zijn. Ik maakte mij nooit zorgen om mijn eigen vader. Denk je soms dat ik niet voor mezelf kan zorgen? Jij hoeft niet op mij te wachten als ik naar een Dooddoenerbijeenkomst ben.”
Draco slikte.
“Sorry, vader, ik was enkel bang dat…”
“Je hoort niet bang te zijn,” onderbrak Lucius hem sissend. “Hoe heb ik je opgevoed? Ik heb je niet zo hard opgevoed om zo een watje van een zoon te worden.”
Draco beet op zijn tanden. Hij deed altijd zo rot. Nooit kreeg hij de goedkeuring waar hij zo naar hunkerde. Alles wat hij deed was mis.
“Ik wil u enkel trots maken,” zei Draco stil.
Lucius klopte zijn zoon op zijn schouder.
“Dan vraag ik mij af wat jij wel niet van me denkt door je te gedragen zoals jij je gedraagt,” zei Lucius ijzig en hij greep Draco bij zijn oor vast. “Je bent een schande van een zoon.”
Het was sterker dan Draco zelf. Van het ene moment op het andere had hij zijn toverstaf getrokken en hield hij zijn toverstaf op zijn vaders gezicht gericht. Lucius keek totaal verrast van de toverstaf naar zijn zoon.
“Zeg dat nog eens!” siste Draco terwijl er tranen in zijn ogen opkwamen. “Ik daag u uit dat nog eens te zeggen.”
Lucius keek Draco lang in zijn ogen. Plots wuifde Lucius met zijn hand en de toverstaf vloog Draco’s hand uit.
“Jij zal nooit de tovenaar zijn die ik ben,” beet Lucius hem toe en hij draaide zich om en liep de woonkamer binnen.
Draco viel verbeten op zijn knieën terwijl de tranen over zijn wangen rolden. Hij haatte hem. Hij wou hier niet langer blijven. Hij moest nog twee dagen wachten tot hij terug kon naar Zweinstein, maar daar had hij geen zin in. Totaal niet.
Vastbesloten greep hij zijn toverstaf van de grond en spurtte hij naar boven.
Hij sloeg de deur van zijn kamer achter zich dicht en zocht in een kast naar zijn mantel. Hij nam zijn goede oude Nimbus 2001 erbij en opende het raam. Hij ging weg.
Hij vloog op zijn Nimbus naar buiten en liet al snel de grote villa achter zich. Het was toen dat hij zich pas afvroeg waar hij heen kon gaan. Patty woonde te ver. En Korzel en Kwast waren nog op Zweinstein gebleven in de kerstvakantie. Het overviel Draco dat het misschien niet zo een goed idee was geweest van huis weg te gaan. Hij had ook geen geld meegenomen.
De ironie.
Hij was rijker dan wie dan ook, maar nu had hij geen duit op zak.
Maar professor Sneep was er nog. Die zou hem wel begrijpen! Zijn vader had hem ooit verteld dat Sneep vroeger ook problemen had gehad met zijn ouders. Als iemand hem zou begrijpen, of de moeite zou doen hem te begrijpen, dan was het Sneep wel. En hij woonde maar een klein uurtje van hem weg.
De tranen die Draco sowieso zou gehuild hebben verdubbelden door de ijzig koude wind die in zijn ogen sneed. Toen hij uiteindelijk bij Sneeps huis aankwam, was hij volledig verkleumd. Hij liep naar de voordeur en voelde aan de knop, die niet mee gaf.
“Alohomora!” zei Draco en hij probeerde de deur nogmaals te openen.
De deur ging geruisloos open en Draco stapte naar binnen. Hij sloeg de deur achter zich dicht. Het zag er maar verlaten uit in de gang.
“Professor Sneep?”