27/08/2020, 18:01
Hoofdstuk 7: Gesprek aan het Meer
"... Vind je ook niet, Hermelien?"
Hermelien schrok op en keek naar Marcel.
"Huh? Eh, wat?"
Marcel keek even verward naar Lupos, die met een frons op zijn gezicht naar Hermelien keek. Hermelien werd rood en schaamde zich rot omdat ze weeral terugdacht aan hetgeen er drie dagen geleden in de Geheime Kamer was gebeurd. Ze had het geen moment uit haar gedachten kunnen bannen.
"Vind je niet dat de leerlingen die hier zijn deze vakantie met Nieuwjaar naar Zweinsveld zouden mogen gaan?" vroeg Marcel. "Een feest op hun leerlingenkamer is wel leuk, maar het zou nog leuker zijn als ze in Zweinsveld wat boterbier erbij zouden kunnen drinken en daar het vuurwerk kunnen zien."
"Oh, ja, dat is wel leuk," zei Hermelien, maar ze leek niet erg enthousiast.
Professor Lupos keek haar nog steeds onderzoekend aan.
"Hermelien, is alles wel goed met je? Je ziet er de laatste dagen zo... afgeleid uit. Is er iets gebeurd?"
Hermelien's handen begonnen vrijwel onmiddelijk te trillen, maar ze nam snel haar tas van de grond en stond recht.
"Nee, gaat wel. Voel me enkel een beetje ziekjes."
Dat was niet hetgeen ze eigenlijk wou zeggen, ze wou luid roepen dat ze in de Geheime Kamer was geweest en oog in oog had gestaan met een dooddoener die haar een toverdrank had laten drinken waardoor ze hen niets mocht zeggen. Maar dat kon ze niet. Haar mondhoeken trilden nadat ze hen die leugen had verteld.
"Misschien moet je er eens mee naar Poppy gaan, ze kan vast en zeker helpen," probeerde Marcel voor te stellen.
Hermelien knikte.
"Ik denk dat ik gewoon wat ga rusten. Ik heb niet zo goed geslapen... Ik zie jullie morgen wel."
Hermelien wou de stafkamer verlaten, maar Lupos stond recht en hield haar zacht aan haar bovenarm tegen.
"Als er iets is dat we voor je kunnen doen, wat dan ook, laat het dan weten. Of als je gewoon wil praten... Je weet waar je ons kan vinden."
Lupos glimlachte zwak en Hermelien knikte nerveus.
"Het gaat wel, echt..." probeerde Hermelien hen gerust te stellen. "Ik kruip vandaag vroeg onder de wol en dan zal het wel beter gaan, geloof me."
Lupos en Marcel knikten en ze verliet de stafkamer. De tranen stonden Hermelien bijna in haar ogen. Toen ze drie nachten geleden was teruggekeerd in haar kamer, had ze niet kunnen slapen. Ze had geweend omwille van haar eigen stomheid. Waarom had ze geloofd dat het een spook was? Waarom had ze niemand erbij gehaald toen ze de geheime gang had ontdekt?
"Vaarwel", had het spook gezegd. Vaarwel. Zou ze nooit meer van hem horen?
Ze wist niet wat ze moest denken. Moest ze blij zijn? Moest ze wantrouwend zijn?
Hij had het Duistere Teken op zijn arm. Een dooddoener. Ze kon hem niet vertrouwen. Maar hij had haar niets misdaan. Hij was altijd beleefd gebleven. Aardig. En, Hermelien durfde het amper voor zichzelf toe te geven, aantrekkelijk.
Iets aan hem had zo'n indruk op Hermelien nagelaten dat ze hem niet uit haar gedachten kon laten. Overal waar ze was, de hele dag door voelde ze zijn vingers op haar lippen, hoorde ze zijn stem in haar oor en rook ze de man die haar van de Geheime Kamer naar het voorraadlokaal had gedragen.
Ze was geïntrigeerd door hem, door de manier waarop hij al die jaren had weten te overleven, door de krachtige magische spreuken die nu in de Geheime Kamer heersten en door de wijze waarop zijn woorden haar konden verlammen en tegelijkertijd haar deden branden, alsof het de eerste woorden waren die ze in haar hele leven ooit had gehoord.
Het enige dat Hermelien wenste, was dat ze hem kon vertrouwen. Hij had gezegd dat hij zelf liever zou geloven dat hij geen Dooddoener was. Hermelien wou dat ook geloven. Want dit was een man die ze diende aan te geven bij het Ministerie, haar geweten kon dat niet ontkennen. Maar misschien zou het gemakkelijker zijn voor haar geweten als ze echt geloofde dat hij niets, of toch niet veel, had misdaan. Misschien zou ze dan weer de slaap kunnen vatten. Misschien zou ze zich dan geen slechte heks meer voelen.
Maar hoe kon zij iets veranderen aan de manier waarop ze zich voelde? Ze voelde zich zo onzeker door de hele situatie. En was 'vaarwel' ook echt 'vaarwel' geweest? Ze had die drie dagen geen teken van leven gekregen. Zou ze dat weer krijgen als er weer huiswerken waren om te verbeteren? Zou hij uit haar leven blijven? Of zou hij het gaan proberen te controleren, alsof haar leven nu van hem was?
Toen Hermelien de deur van het toverdranklokaal achter zich sloot, rolden de tranen weer over haar wangen. Uitgeput van de vele, verwarrende gedachten zette ze zich achter haar bureau neer, met haar hoofd in haar handen.
