27/08/2020, 21:19
6.
Knijster had ondertussen zijn schuilplaats verlaten en was al uren in de weer met beledigingen naar Tonks’ hoofd te gooien zonder dat hij het zelf leek door te hebben. Tonks kreunde en keek afwisselend naar het zonlicht dat nog maar net te zien was en naar het haardvuur, waar ze hoopte Severus gauw te zien. Uren waren al verstreken en ieder uur werd Tonks meer en meer ongerust.
Uiteindelijk werd ook mevrouw Wemel wakker en vrolijk wandelde ze de keuken in.
“Mijn God, kind, wat doe jij nog steeds wakker? Je ziet er vreselijk uit!” piepte ze toen ze Tonks aan de tafel zag zitten.
“Dank je,” mompelde Tonks. “Ik ben aan het wachten op een teken van Severus. Hij had een Dooddoenersbijeenkomst deze nacht.”
“Om hoe laat?”, vroeg mevrouw Wemel geschrokken.
“Iets na twee uur.”
“Dan zijn al vijf uur verstreken… Oh jee, nu begin ik me toch wel ongerust te maken…”
“Welkom bij de club,” zei Tonks slaperig.
“Waarom ben je niets komen zeggen Tonks? We hadden je tenminste kunnen aflossen!”
Beide dames werden opgeschrikt toen de voordeur werd opengegooid en het schilderij in de hal luid allerlei verwensingen begon te schreeuwen. Geen twijfel mogelijk dat iedereen nu wel wakker was.
“Ja ja jij ook goedemorgen!” hoorden ze een grove stem in de hal roepen en al snel stond Dolleman in de keuken.
“Ik kreeg net bericht van Minerva en Arthur,” zei Dolleman snel. “De Dooddoeners zijn er vannacht weer eens op uit getrokken. Teungreef uit Glasgow heeft hen gezien, en heeft meteen het Ministerie gewaarschuwd… Twaalf Dreuzels dood, vijfendertig zitten in Sint-Mungo met de meest vreemde verschijnselen. Het schijnt dat ze bij velen toverdranken van Homkens hebben gebruikt. Er is zonet een klein slagveld begonnen, misschien dat de Dooddoeners nu al verdwijnseld zijn, misschien ook niet, maar we moeten erheen. Minerva en Arthur zijn er al. Perkamentus is ook op de hoogte gebracht.”
Tonks dacht razendsnel na en sprong plots recht, waardoor haar lege kopje nogmaals op de grond vloog.
“En Severus dan?” vroeg ze. “Hebben Minerva of Arthur Severus gezien?”
Mevrouw Wemel en Dolleman keken elkaar even aan.
“Ik denk niet dat ze hem hebben gezien, dat hadden ze me wel gezegd dan…”
Tonks slikte en keek weer het vuur in.
“Ik heb hier een slecht gevoel bij,” zei mevrouw Wemel plots. “Severus weet zich wel altijd uit zo een activiteiten te verontschuldigen. Of hij probeert ons te waarschuwen, maar niet zo…”
“Goed. Molly, jij gaat naar Severus’ huis, Tonks, jij komt met mij mee.”
“Goed,” knikte Tonks vastberaden.
“Neen, Alastor, ik kom mee. Tonks heeft nog geen oog dichtgedaan. Het zou te zwaar zijn voor haar. Laat haar naar Severus gaan.”
“Goed,” knikte Tonks nog steeds vastberaden.
“Oké, geen tijd te verliezen.”
Dolleman en Molly verdwijnselden met een luide kraak. Tonks zuchtte denkend. Het haardvuur! Snel probeerde ze Severus te contacteren, maar toen haar hoofd in Sneep’s haard lag, zag ze dat zijn huis er nog verlaten uitzag. Er kwam enkel wat licht binnen door een spleet in de gordijnen.
“Severus?”, vroeg ze fluisterend, maar er was geen teken van leven.
Ze wilde net haar hoofd uit de haard trekken, toen ze een rood bebloede hand achter een van de zetels zag liggen.
“Severus!” riep ze geschrokken, maar de hand lag er nog steeds even levenloos. Meteen haalde Tonks haar hoofd uit het haardvuur en Verdwijnselde ze.
Tonks bevond zich meteen in de grote, zij het onverzorgde achtertuin van Sneeps huis. Het was niet meteen het meest uitnodigende huis in de buurt, maar Tonks rende snel naar de achterdeur en probeerde hem te openen.
“Open, stomme deur!” kreunde ze terwijl ze haar toverstaf erbij haalde. “Alohomora!”
Tonks bedankte de hemel dat de deur openvloog en rende snel naar binnen. Ze zocht haar weg naar de woonkamer, want ze was nog nooit in het huis zelf geweest. Alastor had Tonks eens meegenomen om Sneep uit te halen voor een meeting van de Orde, maar dat was de enige keer geweest dat ze hier in de buurt was geweest. Tonks opende de deuren in de donkere hal en keek iedere kamer binnen, maar het was pas na vier deuren dat ze de juiste kamer had en ze rende naar binnen, waardoor ze over een klein trapje aan de deurpost struikelde en zo een volledig klein tafeltje met boeken omstootte.
