27/08/2020, 17:49
“Weet u,” mijmerde ze opeens terwijl ze haar boek liet zakken tot op haar schoot en ze naar Severus keek. Hij had zijn hoofd verscholen achter zijn boek, dat hij altijd pal voor zijn neus hield terwijl hij las, maar langzaamaan liet hij het zakken en keek hij over de kaft heen naar Hermelien. “Ik lees hier net iets heel interessants,” ging ze iets enthousiaster verder zodra ze zijn blik had gevangen. “Kennelijk is Nieuw-Zeeland het eerste land ter wereld waar vrouwen stemrecht kregen.”
Hij liet zijn boek iets lager zakken en glimlachte half. Hij snapte waarom zij dat interessante kennis vond. Hij had niemand anders gekend die zich ongelijkheid zo hard aantrok als zij. Het charmeerde haar.
“Het klinkt dus alsof we er goed aan hebben gedaan om naar hier te komen,” merkte hij droogjes op.
Ze glimlachte en staarde terug naar het boek en hij hief zijn eigen boek weer hoog op en las verder. Toen Hermelien hem weer aankeek, fronste ze opeens.
“Severus?”
“Mmm?”
Hij had nog steeds zijn boek pal voor zijn gezicht.
“Hebt u een bril nodig?”
Verbaasd liet hij het boek tot op zijn schoot zakken en staarde hij haar aan. Ze kroop snel uit de zetel waar ze knus had gezeten en legde haar eigen boek aan de kant.
“Nee,” zei hij snel terwijl hij zag hoe ze hem naderde. “Ik zie uitstekend. Denkt u nou echt dat ik de terreur van de Heer van het Duister zo lang heb kunnen overleven met een slecht zicht?”
“Nou, nee,” mijmerde ze terwijl ze voor hem bleef staan en zich lichtjes naar voren boog tot haar ogen op gelijke hoogte met de zijne waren. Hij staarde in haar ogen terwijl zij diep in de zijne keek, alsof ze naar iets op zoek was, maar het niet kon vinden. “U bent verziend, daar ben ik zeker van. U hebt u nog nooit in een duel laten verrassen door een onverwachte beweging... Maar het is niet normaal hoe dicht u uw gezicht bij uw boeken houdt. Dat valt me nu pas op. U deed het ook al toen we nog op Zweinstein waren – als u de huiswerken verbeterde zat u er ook telkens met uw neus op.”
Ze keek hem nog steeds in zijn ogen, maar kon niet meteen iets zien dat erop wees dat hij slecht zag. Ze nam opeens het boek van zijn schoot en sloeg het open. De letters waren redelijk klein, maar ze kon het nog steeds goed lezen op een armlengte van haar af. Ze draaide het boek opeens en hield het een dertigtal centimeter van hem af.
“Lees de bovenste regel.”
Ze zag hoe hij fronste, en zijn schouders opeens kromden terwijl hij naar voren boog.
“Met uw schouders tegen uw stoel aan!” zei ze streng en hij schoot haar even een dodelijke blik.
Ze kon het niet laten om te glimlachen. Hij kon het echt niet lezen vanaf deze afstand. Ze gaf het boek terug en haastte zich de kamer uit.
“Ik ben zo terug!”
Met een gefronst voorhoofd bleef hij in zijn hoge stoel zitten. Hij was ietsje prikkelbaarder dan anders – hij had al enkele dagen een aanhoudende pijn in zijn nek, vast als gevolg van het vele hout te kappen in het bos – het irriteerde hem. Net als haar bemoeienissen met zijn ogen. Wat een belachelijke observatie, vond hij. Ze kon toch niet serieus menen dat hij een slecht zicht had? Hij weigerde het om haar woorden te geloven en mokkend wachtte hij tot ze terug de kamer in stapte.
Ze keerde terug met een leesbrilletje in haar handen. Verziend of niet – Severus herkende het zodra hij het zag in haar handen.
“Die was van Minerva.”
“Haar reserve-leesbril. Hij lag bij haar andere bezittingen, dat kon ik me nog herinneren van toen we een maand terug alles hebben uitgepakt.” Ze gaf de bril aan Severus. “Kijk eens of de tekst duidelijker is als u deze opzet.”
