27/08/2020, 17:48
In de dagen die verstreken, leerde hij te luisteren naar de stem die hij lange tijd had onderdrukt. Als hij haar passeerde in de tent terwijl zij met wazige ogen in haar hoge zetel zat en in het vuur staarde, bleef hij even stilstaan en legde hij zijn hand op haar schouder. Voor een seconde leek het haar dan uit haar rouwproces te halen en keek ze naar hem op. Haar mondhoeken zouden even samentrekken in iets dat op een glimlach leek. Maar het duurde telkens maar een kort moment en iedere keer liet hij haar weer alleen, om zich zelf verder te verdiepen in zijn boeken over Duistere Kunsten en Toverdranken. De informatie die hij daar vergaarde, hielp hem iedere keer om te ontsnappen van de oorlog. Als hij las, was hij een wetenschapper op zoek naar meer informatie. Als hij geen boek vast had, was hij een vluchteling. Hij verkoos het om een wetenschapper te zijn.
De vierde avond bracht hij haar een hete kop thee, en terwijl ze haar handen om de kop sloot, legde hij zijn handen op de hare. De warmte leek haar verdriet voor een kort moment te ontdooien en weeral vertrokken haar mondhoeken in een korte glimlach.
Haar glimlach bracht meestal een mijmerende blik op zijn gelaat. Op de momenten dat ze elkaar even aankeken, was hij geen wetenschapper, maar ook geen vluchteling meer. De eerste dagen wist hij niet wat hij dan wel was, maar na een paar dagen werd hij zich bewust van een groeiende vriendschap. En hij wist dat hij, op de momenten dat ze glimlachte, een vriend was.
De vijfde avond ging hij op zijn hurken voor haar zitten terwijl ze haast katatonisch in het vuur staarde. Het duurde enkele secondes voordat ze haar blik op de zijne vestigde. Hij hield een bord met eten voor.
“Vleermuis,” zei hij kort om het avondmaal te omschrijven.
Ze staarde hem lang aan, alsof hij dit niet kon menen.
“Vleermuis?” herhaalde ze in een hese stem terwijl ze naar het bord keek.
Dezelfde ondeugende lok haren die haar vaker voor haar ogen viel kon er ook ditmaal niet aan weerstaan en zacht streek Severus de lok weg en schikte hij deze achter haar oor.
“Vleermuis,” bevestigde hij en ze nam langzaam het bord van hem over, terwijl er een grijns op haar gezicht verscheen.
Hij keek haar lichtjes verward aan. Hij zag niet in wat er zo grappig kon zijn. Het was inderdaad niet erg smakelijk om vleermuis te moeten eten, maar ze moesten zuinig zijn met hun voedselreserves.
Haar grijns werd steeds breder en het duurde maar even of ze moest luidop lachen. Pas toen ze zijn verwarde – en lichtjes angstige blik zag, hield ze op met lachen en ze toverde een droeve glimlach op haar gezicht.
“Het is nogal ironisch, vindt u ook niet?”
Hij snapte het niet en ze ging gemoedelijk verder.
“We vergeleken u vroeger wel eens met een vleermuis. En nu serveert u er één aan mij.”
Hij glimlachte half. Misschien zat er wel wat humor in, maar hij had niet de behoefte om in lachen uit te barsten. Die behoefte had hij nooit.
Hermelien reikte haar hand en hij nam deze zonder veel aarzelen vast.
“U bent een goede vriend, professor,” glimlachte ze. “Dank u wel voor al uw steun.”
“Het is mijn genoegen, juffrouw Griffel,” zei hij eerlijk en het verwarmde hem om te zien dat ze weer voor enkele momenten kon glimlachen. Ze had een zeer lieve glimlach.
“Alstublieft, professor, noem me Hermelien. Ik mis het dat niemand me meer bij mijn voornaam noemt.”
Ze keek hem verwachtend aan en hij knikte kort. “Hermelien,” zei hij bevestigend en ze glimlachte bemoedigend.
Hij aarzelde. Verwachtte ze nu van hem dat hij haar toestond om hem bij zijn voornaam te noemen? Anderling en Lupos hadden hem wel bij zijn voornaam aangesproken, maar de jongeren hadden hem steeds professor genoemd.
“Professor?” Ze had zijn mijmerende blik opgemerkt en uit zijn blik kon ze afleiden dat ze mocht verderspreken. “Wilt u dat ik u ook bij uw voornaam aanspreek?”
Hij moest toegeven: hij wist het zelf niet.
“Zou u dat zelf fijn vinden, juffrouw-” Hij betrapte zichzelf erop dat hij haar weeral bij haar achternaam had willen noemen en kon zichzelf nog net op tijd corrigeren. “...Hermelien?”
