27/08/2020, 21:17
1.
“Is dat alles?”
Een oorverdovende stilte wisselde de kille stem van de Duistere Heer af. Tientallen mensen, ieder met een wit masker voor hun gezicht en een zwarte mantel met kap aan, aanschouwden hem en zijn Dooddoener. Ze stonden in een grote kring rondom hem en de man die op één knie zat met zijn hoofd eerbiedig gebogen.
“Het is zeer puur Veritaserum. U zou het eventueel nog kunnen uitdunnen in water zonder dat het zijn efficiëntie verliest,” zei de Dooddoener in zijn gebruikelijke nasale en kille stem.
Enkele Dooddoeners vroegen zich af hoe hij er zo kalm onder kon blijven. De Duistere Heer was duidelijk boos, teleurgesteld, woedend. En niet enkel dat, maar het was niet de eerste keer dat diezelfde Dooddoener in de fout was gegaan. Toen Voldemort twee en een half jaar geleden was teruggekeerd, was hij niet komen opdagen. Het was pas op de volgende Dooddoenersbijeenkomst geweest dat hij zijn gezicht had laten zien. Hij had op Zweinstein vastgezeten, waar het onmogelijk was te Verdwijnselen, en daarenboven hadden Perkamentus en Anderling hem niet uit hun zicht gelaten. Na een uur kwelling onder de Cruciatus-vloek had Voldemort hem dat vergeven, maar de Heer van het Duister was het nooit vergeten.
Iedere keer dat Voldemort in een kwade bui was, boette iemand, en het was vaker de Toverdrankmeester van Zweinstein dan iemand anders die dat te beurt viel. Waarom had hij niet met Perkamentus afgerekend, waarom had hij nooit zijn meester gezocht, waarom had hij Slatero Krinkel tegengewerkt bij zijn zoektocht naar de Steen der Wijzen, waarom had hij in die zeven jaar die Harry Potter nu op Zweinstein zat nooit de jongen één haar gekrenkt… Dat Severus Sneep het zwarte schaap van de Dooddoeners was, wisten de meesten wel.
De Duistere Heer nam zijn toverstaf en mikte die op het hoofd van de Dooddoener die voor hem zat.
“Neem je masker af”, beval hij kil, en toen Sneep opkeek zag hij dat ook de lucht die zijn meester uitademde witte wolkjes vormde in de kille grot, waar het nog kouder was dan buiten.
De man volgde het bevel op en nam met zijn linkerhand het witte masker voor zijn gelaat weg. Een zwarte lok haar viel voor zijn al even zwarte ogen. Zijn huid was even bleek als het masker dat hij had afgenomen, en zijn neus was lang en gebroken. Hij keek in de rode ogen van Heer Voldemort en de machtige duistere tovenaar keek diep in de ogen van zijn Dooddoener. Er viel niets uit te lezen. Geen angst of ontzag voor zijn Heer, geen haat, geen liefde, hij was leeg. Het was alsof hij de bodem zocht in een oneindige put.
“De volgende keer dat ik je oproep heb je vijf keer zoveel Veritaserum met je mee. Begrijp je dat?”
De man knikte en boog nogmaals eerbiedig zijn hoofd.
“Ja, Heer,” zei hij stil.
“De volgende keer, geen fouten,” zei de Duister Heer hatelijk.
De Dooddoener knikte en liep achterwaarts, nog steeds met zijn hoofd naar Voldemort gebogen, terug naar zijn plaats in de kring. De Dooddoener naast hem had een speciale staf in zijn handen, met een slang als hoofd, en hij draaide zijn hoofd lichtjes naar Sneep toe. Hij stond groot en trots in de kring, bijna angstloos, en een blonde stroef lang haar kwam onder de kap van de mantel uit.
“Jij hebt ook eens geluk gehad,” mompelde hij stil achter zijn masker.
“Ik weet. Kan je me nog wat ingrediënten bezorgen? Ik heb mijn volledige voorraadkast moeten plunderen voor dat beetje veritaserum te kunnen brouwen,” mompelde Sneep terug.
"Ik zal proberen. Lig er maar niet wakker van."