Hij wilde protesteren. Het was belachelijk dat ze dit van hem vroeg, maar als hij hiermee kon bewijzen dat hij geen bril nodig had, dan deed hij het graag.
Hij zette de bril op en sloeg het boek open op zijn schoot. Zijn mond viel een beetje open. Hij haatte het om dit toe te geven, maar de letters zagen er inderdaad opeens beter afgelijnd uit.
Zijn stilzwijgen deed haar glimlachen. Hij gaf niet graag toe dat hij fout zat.
Snel deed hij de bril af en gaf hij die terug aan zijn jonge metgezel.
“Ik zal de bril terugleggen,” besloot Hermelien en ze ging gedecideerd verder. “Maar de volgende keer dat we erop uit trekken, kopen we een leesbril.”
Hij fronste en zijn uitdrukking veranderde niet, zelfs toen Hermelien vijf minuten later weer verscheen in de woonkamer. Zijn blik trok haar aandacht, al staarde hij in het niets, en bezorgd stapte ze op hem af.
“Scheelt er iets?”
Hij schudde zijn hoofd, maar de frons bleef.
“Waar haalt u het vandaan dat er iets mis is?” reageerde hij kort, maar niet onvriendelijk.
Ze wees kort naar zijn voorhoofd. “Ik denk dat ik een kerstkaartje zou kunnen steken in die frons op uw voorhoofd...”
Zijn uitdrukking ontspande lichtjes. “Het stelt niets voor,” zei hij in een gemoedelijke toon. “Ik denk dat mijn nek het niet helemaal eens is met het kapwerk dat we de laatste dagen hebben verricht.”
Verrast staarde ze hem aan. Gaf hij nou toe dat hij pijn in zijn nek had? Ze realiseerde zich dat ze hem aangaapte en sloot snel haar mond, al kon ze haar blos nu niet meer verbergen. Hij zou vroeger nooit hebben geklaagd over een lichamelijk ongemak. Enkele jaren geleden was hij door een lelijke vloek van een Dooddoener bijna zijn arm kwijtgeraakt, maar nog steeds had hij gedaan alsof er niets scheelde. Anderling had bijna de Imperiusvloek uitgesproken om hem stil te doen zitten. Hij wilde steeds vluchten naar zijn eigen tent, maar ze had het niet toegestaan en ze hadden hem nog net op tijd kunnen verzorgen.
Nu had hij een kleine nekpijn – wat helemaal niet zo ernstig was – maar toch durfde hij het haar toe te vertrouwen. Vertrouwen, daar ging het om, niet? Hij vertrouwde haar nu, meer dan iemand anders ooit ervoren. Hij durfde haar te zeggen wat er scheelde, en wie weet hoopte hij dat zij hem haar hulp kon aanbieden.
Vastberaden stond ze recht en liep ze tot achter zijn stoel. Ooit had ze ervan gedroomd om Helerstudies te volgen, maar door de oorlog had ze die wens niet kunnen waarmaken. Dat betekende echter niet dat ze geen boeken over het onderwerp had gelezen. De kennis had haar al vaker geholpen en nu zou het ook Severus kunnen helpen.
Voorzichtig legde ze haar hand in zijn nek. Door de hoge kraag van zijn gewaad raakte ze niet direct zijn huid aan, maar ze voelde onmiddellijk hoe alle spieren in die regio verkrampten. Hij leek niet in staat om zich te ontspannen, en zoals hij zich nu verkrampte was het geen wonder dat hij nekpijn had. Ze legde haar beide handen op zijn schouders, maar ze voelde geen verandering. Hij was ontzettend gespannen.
“Probeer wat te ontspannen, Severus,” maande ze hem zachtjes aan. “Ik ben niet de Heer van het Duister, het is niet mijn bedoeling om u pijn te doen.”