Ze kon niet blijven wachten tot hij zijn volgende zet maakte. De onzekerheid was haar te veel. En er was niemand die haar last kon delen. Ze had misschien in haar verleden voor hetere vuren gestaan, maar nooit in haar eentje. Ze had zich niet meer zo alleen gevoeld sinds haar eerste weken op Zweinstein.
Hermelien droogde haar tranen zo goed ze kon en nam een stuk perkament erbij. Ook al had hij 'vaarwel' gezegd, had hij het ook wel gemeend? Ze moest weten of ze hem kon vertrouwen of niet, of hij haar leven nog meer zou beïnvloeden dan hij nu al onbewust deed...
"Ik wil je nog eens spreken."
Hermelien slikte zodra ze dit op papier had geschreven. Het beangstigde haar, maar het was de waarheid. Ze had geen zin om zich te laten verrassen door de volgende keer dat ze van hem zou horen. Nu moest hij er wel op reageren en dan zou ze tenminste voorbereid zijn.
Ze tekende het perkament met haar naam en liet het op haar bureau liggen. Het kon nog lang duren voordat hij het zou lezen, misschien zou het perkament nooit van haar bureau verdwijnen en zou hij haar inderdaad voor eeuwig met rust laten, maar ze wou het liever zeker weten.
Ze trok een zwarte mantel over haar jurk aan en verliet de kerkers weer. Misschien zou ze buiten een beetje rust kunnen vinden.
Het Grote Meer was op plekken bevroren en een koude wind sneed door Hermeliens gezicht terwijl ze om het meer wandelde. Het Verboden Bos was kalm onder een tapijt van sneeuw en Hermeliens schoenen lieten diepe voetafdrukken na waar ze liep.
Na een halfuur was ze zodanig ver van Zweinstein dat het kasteel slechts enkele centimeters groot leek van waar ze stond. Een dikke, grijze steen lag voor de bomen van het Verboden Bos en Hermelien ging erop zitten.
Ze had het erg koud en wreef haar handen over elkaar in een zwakke poging om ze warm te houden. Toch wist het meer haar rust te brengen. Ze voelde zich kalm worden, al merkte ze dat die kalmte gepaard ging met een nog groter wordend gevoel van eenzaamheid en het besef dat haar ellende niet snel zou verdwijnen.
Na een tiental minuten wilde ze terugkeren naar het kasteel en ze stond recht en onwillekeurig keek ze achter zich, naar de steen waarop ze had gezeten, totdat haar ogen een paar meters dieper het bos inschoten en ze achteruit sprong toen ze de gedaante van het spook voor haar zag opdoemen.
Verlamd bleef Hermelien staan waar ze stond en kwam de man dichterbij. Hij was weeral gehuld in een zwarte mantel met kap, al kon Hermelien ditmaal meer onder de kap kijken en zag ze zijn ogen.
"Je wou me spreken?" vroeg de man in een zachte stem terwijl hij het stuk perkament dat Hermelien had geschreven uit zijn zak haalde en kalm naar haar toe stapte.
Hermelien nam het stuk perkament langzaam van hem over en knikte terwijl ze in zijn ogen keek. In het daglicht kon ze zien dat zijn ogen niet volledig grijs waren, maar ook enkele blauwe tinten hadden.
Ze wou iets zeggen, maar voelde zich weeral verlamd en haar onderlip trilde. Waar moest ze beginnen?
"Wie ben je?"
Haar stem klonk redelijk hard en kil, maar haar hele lichaamstaal liet blijken dat ze zich niet zo kil voelde. Haar ogen keken bijna wanhopig, ellendig omdat ze nog steeds deze vraag niet beantwoord wist en haar houding was onzeker.
"Ik kan daar niet op antwoorden," zei de man onrustig.
De man deed een kleine stap achteruit en ontweek Hermeliens blik.
"Wat wil je dan van me?", vroeg ze terwijl ze weer een stap dichter deed en hem indringend aankeek.
"Ik..." De man aarzelde even en leek niet op zijn gemak te zijn. "Ik weet het niet..."
Hermelien was even verward door dat antwoord.
"Hoezo weet je het niet?" vroeg ze met een frons op haar voorhoofd.
De man draaide zich weg van Hermelien en ging bij het meer staan.
"Ik had je niet verwacht... Drie nachten geleden," zei de man onzeker. "Ik wist niet wat ik moest doen toen ik zag dat je mijn geheime gang had ontdekt. Maar ik kon je niet laten sterven en ik kon je ook niet gewoon laten teruggaan naar je kamer zonder de zekerheid te hebben dat je zou zwijgen."
Hij slikte even en zijn hoofd draaide zich lichtjes naar Hermelien, al zag ze niets onder de kap.
"Het spijt me dat ik je dat drankje heb laten drinken, maar ik zag geen andere mogelijkheid. Het was nooit mijn bedoeling om je zo van stuk te brengen..."
Hermelien wist niets daarop te zeggen en knikte enkel, al kon hij dat niet zien.
"En ik hou me aan hetgeen ik je heb gezegd, Hermelien: ik zal je niets doen. Dus alsjeblieft: geen tranen."
"Ik ween toch niet," mompelde Hermelien terwijl ze haar voorhoofd fronste en ietwat beledigd klonk.
"Nu niet, nee," ging de man akkoord. "Maar ik kan aan je ogen zien dat het je wel degelijk zwaar ligt."