“Verdomme!”, vloekte ze luid terwijl ze rechtkwam en zich naar Severus haastte, die levenloos bij de zetel lag. Ze zag zijn bloedende arm waarop het dooddoenersteken nog lichtjes te zien was en ze haalde angstig adem.
“Severus?” vroeg ze stil terwijl ze hem onhandig rechtop probeerde te helpen. “Zeg iets, dit is niet grappig.”
Natuurlijk was dit niet grappig, dacht ze in zichzelf, hij was zo goed als dood. Zijn gebruikelijke frons was er nu een die vol pijn stond getekend. Waarom had ze er niet eerder aan gedacht om via het haardvuur te kijken?
Ze had haar toverstaf nog steeds in haar hand en mikte die op Severus.
“Enervate!” riep ze snel.
Met een hap naar adem, alsof hij net boven water kwam, schrok hij wakker. Verward en gedesoriënteerd keek hij om zich heen en zijn blik bleef even op Tonks rusten.
“Tonks?” vroeg hij even verward.
“Mijn hemeltje, Severus!”, zuchtte ze. “Wat is er in hemelsnaam gebeurd? Ik was doodongerust. Je ziet er niet uit!”
“Kan ik ook van jou zeggen,” zei hij terwijl hij moeizaam kuchte.
“Ik heb mijn haarkleur thans veranderd zoals je zei,” mopperde ze.
“Je haar is prima, maar je ziet eruit alsof je nog minder slaap dan mij hebt gehad.”
“Ow. Dat,” zuchtte Tonks. “Valt mee. Hoe voel je je?”
“Slecht, kan je dan niet zien?” kreunde Severus terwijl hij rechtop probeerde te komen, maar er niet in slaagde door de ongelooflijke pijn in zijn rug. De Cruciatusvloek had geen zenuw in zijn lichaam gespaard.
“Ik help je recht,” zei Tonks en ze probeerde hem onder zijn rechterarm te ondersteunen.
Trillend kwam Severus mee recht en voorzichtig liepen ze naar de zetel. Plots hoorden ze de voordeur hard dichtslaan.
“Heb jij de voordeur niet dichtgedaan?” vroeg Severus en Tonks verstarde.
“Eh. Ik ben langs de achterdeur gekomen…”
Knijster had ondertussen zijn schuilplaats verlaten en was al uren in de weer met beledigingen naar Tonks’ hoofd te gooien zonder dat hij het zelf leek door te hebben. Tonks kreunde en keek afwisselend naar het zonlicht dat nog maar net te zien was en naar het haardvuur, waar ze hoopte Severus gauw te zien. Uren waren al verstreken en ieder uur werd Tonks meer en meer ongerust.
Uiteindelijk werd ook mevrouw Wemel wakker en vrolijk wandelde ze de keuken in.
“Mijn God, kind, wat doe jij nog steeds wakker? Je ziet er vreselijk uit!” piepte ze toen ze Tonks aan de tafel zag zitten.
“Dank je,” mompelde Tonks. “Ik ben aan het wachten op een teken van Severus. Hij had een Dooddoenersbijeenkomst deze nacht.”
“Om hoe laat?”, vroeg mevrouw Wemel geschrokken.
“Iets na twee uur.”
“Dan zijn al vijf uur verstreken… Oh jee, nu begin ik me toch wel ongerust te maken…”
“Welkom bij de club,” zei Tonks slaperig.
“Waarom ben je niets komen zeggen Tonks? We hadden je tenminste kunnen aflossen!”
Beide dames werden opgeschrikt toen de voordeur werd opengegooid en het schilderij in de hal luid allerlei verwensingen begon te schreeuwen. Geen twijfel mogelijk dat iedereen nu wel wakker was.
“Ja ja jij ook goedemorgen!” hoorden ze een grove stem in de hal roepen en al snel stond Dolleman in de keuken.
“Ik kreeg net bericht van Minerva en Arthur,” zei Dolleman snel. “De Dooddoeners zijn er vannacht weer eens op uit getrokken. Teungreef uit Glasgow heeft hen gezien, en heeft meteen het Ministerie gewaarschuwd… Twaalf Dreuzels dood, vijfendertig zitten in Sint-Mungo met de meest vreemde verschijnselen. Het schijnt dat ze bij velen toverdranken van Homkens hebben gebruikt. Er is zonet een klein slagveld begonnen, misschien dat de Dooddoeners nu al verdwijnseld zijn, misschien ook niet, maar we moeten erheen. Minerva en Arthur zijn er al. Perkamentus is ook op de hoogte gebracht.”
Tonks dacht razendsnel na en sprong plots recht, waardoor haar lege kopje nogmaals op de grond vloog.