Hij was dankbaar dat ze zijn gezicht niet kon zien, want hij durfde te wedden dat zijn wangen rood waren. Dit was ongehoord – of toch op zijn minst onverwacht. Hij kwam opeens recht uit de stoel, waardoor ze gedwongen werd hem los te laten, en hij draaide zich naar haar om. Hij riep het Occlumentie-schild op dat hij steeds vaker had laten varen in haar aanwezigheid en sprak haar zakelijk toe. “Ik waardeer uw bezorgdheid, maar dit is echt niet nodig. Als u me zou verontschuldigen, zou ik graag willen gaan slapen.”
“Oh.”
Ze was helemaal uit het veld geslagen, dat kon hij zien. Zonder haar nog een blik waardig te gunnen, vluchtte hij de kamer uit en haastte hij zich naar zijn eigen kamer op de eerste verdieping. Hij had nog maar net de deur achter zich dicht getrokken, of hij slaakte een diepe zucht en ging op de rand van zijn bed zitten.
Paniek. Hij was compleet in paniek geslagen. Hij was het inmiddels gewoon om haar te benaderen – het was een tweede natuur geworden dat hij haar op haar schouder zou aanraken of haar op haar hand zou kloppen – maar nooit had hij zich eraan verwacht dat zij hém zou benaderen. De laatste keer dat ze dat had gedaan, was vlak na hun laatste gevecht geweest, net nadat ze de beschermingsspreuken hadden uitgesproken over hun schuilplaats in het Verboden Bos. Maar sindsdien... Nee – ze had hem niet één maal aangeraakt.
En hij was weggevlucht – maar niet enkel voor haar – maar voor het misselijkmakende gevoel in zijn buik. Hij wist welke gevoelens er nu in hem speelden, ze overmanden hem volledig en leken hem te verlammen.
Dit zou helemaal fout lopen...
Hij was ervan overtuigd dat ze een diepe, wederzijdse affectie deelden – maar verliefdheid? Nee – dat was te plots, te absurd. Daar was de tijd nog niet rijp voor. Hij was veranderd voor Hermelien, hij had aan zichzelf gewerkt om haar leven zo aangenaam mogelijk te maken, maar alle romantische ideeën die hij over haar had gehad, had hij altijd diep verdrongen – tot nu.
Hij verbood zichzelf om zo over haar te denken, maar het wilde niet meer lukken. Het leek alsof haar handpalm in zijn nek gebrand was. Haar aanraking had hem wakker geschud en hij stond nu oog in oog met zijn eigen hart, en het vloeide over met liefde.
Dit was niet hoe het hoorde te gaan.
Hij liet zijn boek iets lager zakken en glimlachte half. Hij snapte waarom zij dat interessante kennis vond. Hij had niemand anders gekend die zich ongelijkheid zo hard aantrok als zij. Het charmeerde haar.
“Het klinkt dus alsof we er goed aan hebben gedaan om naar hier te komen,” merkte hij droogjes op.
Ze glimlachte en staarde terug naar het boek en hij hief zijn eigen boek weer hoog op en las verder. Toen Hermelien hem weer aankeek, fronste ze opeens.
“Severus?”
“Mmm?”
Hij had nog steeds zijn boek pal voor zijn gezicht.
“Hebt u een bril nodig?”
Verbaasd liet hij het boek tot op zijn schoot zakken en staarde hij haar aan. Ze kroop snel uit de zetel waar ze knus had gezeten en legde haar eigen boek aan de kant.
“Nee,” zei hij snel terwijl hij zag hoe ze hem naderde. “Ik zie uitstekend. Denkt u nou echt dat ik de terreur van de Heer van het Duister zo lang heb kunnen overleven met een slecht zicht?”
“Nou, nee,” mijmerde ze terwijl ze voor hem bleef staan en zich lichtjes naar voren boog tot haar ogen op gelijke hoogte met de zijne waren. Hij staarde in haar ogen terwijl zij diep in de zijne keek, alsof ze naar iets op zoek was, maar het niet kon vinden. “U bent verziend, daar ben ik zeker van. U hebt u nog nooit in een duel laten verrassen door een onverwachte beweging... Maar het is niet normaal hoe dicht u uw gezicht bij uw boeken houdt. Dat valt me nu pas op. U deed het ook al toen we nog op Zweinstein waren – als u de huiswerken verbeterde zat u er ook telkens met uw neus op.”