"Wat mij zwaar ligt," begon Hermelien in een verdedigende stem en met gebalde vuisten. "Is dat je me nog steeds niet je naam wil zeggen, zelfs nadat ik heb beloofd niemand iets te zeggen. Waarom mag ik niet onder die kap en dat masker kijken? Waarom moet ik jou vertrouwen als jij mij niet eens durft te vertrouwen?"
De man draaide zich terug om en keek naar Hermelien. Ze was bleek, al wist hij niet waardoor dit kwam. Had ze zo weinig geslapen of had ze het nu zo koud? Of was het de angst of woede die de kleur van haar wangen deed verdwijnen?
Hoe dan ook, hij had met haar te doen en stapte naar haar toe. Voorzichtig nam hij haar hand vast. Ze moest het wel koud hebben, al rilde ze ditmaal niet. Hij wou dat hij wist wat hij moest doen om het voor hen beiden gemakkelijker te maken.
"Het spijt me. Ik ben dit niet gewoon."
Hermelien leek zichtbaar kalmer te worden van de zachte toon waarop hij dit zei en ze knikte.
"Ben ik..." ze aarzelde even en zocht oogcontact met hem. "Ben ik de eerste die je spreekt in die tien jaar tijd?"
Zijn ogen kregen een vreemde glans over zich terwijl hij naar haar keek en al probeerde hij te glimlachen, het lukte hem niet. Hij knikte langzaam en Hermelien sloeg haar ogen neer. Ze had geen idee hoe dat moest zijn en een vreemd gevoel van medelijden deed haar harde gevoelens ietwat verzachten.
"Heb je het koud?" vroeg de man een beetje abrupt, al was het maar om het gesprek op een ander onderwerp te doen slaan.
"Het ís koud," zei Hermelien rustig. "Daar valt niets aan te doen."
Er viel een stilte tussen hen twee en ze staarden ongemakkelijk naar de grond.
"Het spijt me," zei Hermelien plots. "Dat ik voortdurend zo nieuwsgierig ben..."
De man keek verrast op naar haar en zag weer tranen in haar ogen.
"Je hebt er nooit om gevraagd dat ik je kwam zoeken," snikte ze. "Ik was te nieuwsgierig en kon je hulp niet blindelings aannemen. Als ik je gewoon had laten helpen, zonder me te veel vragen te stellen, zaten we nu niet in deze situatie en hoefde ik niets te verbergen voor niemand."
Er rolden tranen over haar wangen terwijl ze verder ging.
"Ik had nooit die Onzichtbaarheidsmantel mogen lenen. Ik had nooit die ketel mogen geven. Ik had nooit die woorden mogen schrijven op het perkament. Ik wist dat je niet op zoek was naar iemand die je identiteit zou proberen te achterhalen, maar gewoon naar iemand die je met rust liet."
Er leek geen einde te komen aan Hermeliens tranen en ze hield haar hand voor haar ogen terwijl ze verder snikte.
"En ik had nooit in mijn eentje die geheime gang mogen ingaan. Hoe kon ik zo stom zijn?"
Ze sloeg ook haar andere hand voor haar ogen en alle gevoelens die ze de afgelopen dagen had gevoeld kwamen terug naar boven en ze kon de tranen niet stoppen. Ze durfde hem nu niet meer aan te kijken en niet eraan te denken wat hij nu van haar vond, maar ze kon haar tranen niet beheersen en ze snikte verder.
Opeens voelde ze de armen van de man om haar schouders terwijl hij haar omhelsde en een sussend geluid maakte.
"Alsjeblieft, zeg dat nou niet," fluisterde hij. "Je bent helemaal niet stom, dat geloof je zelf ook niet."
Hermeliens gevoelens werden zo verward door het feit dat hij haar probeerde te troosten, dat ze het nog moeilijker had om haar tranen te stoppen en in plaats van de man weg te duwen, ontspande ze wat onder zijn armen en probeerde ze te kalmeren, al hielden haar tranen niet onmiddelijk op met komen.
"We kunnen nu eenmaal de tijd niet terugdraaien en het spijt me dat ik je in deze ellendige situatie heb gebracht," zei hij stil.
Terwijl Hermelien nog steeds tegen hem aan stond te snikken, voelde ze hem opeens bewegen en voordat ze kon opkijken, voelde ze dat hij zijn mantel om haar heen had geslaan. Hermelien realiseerde zich dat dit moest betekenen dat zijn kap ook af was en veegde snel de tranen uit haar ogen, maar durfde niet te bewegen.
"Mag ik..." vroeg ze zwakjes. "Mag ik naar je kijken?"
Ze voelde hoe hij lichtjes moest lachen van die vraag en een kleine stap achteruit deed.
"Ga je gang..."
Hermelien kon het niet verhelpen dat ze met open mond naar hem staarde, zoals ze wel vaker in zijn bijzijn deed. Hij droeg het masker nog steeds, maar zijn haren waren nogal... uniek. Het was misschien al uniek voor een man om zo'n lange haren te hebben, want zelfs Perkamentus had niet zo'n lange haren gehad, maar wat nog unieker was, was de witte kleur van de haren. Ze waren niet blond en hadden ook geen blonde glans over zich, maar ze hadden ook geen grijze glans over zich, zoals bij oudere mannen het geval was. Ze waren gewoon... wit. Hermelien had nog nooit zo'n haarkleur gezien. Het was onnatuurlijk, maar tegelijkertijd stond het hem eigenlijk niet zo vreemd.