"Bedankt, Lucius."
“Is dat alles?”
Een oorverdovende stilte wisselde de kille stem van de Duistere Heer af. Tientallen mensen, ieder met een wit masker voor hun gezicht en een zwarte mantel met kap aan, aanschouwden hem en zijn Dooddoener. Ze stonden in een grote kring rondom hem en de man die op één knie zat met zijn hoofd eerbiedig gebogen.
“Het is zeer puur Veritaserum. U zou het eventueel nog kunnen uitdunnen in water zonder dat het zijn efficiëntie verliest,” zei de Dooddoener in zijn gebruikelijke nasale en kille stem.
Enkele Dooddoeners vroegen zich af hoe hij er zo kalm onder kon blijven. De Duistere Heer was duidelijk boos, teleurgesteld, woedend. En niet enkel dat, maar het was niet de eerste keer dat diezelfde Dooddoener in de fout was gegaan. Toen Voldemort twee en een half jaar geleden was teruggekeerd, was hij niet komen opdagen. Het was pas op de volgende Dooddoenersbijeenkomst geweest dat hij zijn gezicht had laten zien. Hij had op Zweinstein vastgezeten, waar het onmogelijk was te Verdwijnselen, en daarenboven hadden Perkamentus en Anderling hem niet uit hun zicht gelaten. Na een uur kwelling onder de Cruciatus-vloek had Voldemort hem dat vergeven, maar de Heer van het Duister was het nooit vergeten.
Iedere keer dat Voldemort in een kwade bui was, boette iemand, en het was vaker de Toverdrankmeester van Zweinstein dan iemand anders die dat te beurt viel. Waarom had hij niet met Perkamentus afgerekend, waarom had hij nooit zijn meester gezocht, waarom had hij Slatero Krinkel tegengewerkt bij zijn zoektocht naar de Steen der Wijzen, waarom had hij in die zeven jaar die Harry Potter nu op Zweinstein zat nooit de jongen één haar gekrenkt… Dat Severus Sneep het zwarte schaap van de Dooddoeners was, wisten de meesten wel.
De Duistere Heer nam zijn toverstaf en mikte die op het hoofd van de Dooddoener die voor hem zat.
“Neem je masker af”, beval hij kil, en toen Sneep opkeek zag hij dat ook de lucht die zijn meester uitademde witte wolkjes vormde in de kille grot, waar het nog kouder was dan buiten.
De man volgde het bevel op en nam met zijn linkerhand het witte masker voor zijn gelaat weg. Een zwarte lok haar viel voor zijn al even zwarte ogen. Zijn huid was even bleek als het masker dat hij had afgenomen, en zijn neus was lang en gebroken. Hij keek in de rode ogen van Heer Voldemort en de machtige duistere tovenaar keek diep in de ogen van zijn Dooddoener. Er viel niets uit te lezen. Geen angst of ontzag voor zijn Heer, geen haat, geen liefde, hij was leeg. Het was alsof hij de bodem zocht in een oneindige put.
“De volgende keer dat ik je oproep heb je vijf keer zoveel Veritaserum met je mee. Begrijp je dat?”
De man knikte en boog nogmaals eerbiedig zijn hoofd.
“Ja, Heer,” zei hij stil.
“De volgende keer, geen fouten,” zei de Duister Heer hatelijk.
De Dooddoener knikte en liep achterwaarts, nog steeds met zijn hoofd naar Voldemort gebogen, terug naar zijn plaats in de kring. De Dooddoener naast hem had een speciale staf in zijn handen, met een slang als hoofd, en hij draaide zijn hoofd lichtjes naar Sneep toe. Hij stond groot en trots in de kring, bijna angstloos, en een blonde stroef lang haar kwam onder de kap van de mantel uit.
“Jij hebt ook eens geluk gehad,” mompelde hij stil achter zijn masker.
“Ik weet. Kan je me nog wat ingrediënten bezorgen? Ik heb mijn volledige voorraadkast moeten plunderen voor dat beetje veritaserum te kunnen brouwen,” mompelde Sneep terug.
"Ik zal proberen. Lig er maar niet wakker van."
"Bedankt, Lucius."