“En Severus dan?” vroeg ze. “Hebben Minerva of Arthur Severus gezien?”
Mevrouw Wemel en Dolleman keken elkaar even aan.
“Ik denk niet dat ze hem hebben gezien, dat hadden ze me wel gezegd dan…”
Tonks slikte en keek weer het vuur in.
“Ik heb hier een slecht gevoel bij,” zei mevrouw Wemel plots. “Severus weet zich wel altijd uit zo een activiteiten te verontschuldigen. Of hij probeert ons te waarschuwen, maar niet zo…”
“Goed. Molly, jij gaat naar Severus’ huis, Tonks, jij komt met mij mee.”
“Goed,” knikte Tonks vastberaden.
“Neen, Alastor, ik kom mee. Tonks heeft nog geen oog dichtgedaan. Het zou te zwaar zijn voor haar. Laat haar naar Severus gaan.”
“Goed,” knikte Tonks nog steeds vastberaden.
“Oké, geen tijd te verliezen.”
Dolleman en Molly verdwijnselden met een luide kraak. Tonks zuchtte denkend. Het haardvuur! Snel probeerde ze Severus te contacteren, maar toen haar hoofd in Sneep’s haard lag, zag ze dat zijn huis er nog verlaten uitzag. Er kwam enkel wat licht binnen door een spleet in de gordijnen.
“Severus?”, vroeg ze fluisterend, maar er was geen teken van leven.
Ze wilde net haar hoofd uit de haard trekken, toen ze een rood bebloede hand achter een van de zetels zag liggen.
“Severus!” riep ze geschrokken, maar de hand lag er nog steeds even levenloos. Meteen haalde Tonks haar hoofd uit het haardvuur en Verdwijnselde ze.
Tonks bevond zich meteen in de grote, zij het onverzorgde achtertuin van Sneeps huis. Het was niet meteen het meest uitnodigende huis in de buurt, maar Tonks rende snel naar de achterdeur en probeerde hem te openen.
“Open, stomme deur!” kreunde ze terwijl ze haar toverstaf erbij haalde. “Alohomora!”
Tonks bedankte de hemel dat de deur openvloog en rende snel naar binnen. Ze zocht haar weg naar de woonkamer, want ze was nog nooit in het huis zelf geweest. Alastor had Tonks eens meegenomen om Sneep uit te halen voor een meeting van de Orde, maar dat was de enige keer geweest dat ze hier in de buurt was geweest. Tonks opende de deuren in de donkere hal en keek iedere kamer binnen, maar het was pas na vier deuren dat ze de juiste kamer had en ze rende naar binnen, waardoor ze over een klein trapje aan de deurpost struikelde en zo een volledig klein tafeltje met boeken omstootte.
“Verdomme!”, vloekte ze luid terwijl ze rechtkwam en zich naar Severus haastte, die levenloos bij de zetel lag. Ze zag zijn bloedende arm waarop het dooddoenersteken nog lichtjes te zien was en ze haalde angstig adem.
“Severus?” vroeg ze stil terwijl ze hem onhandig rechtop probeerde te helpen. “Zeg iets, dit is niet grappig.”
Natuurlijk was dit niet grappig, dacht ze in zichzelf, hij was zo goed als dood. Zijn gebruikelijke frons was er nu een die vol pijn stond getekend. Waarom had ze er niet eerder aan gedacht om via het haardvuur te kijken?
Ze had haar toverstaf nog steeds in haar hand en mikte die op Severus.
“Enervate!” riep ze snel.
Met een hap naar adem, alsof hij net boven water kwam, schrok hij wakker. Verward en gedesoriënteerd keek hij om zich heen en zijn blik bleef even op Tonks rusten.
“Tonks?” vroeg hij even verward.
“Mijn hemeltje, Severus!”, zuchtte ze. “Wat is er in hemelsnaam gebeurd? Ik was doodongerust. Je ziet er niet uit!”
“Kan ik ook van jou zeggen,” zei hij terwijl hij moeizaam kuchte.
“Ik heb mijn haarkleur thans veranderd zoals je zei,” mopperde ze.
“Je haar is prima, maar je ziet eruit alsof je nog minder slaap dan mij hebt gehad.”
“Ow. Dat,” zuchtte Tonks. “Valt mee. Hoe voel je je?”
“Slecht, kan je dan niet zien?” kreunde Severus terwijl hij rechtop probeerde te komen, maar er niet in slaagde door de ongelooflijke pijn in zijn rug. De Cruciatusvloek had geen zenuw in zijn lichaam gespaard.
“Ik help je recht,” zei Tonks en ze probeerde hem onder zijn rechterarm te ondersteunen.
Trillend kwam Severus mee recht en voorzichtig liepen ze naar de zetel. Plots hoorden ze de voordeur hard dichtslaan.
“Heb jij de voordeur niet dichtgedaan?” vroeg Severus en Tonks verstarde.
“Eh. Ik ben langs de achterdeur gekomen…”