Hij was slank en groot en had best brede schouders in vergelijking met zijn dunne taille. Hij droeg een wit hemd met een zwart vest erover, dat afgewerkt was met zilveren knopen. Hij had een zwarte broek aan, maar de pijpen waren in twee kniehoge laarzen gestoken en het viel Hermelien op dat zijn zwarte riem was afgewerkt met twee zilveren slangen die in elkaar geklikt waren.
"Je hoeft heus niets te zeggen hoor," zei de man sarcastisch, maar tegelijkertijd geamuseerd toen Hermelien in zijn ogen keek.
Ze glimlachte even nerveus, maar had geen idee wat ze moest zeggen.
"Je haren zijn nogal..."
Hermelien zocht naar het juiste woord.
"Lang?" stelde de man voor. "Dun? Netjes gekamd? Pas gewassen?"
"Wit!" zei ze snel.
De man keek haar even verward aan, maar een seconde later grijnsde hij breed en lachte hij.
"Nou, ja..." grijnsde hij. "Niet de meest intelligente opmerking, maar het is wel zo. Laten we zeggen dat ik eens een toverdrank heb geprobeerd die dit als bijwerking had... Niet dat ik het zo'n ramp vond."
Hij haalde zijn schouders op en Hermelien kon niet anders dan zijn hele lichaamstaal nogal jong te vinden. Ze had niet het gevoel dat ze met iemand sprak die tientallen jaren ouder was dan zijzelf.
"Maar eh, meer heb je dus niet te zeggen?" vroeg hij en hij durfde Hermelien niet goed aan te kijken.
Ze aarzelde even, maar durfde niet te zeggen wat ze van hem vond. Ze vond hem knap. Maar ze kende zijn gezicht niet en dat was hetgeen wat haar tegen hield. Langzaam deed ze een stap dichterbij en ze deed voorzichtig een lok haar die voor zijn masker viel naar achteren, al liet ze de lok niet meteen los.
"Pas gewassen, zei je?" glimlachte ze voorzichtig en hij glimlachte terug, met een geamuseerde blik in zijn ogen terwijl haar hand door zijn haren ging.
Hermelien liet de haren los en liet haar vingers over het masker gaan, maar toen ze de rand van het masker bereikte en haar vingers bijna onderin kon zetten, voelde ze opeens zijn hand die haar pols stevig omsloot. Ze slikte en keek snel in zijn ogen en zag dat de geamuseerde blik verdwenen was en plaats had gemaakt voor een strenge blik waardoor zijn blauwgrijze ogen een extra kille uitdrukking kregen.
"Ik denk dat je genoeg hebt gezien voor vandaag," zei hij stil en Hermelien slikte weer.
Ze deed snel een stap naar achteren en een kille wind blies opeens over het Grote Meer. Hermelien rilde en de man zijn haren waaiden even heen en weer, tot de wind weer ging liggen.
Snel deed Hermelien zijn zwarte mantel van haar af en gaf ze hem terug. Hij aanvaardde hem zonder iets te zeggen en deed hem terug aan, al liet hij de kap naar beneden.
Hermelien voelde zich niet lekker bij de kille manier waarop hij plots met haar omging, maar durfde niets te zeggen.
"Ik denk dat je beter teruggaat," zei hij en Hermelien keek over het Meer naar Zweinstein, voordat ze zich terug naar hem draaide en hem aarzelend aankeek. Ze knikte, maar maakte geen aanstalten om al terug te keren.
"Wat is er?" vroeg hij toen hij haar aarzelende blik zag.
"De vorige keer zei je 'vaarwel'..." zei Hermelien stil. "Waarom ben je dan vandaag eigenlijk gekomen?"
De man keek haar niet-begrijpend aan.
"Je vroeg het toch zelf?"
"Ja maar... Ik dacht dat je me nooit meer zou willen zien, dat je daarom 'vaarwel' had gezegd..." legde Hermelien uit en ze klonk onzeker.
"Oh... Nee... Nee, ik dacht..." de man leek voor een moment even onzeker als Hermelien en zijn kille blik verdween gedeeltelijk. "Ik zei 'vaarwel' omdat ik dacht dat je me zeker nooit meer zou willen zien of spreken... Zeker nadat je het Duistere Teken op mijn arm had gezien en..."
Hij stopte abrupt en ze zag dat zijn kille blik weer helemaal verdwenen was.
Hermelien zweeg ook voor een moment en dacht na over hetgeen hij haar die eerste ontmoeting had gezegd.
"Je zei dat het meer dan een Duister Teken vraagt om een Dooddoener te zijn en dat je zelf liever gelooft dat je er geen bent."
Hermelien zuchtte en schudde haar hoofd alsof ze niet goed kon geloven wat ze zelf zei.
"Ik wil ook geloven dat je er dan geen bent..."
Ze keek hem met gefronste wenkbrauwen aan en hij keek verrast terug.
"Hermelien, ik...", begon de man, maar Hermelien liet hem niet uitspreken en deed een stap achteruit.
"Het wordt laat," zei ze en ze keek even naar de zon die bijna onder ging. "Ik moet terug... Tot ziens..."
Ze draaide zich abrupt om en rende door de sneeuw terug langs het pad van het Grote Meer.
"Tot ziens?" herhaalde hij zwak, maar te stil voor Hermelien om het te horen. Hij keek haar versuft na, maar al snel verscheen er een glimlach op zijn gezicht.
"Tot ziens," herhaalde hij terwijl hij Hermelien steeds meer uit het zicht zag verdwijnen en hij knikte. Dat klonk hem wel goed in de oren.