Ze keek hem nog steeds in zijn ogen, maar kon niet meteen iets zien dat erop wees dat hij slecht zag. Ze nam opeens het boek van zijn schoot en sloeg het open. De letters waren redelijk klein, maar ze kon het nog steeds goed lezen op een armlengte van haar af. Ze draaide het boek opeens en hield het een dertigtal centimeter van hem af.
“Lees de bovenste regel.”
Ze zag hoe hij fronste, en zijn schouders opeens kromden terwijl hij naar voren boog.
“Met uw schouders tegen uw stoel aan!” zei ze streng en hij schoot haar even een dodelijke blik.
Ze kon het niet laten om te glimlachen. Hij kon het echt niet lezen vanaf deze afstand. Ze gaf het boek terug en haastte zich de kamer uit.
“Ik ben zo terug!”
Met een gefronst voorhoofd bleef hij in zijn hoge stoel zitten. Hij was ietsje prikkelbaarder dan anders – hij had al enkele dagen een aanhoudende pijn in zijn nek, vast als gevolg van het vele hout te kappen in het bos – het irriteerde hem. Net als haar bemoeienissen met zijn ogen. Wat een belachelijke observatie, vond hij. Ze kon toch niet serieus menen dat hij een slecht zicht had? Hij weigerde het om haar woorden te geloven en mokkend wachtte hij tot ze terug de kamer in stapte.
Ze keerde terug met een leesbrilletje in haar handen. Verziend of niet – Severus herkende het zodra hij het zag in haar handen.
“Die was van Minerva.”
“Haar reserve-leesbril. Hij lag bij haar andere bezittingen, dat kon ik me nog herinneren van toen we een maand terug alles hebben uitgepakt.” Ze gaf de bril aan Severus. “Kijk eens of de tekst duidelijker is als u deze opzet.”
Hij wilde protesteren. Het was belachelijk dat ze dit van hem vroeg, maar als hij hiermee kon bewijzen dat hij geen bril nodig had, dan deed hij het graag.
Hij zette de bril op en sloeg het boek open op zijn schoot. Zijn mond viel een beetje open. Hij haatte het om dit toe te geven, maar de letters zagen er inderdaad opeens beter afgelijnd uit.
Zijn stilzwijgen deed haar glimlachen. Hij gaf niet graag toe dat hij fout zat.
Snel deed hij de bril af en gaf hij die terug aan zijn jonge metgezel.
“Ik zal de bril terugleggen,” besloot Hermelien en ze ging gedecideerd verder. “Maar de volgende keer dat we erop uit trekken, kopen we een leesbril.”
Hij fronste en zijn uitdrukking veranderde niet, zelfs toen Hermelien vijf minuten later weer verscheen in de woonkamer. Zijn blik trok haar aandacht, al staarde hij in het niets, en bezorgd stapte ze op hem af.
“Scheelt er iets?”
Hij schudde zijn hoofd, maar de frons bleef.
“Waar haalt u het vandaan dat er iets mis is?” reageerde hij kort, maar niet onvriendelijk.
Ze wees kort naar zijn voorhoofd. “Ik denk dat ik een kerstkaartje zou kunnen steken in die frons op uw voorhoofd...”
Zijn uitdrukking ontspande lichtjes. “Het stelt niets voor,” zei hij in een gemoedelijke toon. “Ik denk dat mijn nek het niet helemaal eens is met het kapwerk dat we de laatste dagen hebben verricht.”
Verrast staarde ze hem aan. Gaf hij nou toe dat hij pijn in zijn nek had? Ze realiseerde zich dat ze hem aangaapte en sloot snel haar mond, al kon ze haar blos nu niet meer verbergen. Hij zou vroeger nooit hebben geklaagd over een lichamelijk ongemak. Enkele jaren geleden was hij door een lelijke vloek van een Dooddoener bijna zijn arm kwijtgeraakt, maar nog steeds had hij gedaan alsof er niets scheelde. Anderling had bijna de Imperiusvloek uitgesproken om hem stil te doen zitten. Hij wilde steeds vluchten naar zijn eigen tent, maar ze had het niet toegestaan en ze hadden hem nog net op tijd kunnen verzorgen.