Ze knikte en haar blik werd somber.
“We noemen elkaar nu al vijf jaar professor en juffrouw, alsof we nog steeds op Zweinstein zitten. Maar Zweinstein is gevallen. Een ruïne. U zult nooit meer een professor worden. En ik ben al jaren geen student meer. Misschien is dat iets dat we beiden onder ogen moeten komen. We kunnen niet meer terug, al zouden we willen. Ik denk niet dat het gezond is om vast te houden aan onze oude benamingen. Die tijd is voorbij.”
Hij knikte. “Een wijze opmerking,” gaf hij toe. “We moeten onze huidige situatie herbekijken. We kunnen zo niet verder gaan. Te lang hebben we gevochten tegen onmogelijke proporties aan vijanden. We hebben altijd de hoop gehad dat we een verschil zouden kunnen maken. Maar als we deze strijd verderzetten, zullen wij binnen aanzienlijke tijd ook dood zijn.” Hij haalde diep adem. “Als we willen overleven, moeten we het land uit. Het is slechts een kwestie van tijd voordat ze ons vinden.”
Met veel tegenzin knikte ze.
“Het is alsof alles wat we hebben gedaan voor niets is geweest,” mijmerde ze. “En een deel van me wil vechten tot de dood erop volgt. En een ander deel van me wil dit alles achterlaten en nooit meer terugkeren. En dan het derde deel van me wil alles opnieuw doen.”
“Dat laatste kan niet.”
Zijn blik was troostend. Hij zag dat ze het moeilijk had. Dit was het eerste gesprek dat ze hadden sinds het laatste gevecht met de Dooddoeners. Het leek alsof op dit moment wenen gemakkelijker voor haar was dan spreken, maar ze gaf het niet op en beet even op haar lip.
“Konden we maar terug gaan naar de start,” zuchtte ze. “Naar dat eerste moment dat ik voet op Zweinstein zette. Met de kennis die ik nu heb...”
Ze was niet het type persoon dat zichzelf verloor in mijmeringen of dromen vol melancholie. Hij verweet het voor dit moment aan het trauma dat deze oorlog had veroorzaakt. Maar ze zou het te boven komen, daar zou hij persoonlijk op toezien.
“Hermelien.”
Haar blik was ontzettend warm bij het horen van haar eigen naam en ze gaf hem haar volle aandacht.
“We kunnen nu eenmaal niet terug naar het begin – waar dat ook mag liggen. Maar we kunnen verder gaan. We kunnen een nieuwe start maken.”
Voor een moment staarde ze hem zonder bewegen aan.
“We,” herhaalde ze met een verwarde frons op haar voorhoofd.
Hij knikte en ging zakelijk en zelfverzekerd verder: “Ik zou graag bij u blijven en u beschermen. Toch zeker de eerstkomende tijd. Er is nog steeds de optie dat we ieder onze eigen weg gaan, maar dat pad lijkt me tot een zekere dood te leiden. Zelfs als we het land verlaten. Ik ben niet een erg sociaal man. Ik zou geen nieuwe vrienden maken. Ik...”
Plots hield hij stil, alsof hij opeens aanvoelde hoe egoïstisch hij sprak. Op deze manier zou hij haar enkel schuldgevoelens aanpraten, ongeacht de keuze die ze zou maken. Hij kuchte even en herpakte zich. “Ik laat de keuze aan u over. U mag kiezen of we onze reis samen verder zetten of onze wegen laten scheiden. U weet nu hoe ik erover denk, maar uw mening telt. Hermelien.”
Ze staarde hem aan. De manier waarop hij haar voornaam combineerde met al die beleefdheidsvormen voelde raar aan. Maar het was zijn voorstel om samen te blijven dat haar compleet uit haar veld sloeg. Had hij... Had hij romantische interesse in haar?
Nee, hield ze zichzelf voor. Zij wilde ook niet alleen verdergaan, het vooruitzicht van alleen te zijn was doodeng. Kennelijk ook voor hem. Maar waarom klonk hij opeens zo lief?
Raar.
Ze zou het nooit achter hem gezocht hebben, integendeel. Er waren momenten dat ze had gedacht dat hij niet in staat was om aardiger te zijn. In de afgelopen vijf jaar was hij op zijn minst beleefder geworden en had hij meer respect opgebracht voor alle tovenaars en heksen in de groep, maar echt aardig was hij nooit geweest. Tot nu.
Zo vaak had hij zich afgezonderd van de groep en eenzaamheid opgezocht, maar nu hij de kans had om afscheid te nemen, verbaasde hij haar door te uiten dat hij bij haar wilde blijven – om haar te beschermen...