"... Vind je ook niet, Hermelien?"
Hermelien schrok op en keek naar Marcel.
"Huh? Eh, wat?"
Marcel keek even verward naar Lupos, die met een frons op zijn gezicht naar Hermelien keek. Hermelien werd rood en schaamde zich rot omdat ze weeral terugdacht aan hetgeen er drie dagen geleden in de Geheime Kamer was gebeurd. Ze had het geen moment uit haar gedachten kunnen bannen.
"Vind je niet dat de leerlingen die hier zijn deze vakantie met Nieuwjaar naar Zweinsveld zouden mogen gaan?" vroeg Marcel. "Een feest op hun leerlingenkamer is wel leuk, maar het zou nog leuker zijn als ze in Zweinsveld wat boterbier erbij zouden kunnen drinken en daar het vuurwerk kunnen zien."
"Oh, ja, dat is wel leuk," zei Hermelien, maar ze leek niet erg enthousiast.
Professor Lupos keek haar nog steeds onderzoekend aan.
"Hermelien, is alles wel goed met je? Je ziet er de laatste dagen zo... afgeleid uit. Is er iets gebeurd?"
Hermelien's handen begonnen vrijwel onmiddelijk te trillen, maar ze nam snel haar tas van de grond en stond recht.
"Nee, gaat wel. Voel me enkel een beetje ziekjes."
Dat was niet hetgeen ze eigenlijk wou zeggen, ze wou luid roepen dat ze in de Geheime Kamer was geweest en oog in oog had gestaan met een dooddoener die haar een toverdrank had laten drinken waardoor ze hen niets mocht zeggen. Maar dat kon ze niet. Haar mondhoeken trilden nadat ze hen die leugen had verteld.
"Misschien moet je er eens mee naar Poppy gaan, ze kan vast en zeker helpen," probeerde Marcel voor te stellen.
Hermelien knikte.
"Ik denk dat ik gewoon wat ga rusten. Ik heb niet zo goed geslapen... Ik zie jullie morgen wel."
Hermelien wou de stafkamer verlaten, maar Lupos stond recht en hield haar zacht aan haar bovenarm tegen.
"Als er iets is dat we voor je kunnen doen, wat dan ook, laat het dan weten. Of als je gewoon wil praten... Je weet waar je ons kan vinden."
Lupos glimlachte zwak en Hermelien knikte nerveus.
"Het gaat wel, echt..." probeerde Hermelien hen gerust te stellen. "Ik kruip vandaag vroeg onder de wol en dan zal het wel beter gaan, geloof me."
Lupos en Marcel knikten en ze verliet de stafkamer. De tranen stonden Hermelien bijna in haar ogen. Toen ze drie nachten geleden was teruggekeerd in haar kamer, had ze niet kunnen slapen. Ze had geweend omwille van haar eigen stomheid. Waarom had ze geloofd dat het een spook was? Waarom had ze niemand erbij gehaald toen ze de geheime gang had ontdekt?
"Vaarwel", had het spook gezegd. Vaarwel. Zou ze nooit meer van hem horen?
Ze wist niet wat ze moest denken. Moest ze blij zijn? Moest ze wantrouwend zijn?
Hij had het Duistere Teken op zijn arm. Een dooddoener. Ze kon hem niet vertrouwen. Maar hij had haar niets misdaan. Hij was altijd beleefd gebleven. Aardig. En, Hermelien durfde het amper voor zichzelf toe te geven, aantrekkelijk.
Iets aan hem had zo'n indruk op Hermelien nagelaten dat ze hem niet uit haar gedachten kon laten. Overal waar ze was, de hele dag door voelde ze zijn vingers op haar lippen, hoorde ze zijn stem in haar oor en rook ze de man die haar van de Geheime Kamer naar het voorraadlokaal had gedragen.
Ze was geïntrigeerd door hem, door de manier waarop hij al die jaren had weten te overleven, door de krachtige magische spreuken die nu in de Geheime Kamer heersten en door de wijze waarop zijn woorden haar konden verlammen en tegelijkertijd haar deden branden, alsof het de eerste woorden waren die ze in haar hele leven ooit had gehoord.
Het enige dat Hermelien wenste, was dat ze hem kon vertrouwen. Hij had gezegd dat hij zelf liever zou geloven dat hij geen Dooddoener was. Hermelien wou dat ook geloven. Want dit was een man die ze diende aan te geven bij het Ministerie, haar geweten kon dat niet ontkennen. Maar misschien zou het gemakkelijker zijn voor haar geweten als ze echt geloofde dat hij niets, of toch niet veel, had misdaan. Misschien zou ze dan weer de slaap kunnen vatten. Misschien zou ze zich dan geen slechte heks meer voelen.
Maar hoe kon zij iets veranderen aan de manier waarop ze zich voelde? Ze voelde zich zo onzeker door de hele situatie. En was 'vaarwel' ook echt 'vaarwel' geweest? Ze had die drie dagen geen teken van leven gekregen. Zou ze dat weer krijgen als er weer huiswerken waren om te verbeteren? Zou hij uit haar leven blijven? Of zou hij het gaan proberen te controleren, alsof haar leven nu van hem was?
Toen Hermelien de deur van het toverdranklokaal achter zich sloot, rolden de tranen weer over haar wangen. Uitgeput van de vele, verwarrende gedachten zette ze zich achter haar bureau neer, met haar hoofd in haar handen.