Nu had hij een kleine nekpijn – wat helemaal niet zo ernstig was – maar toch durfde hij het haar toe te vertrouwen. Vertrouwen, daar ging het om, niet? Hij vertrouwde haar nu, meer dan iemand anders ooit ervoren. Hij durfde haar te zeggen wat er scheelde, en wie weet hoopte hij dat zij hem haar hulp kon aanbieden.
Vastberaden stond ze recht en liep ze tot achter zijn stoel. Ooit had ze ervan gedroomd om Helerstudies te volgen, maar door de oorlog had ze die wens niet kunnen waarmaken. Dat betekende echter niet dat ze geen boeken over het onderwerp had gelezen. De kennis had haar al vaker geholpen en nu zou het ook Severus kunnen helpen.
Voorzichtig legde ze haar hand in zijn nek. Door de hoge kraag van zijn gewaad raakte ze niet direct zijn huid aan, maar ze voelde onmiddellijk hoe alle spieren in die regio verkrampten. Hij leek niet in staat om zich te ontspannen, en zoals hij zich nu verkrampte was het geen wonder dat hij nekpijn had. Ze legde haar beide handen op zijn schouders, maar ze voelde geen verandering. Hij was ontzettend gespannen.
“Probeer wat te ontspannen, Severus,” maande ze hem zachtjes aan. “Ik ben niet de Heer van het Duister, het is niet mijn bedoeling om u pijn te doen.”
Hij was dankbaar dat ze zijn gezicht niet kon zien, want hij durfde te wedden dat zijn wangen rood waren. Dit was ongehoord – of toch op zijn minst onverwacht. Hij kwam opeens recht uit de stoel, waardoor ze gedwongen werd hem los te laten, en hij draaide zich naar haar om. Hij riep het Occlumentie-schild op dat hij steeds vaker had laten varen in haar aanwezigheid en sprak haar zakelijk toe. “Ik waardeer uw bezorgdheid, maar dit is echt niet nodig. Als u me zou verontschuldigen, zou ik graag willen gaan slapen.”
“Oh.”
Ze was helemaal uit het veld geslagen, dat kon hij zien. Zonder haar nog een blik waardig te gunnen, vluchtte hij de kamer uit en haastte hij zich naar zijn eigen kamer op de eerste verdieping. Hij had nog maar net de deur achter zich dicht getrokken, of hij slaakte een diepe zucht en ging op de rand van zijn bed zitten.
Paniek. Hij was compleet in paniek geslagen. Hij was het inmiddels gewoon om haar te benaderen – het was een tweede natuur geworden dat hij haar op haar schouder zou aanraken of haar op haar hand zou kloppen – maar nooit had hij zich eraan verwacht dat zij hém zou benaderen. De laatste keer dat ze dat had gedaan, was vlak na hun laatste gevecht geweest, net nadat ze de beschermingsspreuken hadden uitgesproken over hun schuilplaats in het Verboden Bos. Maar sindsdien... Nee – ze had hem niet één maal aangeraakt.
En hij was weggevlucht – maar niet enkel voor haar – maar voor het misselijkmakende gevoel in zijn buik. Hij wist welke gevoelens er nu in hem speelden, ze overmanden hem volledig en leken hem te verlammen.
Dit zou helemaal fout lopen...
Hij was ervan overtuigd dat ze een diepe, wederzijdse affectie deelden – maar verliefdheid? Nee – dat was te plots, te absurd. Daar was de tijd nog niet rijp voor. Hij was veranderd voor Hermelien, hij had aan zichzelf gewerkt om haar leven zo aangenaam mogelijk te maken, maar alle romantische ideeën die hij over haar had gehad, had hij altijd diep verdrongen – tot nu.
Hij verbood zichzelf om zo over haar te denken, maar het wilde niet meer lukken. Het leek alsof haar handpalm in zijn nek gebrand was. Haar aanraking had hem wakker geschud en hij stond nu oog in oog met zijn eigen hart, en het vloeide over met liefde.
Dit was niet hoe het hoorde te gaan.