Ze wist echter niet wat te zeggen.
“Ik zou er graag over willen nadenken,” besloot ze uiteindelijk en hij stond bedeesd op. Terwijl hij rechtkwam, leunde hij even op de hand die ze op haar knie had gelegd. Zijn blik was bemoedigend en hij knikte.
“Natuurlijk. Eet uw vleermuis nu maar op.”
En met die woorden verliet hij haar tent en keerde hij terug naar de zijne.
De vierde avond bracht hij haar een hete kop thee, en terwijl ze haar handen om de kop sloot, legde hij zijn handen op de hare. De warmte leek haar verdriet voor een kort moment te ontdooien en weeral vertrokken haar mondhoeken in een korte glimlach.
Haar glimlach bracht meestal een mijmerende blik op zijn gelaat. Op de momenten dat ze elkaar even aankeken, was hij geen wetenschapper, maar ook geen vluchteling meer. De eerste dagen wist hij niet wat hij dan wel was, maar na een paar dagen werd hij zich bewust van een groeiende vriendschap. En hij wist dat hij, op de momenten dat ze glimlachte, een vriend was.
De vijfde avond ging hij op zijn hurken voor haar zitten terwijl ze haast katatonisch in het vuur staarde. Het duurde enkele secondes voordat ze haar blik op de zijne vestigde. Hij hield een bord met eten voor.
“Vleermuis,” zei hij kort om het avondmaal te omschrijven.
Ze staarde hem lang aan, alsof hij dit niet kon menen.
“Vleermuis?” herhaalde ze in een hese stem terwijl ze naar het bord keek.
Dezelfde ondeugende lok haren die haar vaker voor haar ogen viel kon er ook ditmaal niet aan weerstaan en zacht streek Severus de lok weg en schikte hij deze achter haar oor.
“Vleermuis,” bevestigde hij en ze nam langzaam het bord van hem over, terwijl er een grijns op haar gezicht verscheen.
Hij keek haar lichtjes verward aan. Hij zag niet in wat er zo grappig kon zijn. Het was inderdaad niet erg smakelijk om vleermuis te moeten eten, maar ze moesten zuinig zijn met hun voedselreserves.
Haar grijns werd steeds breder en het duurde maar even of ze moest luidop lachen. Pas toen ze zijn verwarde – en lichtjes angstige blik zag, hield ze op met lachen en ze toverde een droeve glimlach op haar gezicht.
“Het is nogal ironisch, vindt u ook niet?”
Hij snapte het niet en ze ging gemoedelijk verder.
“We vergeleken u vroeger wel eens met een vleermuis. En nu serveert u er één aan mij.”
Hij glimlachte half. Misschien zat er wel wat humor in, maar hij had niet de behoefte om in lachen uit te barsten. Die behoefte had hij nooit.
Hermelien reikte haar hand en hij nam deze zonder veel aarzelen vast.
“U bent een goede vriend, professor,” glimlachte ze. “Dank u wel voor al uw steun.”
“Het is mijn genoegen, juffrouw Griffel,” zei hij eerlijk en het verwarmde hem om te zien dat ze weer voor enkele momenten kon glimlachen. Ze had een zeer lieve glimlach.
“Alstublieft, professor, noem me Hermelien. Ik mis het dat niemand me meer bij mijn voornaam noemt.”
Ze keek hem verwachtend aan en hij knikte kort. “Hermelien,” zei hij bevestigend en ze glimlachte bemoedigend.
Hij aarzelde. Verwachtte ze nu van hem dat hij haar toestond om hem bij zijn voornaam te noemen? Anderling en Lupos hadden hem wel bij zijn voornaam aangesproken, maar de jongeren hadden hem steeds professor genoemd.
“Professor?” Ze had zijn mijmerende blik opgemerkt en uit zijn blik kon ze afleiden dat ze mocht verderspreken. “Wilt u dat ik u ook bij uw voornaam aanspreek?”
Hij moest toegeven: hij wist het zelf niet.
“Zou u dat zelf fijn vinden, juffrouw-” Hij betrapte zichzelf erop dat hij haar weeral bij haar achternaam had willen noemen en kon zichzelf nog net op tijd corrigeren. “...Hermelien?”
Ze knikte en haar blik werd somber.
“We noemen elkaar nu al vijf jaar professor en juffrouw, alsof we nog steeds op Zweinstein zitten. Maar Zweinstein is gevallen. Een ruïne. U zult nooit meer een professor worden. En ik ben al jaren geen student meer. Misschien is dat iets dat we beiden onder ogen moeten komen. We kunnen niet meer terug, al zouden we willen. Ik denk niet dat het gezond is om vast te houden aan onze oude benamingen. Die tijd is voorbij.”