Ze kon niet blijven wachten tot hij zijn volgende zet maakte. De onzekerheid was haar te veel. En er was niemand die haar last kon delen. Ze had misschien in haar verleden voor hetere vuren gestaan, maar nooit in haar eentje. Ze had zich niet meer zo alleen gevoeld sinds haar eerste weken op Zweinstein.
Hermelien droogde haar tranen zo goed ze kon en nam een stuk perkament erbij. Ook al had hij 'vaarwel' gezegd, had hij het ook wel gemeend? Ze moest weten of ze hem kon vertrouwen of niet, of hij haar leven nog meer zou beïnvloeden dan hij nu al onbewust deed...
"Ik wil je nog eens spreken."
Hermelien slikte zodra ze dit op papier had geschreven. Het beangstigde haar, maar het was de waarheid. Ze had geen zin om zich te laten verrassen door de volgende keer dat ze van hem zou horen. Nu moest hij er wel op reageren en dan zou ze tenminste voorbereid zijn.
Ze tekende het perkament met haar naam en liet het op haar bureau liggen. Het kon nog lang duren voordat hij het zou lezen, misschien zou het perkament nooit van haar bureau verdwijnen en zou hij haar inderdaad voor eeuwig met rust laten, maar ze wou het liever zeker weten.
Ze trok een zwarte mantel over haar jurk aan en verliet de kerkers weer. Misschien zou ze buiten een beetje rust kunnen vinden.
Het Grote Meer was op plekken bevroren en een koude wind sneed door Hermeliens gezicht terwijl ze om het meer wandelde. Het Verboden Bos was kalm onder een tapijt van sneeuw en Hermeliens schoenen lieten diepe voetafdrukken na waar ze liep.
Na een halfuur was ze zodanig ver van Zweinstein dat het kasteel slechts enkele centimeters groot leek van waar ze stond. Een dikke, grijze steen lag voor de bomen van het Verboden Bos en Hermelien ging erop zitten.
Ze had het erg koud en wreef haar handen over elkaar in een zwakke poging om ze warm te houden. Toch wist het meer haar rust te brengen. Ze voelde zich kalm worden, al merkte ze dat die kalmte gepaard ging met een nog groter wordend gevoel van eenzaamheid en het besef dat haar ellende niet snel zou verdwijnen.
Na een tiental minuten wilde ze terugkeren naar het kasteel en ze stond recht en onwillekeurig keek ze achter zich, naar de steen waarop ze had gezeten, totdat haar ogen een paar meters dieper het bos inschoten en ze achteruit sprong toen ze de gedaante van het spook voor haar zag opdoemen.
Verlamd bleef Hermelien staan waar ze stond en kwam de man dichterbij. Hij was weeral gehuld in een zwarte mantel met kap, al kon Hermelien ditmaal meer onder de kap kijken en zag ze zijn ogen.
"Je wou me spreken?" vroeg de man in een zachte stem terwijl hij het stuk perkament dat Hermelien had geschreven uit zijn zak haalde en kalm naar haar toe stapte.
Hermelien nam het stuk perkament langzaam van hem over en knikte terwijl ze in zijn ogen keek. In het daglicht kon ze zien dat zijn ogen niet volledig grijs waren, maar ook enkele blauwe tinten hadden.
Ze wou iets zeggen, maar voelde zich weeral verlamd en haar onderlip trilde. Waar moest ze beginnen?
"Wie ben je?"
Haar stem klonk redelijk hard en kil, maar haar hele lichaamstaal liet blijken dat ze zich niet zo kil voelde. Haar ogen keken bijna wanhopig, ellendig omdat ze nog steeds deze vraag niet beantwoord wist en haar houding was onzeker.
"Ik kan daar niet op antwoorden," zei de man onrustig.
De man deed een kleine stap achteruit en ontweek Hermeliens blik.
"Wat wil je dan van me?", vroeg ze terwijl ze weer een stap dichter deed en hem indringend aankeek.
"Ik..." De man aarzelde even en leek niet op zijn gemak te zijn. "Ik weet het niet..."
Hermelien was even verward door dat antwoord.
"Hoezo weet je het niet?" vroeg ze met een frons op haar voorhoofd.
De man draaide zich weg van Hermelien en ging bij het meer staan.
"Ik had je niet verwacht... Drie nachten geleden," zei de man onzeker. "Ik wist niet wat ik moest doen toen ik zag dat je mijn geheime gang had ontdekt. Maar ik kon je niet laten sterven en ik kon je ook niet gewoon laten teruggaan naar je kamer zonder de zekerheid te hebben dat je zou zwijgen."
Hij slikte even en zijn hoofd draaide zich lichtjes naar Hermelien, al zag ze niets onder de kap.
"Het spijt me dat ik je dat drankje heb laten drinken, maar ik zag geen andere mogelijkheid. Het was nooit mijn bedoeling om je zo van stuk te brengen..."
Hermelien wist niets daarop te zeggen en knikte enkel, al kon hij dat niet zien.
"En ik hou me aan hetgeen ik je heb gezegd, Hermelien: ik zal je niets doen. Dus alsjeblieft: geen tranen."
"Ik ween toch niet," mompelde Hermelien terwijl ze haar voorhoofd fronste en ietwat beledigd klonk.
"Nu niet, nee," ging de man akkoord. "Maar ik kan aan je ogen zien dat het je wel degelijk zwaar ligt."
