We danken onze huidige kennis van het primitieve begin van Zwerkbal aan de aantekeningen van Gerda Klepel, een heks die begin elfde eeuw aan de rand van het moerassige Blubberveld woonde. Gelukkig voor ons hield ze een dagboek bij, dat nu bewaard wordt in het Zwerkbalmuseum in Londen.
Uit het dagboek van Gerda komen een aantal zaken naar voren: er werd al met een leren bal gespeeld die men nu kan vergelijken met de Slurk, men probeerde al te scoren en er waren ook twee zwevende keien die spelers van hun bezems probeerden te slaan (kun je vergelijken met Beukers).
Ruim een eeuw later werd er weer over de Sport uit Blubberveld gepraat. Dit keer in een brief van de Noorse tovenaar Diederik Knar. Uit die brief blijkt zonneklaar dat het spel binnen een eeuw een grote ontwikkeling had doorgemaakt. Er werd al gesproken over iemand die de doelen verdedigde; De Vanger (zou vergeleken kunnen worden met de Wachter). En er moest een Bonker (waarschijnlijk Beuker) afgeweerd worden door ene Ugga, die duidelijk als Drijver optrad, omdat hij een grote knots bij zich had. Het doel had ook al drie tonnen op palen. Er ontbrak alleen nog één ding: de Gouden Snaai.