Hij knikte. “Een wijze opmerking,” gaf hij toe. “We moeten onze huidige situatie herbekijken. We kunnen zo niet verder gaan. Te lang hebben we gevochten tegen onmogelijke proporties aan vijanden. We hebben altijd de hoop gehad dat we een verschil zouden kunnen maken. Maar als we deze strijd verderzetten, zullen wij binnen aanzienlijke tijd ook dood zijn.” Hij haalde diep adem. “Als we willen overleven, moeten we het land uit. Het is slechts een kwestie van tijd voordat ze ons vinden.”
Met veel tegenzin knikte ze.
“Het is alsof alles wat we hebben gedaan voor niets is geweest,” mijmerde ze. “En een deel van me wil vechten tot de dood erop volgt. En een ander deel van me wil dit alles achterlaten en nooit meer terugkeren. En dan het derde deel van me wil alles opnieuw doen.”
“Dat laatste kan niet.”
Zijn blik was troostend. Hij zag dat ze het moeilijk had. Dit was het eerste gesprek dat ze hadden sinds het laatste gevecht met de Dooddoeners. Het leek alsof op dit moment wenen gemakkelijker voor haar was dan spreken, maar ze gaf het niet op en beet even op haar lip.
“Konden we maar terug gaan naar de start,” zuchtte ze. “Naar dat eerste moment dat ik voet op Zweinstein zette. Met de kennis die ik nu heb...”
Ze was niet het type persoon dat zichzelf verloor in mijmeringen of dromen vol melancholie. Hij verweet het voor dit moment aan het trauma dat deze oorlog had veroorzaakt. Maar ze zou het te boven komen, daar zou hij persoonlijk op toezien.
“Hermelien.”
Haar blik was ontzettend warm bij het horen van haar eigen naam en ze gaf hem haar volle aandacht.
“We kunnen nu eenmaal niet terug naar het begin – waar dat ook mag liggen. Maar we kunnen verder gaan. We kunnen een nieuwe start maken.”
Voor een moment staarde ze hem zonder bewegen aan.
“We,” herhaalde ze met een verwarde frons op haar voorhoofd.
Hij knikte en ging zakelijk en zelfverzekerd verder: “Ik zou graag bij u blijven en u beschermen. Toch zeker de eerstkomende tijd. Er is nog steeds de optie dat we ieder onze eigen weg gaan, maar dat pad lijkt me tot een zekere dood te leiden. Zelfs als we het land verlaten. Ik ben niet een erg sociaal man. Ik zou geen nieuwe vrienden maken. Ik...”
Plots hield hij stil, alsof hij opeens aanvoelde hoe egoïstisch hij sprak. Op deze manier zou hij haar enkel schuldgevoelens aanpraten, ongeacht de keuze die ze zou maken. Hij kuchte even en herpakte zich. “Ik laat de keuze aan u over. U mag kiezen of we onze reis samen verder zetten of onze wegen laten scheiden. U weet nu hoe ik erover denk, maar uw mening telt. Hermelien.”
Ze staarde hem aan. De manier waarop hij haar voornaam combineerde met al die beleefdheidsvormen voelde raar aan. Maar het was zijn voorstel om samen te blijven dat haar compleet uit haar veld sloeg. Had hij... Had hij romantische interesse in haar?
Nee, hield ze zichzelf voor. Zij wilde ook niet alleen verdergaan, het vooruitzicht van alleen te zijn was doodeng. Kennelijk ook voor hem. Maar waarom klonk hij opeens zo lief?
Raar.
Ze zou het nooit achter hem gezocht hebben, integendeel. Er waren momenten dat ze had gedacht dat hij niet in staat was om aardiger te zijn. In de afgelopen vijf jaar was hij op zijn minst beleefder geworden en had hij meer respect opgebracht voor alle tovenaars en heksen in de groep, maar echt aardig was hij nooit geweest. Tot nu.
Zo vaak had hij zich afgezonderd van de groep en eenzaamheid opgezocht, maar nu hij de kans had om afscheid te nemen, verbaasde hij haar door te uiten dat hij bij haar wilde blijven – om haar te beschermen...
Ze wist echter niet wat te zeggen.
“Ik zou er graag over willen nadenken,” besloot ze uiteindelijk en hij stond bedeesd op. Terwijl hij rechtkwam, leunde hij even op de hand die ze op haar knie had gelegd. Zijn blik was bemoedigend en hij knikte.
“Natuurlijk. Eet uw vleermuis nu maar op.”
En met die woorden verliet hij haar tent en keerde hij terug naar de zijne.