"Wat mij zwaar ligt," begon Hermelien in een verdedigende stem en met gebalde vuisten. "Is dat je me nog steeds niet je naam wil zeggen, zelfs nadat ik heb beloofd niemand iets te zeggen. Waarom mag ik niet onder die kap en dat masker kijken? Waarom moet ik jou vertrouwen als jij mij niet eens durft te vertrouwen?"
De man draaide zich terug om en keek naar Hermelien. Ze was bleek, al wist hij niet waardoor dit kwam. Had ze zo weinig geslapen of had ze het nu zo koud? Of was het de angst of woede die de kleur van haar wangen deed verdwijnen?
Hoe dan ook, hij had met haar te doen en stapte naar haar toe. Voorzichtig nam hij haar hand vast. Ze moest het wel koud hebben, al rilde ze ditmaal niet. Hij wou dat hij wist wat hij moest doen om het voor hen beiden gemakkelijker te maken.
"Het spijt me. Ik ben dit niet gewoon."
Hermelien leek zichtbaar kalmer te worden van de zachte toon waarop hij dit zei en ze knikte.
"Ben ik..." ze aarzelde even en zocht oogcontact met hem. "Ben ik de eerste die je spreekt in die tien jaar tijd?"
Zijn ogen kregen een vreemde glans over zich terwijl hij naar haar keek en al probeerde hij te glimlachen, het lukte hem niet. Hij knikte langzaam en Hermelien sloeg haar ogen neer. Ze had geen idee hoe dat moest zijn en een vreemd gevoel van medelijden deed haar harde gevoelens ietwat verzachten.
"Heb je het koud?" vroeg de man een beetje abrupt, al was het maar om het gesprek op een ander onderwerp te doen slaan.
"Het ís koud," zei Hermelien rustig. "Daar valt niets aan te doen."
Er viel een stilte tussen hen twee en ze staarden ongemakkelijk naar de grond.
"Het spijt me," zei Hermelien plots. "Dat ik voortdurend zo nieuwsgierig ben..."
De man keek verrast op naar haar en zag weer tranen in haar ogen.
"Je hebt er nooit om gevraagd dat ik je kwam zoeken," snikte ze. "Ik was te nieuwsgierig en kon je hulp niet blindelings aannemen. Als ik je gewoon had laten helpen, zonder me te veel vragen te stellen, zaten we nu niet in deze situatie en hoefde ik niets te verbergen voor niemand."
Er rolden tranen over haar wangen terwijl ze verder ging.
"Ik had nooit die Onzichtbaarheidsmantel mogen lenen. Ik had nooit die ketel mogen geven. Ik had nooit die woorden mogen schrijven op het perkament. Ik wist dat je niet op zoek was naar iemand die je identiteit zou proberen te achterhalen, maar gewoon naar iemand die je met rust liet."
Er leek geen einde te komen aan Hermeliens tranen en ze hield haar hand voor haar ogen terwijl ze verder snikte.
"En ik had nooit in mijn eentje die geheime gang mogen ingaan. Hoe kon ik zo stom zijn?"
Ze sloeg ook haar andere hand voor haar ogen en alle gevoelens die ze de afgelopen dagen had gevoeld kwamen terug naar boven en ze kon de tranen niet stoppen. Ze durfde hem nu niet meer aan te kijken en niet eraan te denken wat hij nu van haar vond, maar ze kon haar tranen niet beheersen en ze snikte verder.
Opeens voelde ze de armen van de man om haar schouders terwijl hij haar omhelsde en een sussend geluid maakte.
"Alsjeblieft, zeg dat nou niet," fluisterde hij. "Je bent helemaal niet stom, dat geloof je zelf ook niet."
Hermeliens gevoelens werden zo verward door het feit dat hij haar probeerde te troosten, dat ze het nog moeilijker had om haar tranen te stoppen en in plaats van de man weg te duwen, ontspande ze wat onder zijn armen en probeerde ze te kalmeren, al hielden haar tranen niet onmiddelijk op met komen.
"We kunnen nu eenmaal de tijd niet terugdraaien en het spijt me dat ik je in deze ellendige situatie heb gebracht," zei hij stil.
Terwijl Hermelien nog steeds tegen hem aan stond te snikken, voelde ze hem opeens bewegen en voordat ze kon opkijken, voelde ze dat hij zijn mantel om haar heen had geslaan. Hermelien realiseerde zich dat dit moest betekenen dat zijn kap ook af was en veegde snel de tranen uit haar ogen, maar durfde niet te bewegen.
"Mag ik..." vroeg ze zwakjes. "Mag ik naar je kijken?"
Ze voelde hoe hij lichtjes moest lachen van die vraag en een kleine stap achteruit deed.
"Ga je gang..."
Hermelien kon het niet verhelpen dat ze met open mond naar hem staarde, zoals ze wel vaker in zijn bijzijn deed. Hij droeg het masker nog steeds, maar zijn haren waren nogal... uniek. Het was misschien al uniek voor een man om zo'n lange haren te hebben, want zelfs Perkamentus had niet zo'n lange haren gehad, maar wat nog unieker was, was de witte kleur van de haren. Ze waren niet blond en hadden ook geen blonde glans over zich, maar ze hadden ook geen grijze glans over zich, zoals bij oudere mannen het geval was. Ze waren gewoon... wit. Hermelien had nog nooit zo'n haarkleur gezien. Het was onnatuurlijk, maar tegelijkertijd stond het hem eigenlijk niet zo vreemd.
Hij was slank en groot en had best brede schouders in vergelijking met zijn dunne taille. Hij droeg een wit hemd met een zwart vest erover, dat afgewerkt was met zilveren knopen. Hij had een zwarte broek aan, maar de pijpen waren in twee kniehoge laarzen gestoken en het viel Hermelien op dat zijn zwarte riem was afgewerkt met twee zilveren slangen die in elkaar geklikt waren.
"Je hoeft heus niets te zeggen hoor," zei de man sarcastisch, maar tegelijkertijd geamuseerd toen Hermelien in zijn ogen keek.
Ze glimlachte even nerveus, maar had geen idee wat ze moest zeggen.
"Je haren zijn nogal..."
Hermelien zocht naar het juiste woord.
"Lang?" stelde de man voor. "Dun? Netjes gekamd? Pas gewassen?"
"Wit!" zei ze snel.
De man keek haar even verward aan, maar een seconde later grijnsde hij breed en lachte hij.
"Nou, ja..." grijnsde hij. "Niet de meest intelligente opmerking, maar het is wel zo. Laten we zeggen dat ik eens een toverdrank heb geprobeerd die dit als bijwerking had... Niet dat ik het zo'n ramp vond."
Hij haalde zijn schouders op en Hermelien kon niet anders dan zijn hele lichaamstaal nogal jong te vinden. Ze had niet het gevoel dat ze met iemand sprak die tientallen jaren ouder was dan zijzelf.
"Maar eh, meer heb je dus niet te zeggen?" vroeg hij en hij durfde Hermelien niet goed aan te kijken.
Ze aarzelde even, maar durfde niet te zeggen wat ze van hem vond. Ze vond hem knap. Maar ze kende zijn gezicht niet en dat was hetgeen wat haar tegen hield. Langzaam deed ze een stap dichterbij en ze deed voorzichtig een lok haar die voor zijn masker viel naar achteren, al liet ze de lok niet meteen los.
"Pas gewassen, zei je?" glimlachte ze voorzichtig en hij glimlachte terug, met een geamuseerde blik in zijn ogen terwijl haar hand door zijn haren ging.
Hermelien liet de haren los en liet haar vingers over het masker gaan, maar toen ze de rand van het masker bereikte en haar vingers bijna onderin kon zetten, voelde ze opeens zijn hand die haar pols stevig omsloot. Ze slikte en keek snel in zijn ogen en zag dat de geamuseerde blik verdwenen was en plaats had gemaakt voor een strenge blik waardoor zijn blauwgrijze ogen een extra kille uitdrukking kregen.
"Ik denk dat je genoeg hebt gezien voor vandaag," zei hij stil en Hermelien slikte weer.
Ze deed snel een stap naar achteren en een kille wind blies opeens over het Grote Meer. Hermelien rilde en de man zijn haren waaiden even heen en weer, tot de wind weer ging liggen.
Snel deed Hermelien zijn zwarte mantel van haar af en gaf ze hem terug. Hij aanvaardde hem zonder iets te zeggen en deed hem terug aan, al liet hij de kap naar beneden.
Hermelien voelde zich niet lekker bij de kille manier waarop hij plots met haar omging, maar durfde niets te zeggen.
"Ik denk dat je beter teruggaat," zei hij en Hermelien keek over het Meer naar Zweinstein, voordat ze zich terug naar hem draaide en hem aarzelend aankeek. Ze knikte, maar maakte geen aanstalten om al terug te keren.
"Wat is er?" vroeg hij toen hij haar aarzelende blik zag.
"De vorige keer zei je 'vaarwel'..." zei Hermelien stil. "Waarom ben je dan vandaag eigenlijk gekomen?"
De man keek haar niet-begrijpend aan.
"Je vroeg het toch zelf?"
"Ja maar... Ik dacht dat je me nooit meer zou willen zien, dat je daarom 'vaarwel' had gezegd..." legde Hermelien uit en ze klonk onzeker.
"Oh... Nee... Nee, ik dacht..." de man leek voor een moment even onzeker als Hermelien en zijn kille blik verdween gedeeltelijk. "Ik zei 'vaarwel' omdat ik dacht dat je me zeker nooit meer zou willen zien of spreken... Zeker nadat je het Duistere Teken op mijn arm had gezien en..."
Hij stopte abrupt en ze zag dat zijn kille blik weer helemaal verdwenen was.
Hermelien zweeg ook voor een moment en dacht na over hetgeen hij haar die eerste ontmoeting had gezegd.
"Je zei dat het meer dan een Duister Teken vraagt om een Dooddoener te zijn en dat je zelf liever gelooft dat je er geen bent."
Hermelien zuchtte en schudde haar hoofd alsof ze niet goed kon geloven wat ze zelf zei.
"Ik wil ook geloven dat je er dan geen bent..."
Ze keek hem met gefronste wenkbrauwen aan en hij keek verrast terug.
"Hermelien, ik...", begon de man, maar Hermelien liet hem niet uitspreken en deed een stap achteruit.
"Het wordt laat," zei ze en ze keek even naar de zon die bijna onder ging. "Ik moet terug... Tot ziens..."
Ze draaide zich abrupt om en rende door de sneeuw terug langs het pad van het Grote Meer.
"Tot ziens?" herhaalde hij zwak, maar te stil voor Hermelien om het te horen. Hij keek haar versuft na, maar al snel verscheen er een glimlach op zijn gezicht.
"Tot ziens," herhaalde hij terwijl hij Hermelien steeds meer uit het zicht zag verdwijnen en hij knikte. Dat klonk hem wel goed in de oren.