28/08/2020, 12:59
(Dit bericht is het laatst bewerkt op 28/08/2020, 12:59 door CartoonJessie.)
Blauw
Het boek dat op zijn schoot lag, lag nog steeds open op dezelfde pagina als die ochtend. Urenlang had hij al gestaard naar de pagina in zijn nieuwste boek over Duistere Kunsten, maar nog steeds wist hij niet wat de titel van het nieuwe hoofdstuk was.
Het kon hem op het moment ook niet interesseren. Het enige waar hij aan dacht, was zij. Hij zag haar nog steeds in zijn gedachten voor hem staan, met haar licht krullende blonde haren over haar blauwe zomerjurkje. De sproetjes op haar neus en wangen. De ketting van verse madeliefjes rond haar nek. De blauwe lelie in haar haren. De toverstaf die ze achter haar oor had gestoken. Zijn lippen krulden zich tot een glimlach terwijl hij aan haar dacht.
De kus die ze op zijn wang had gedrukt.
Het was niet de eerste keer dat hij vlinders voelde voor iemand, maar het was al zo lang geleden dat hij het gevoel verwelkomde. Hij verkoos het duizend maal boven het gevoel van onmacht dat hij voelde wanneer hij aan zijn belofte aan Perkamentus dacht.
Maar met ieder half uur dat verstreek en hij aan haar dacht, werd het gevoel sterker dat hij zich niet kon blijven verstoppen in deze droom. Want dat was het – een droom.
Zij was een leerlinge en dat zei al genoeg.
Hij was een spion. Een Dooddoener. Een professor. En hij was ervan overtuigd dat Loena’s vader laaiend van woede zou zijn als hij hoorde dat zijn 15-jarige dochter een relatie had aangeknoopt met een van die drie types – laat staan met hem – de combinatie van al die types bijeen.
Maar het was een mooie droom. Wat als hij iemand had die hij kon vertrouwen? Iemand die hij kon vertellen wat hij voelde en waarmee hij kon lachen en waarbij hij zichzelf kon zijn. Het zou fijn zijn als hij het masker van Occlumentie nu en dan zou kunnen laten zakken. Het zou fijn zijn om haar hand nog eens op de zijne te voelen – of haar lippen op zijn wang – of nog liever op zijn lippen...
Maar dat was alleen maar in zijn droom. In feite vreesde hij dat zijn reputatie om zeep zou zijn als iemand hoorde van hetgeen er gisterenavond was gebeurd. Hij was dronken geweest. En de dochter van de Kibbelaar had het gezien. Ze zou het vast al aan haar vader hebben verteld en in de volgende editie van de Kibbelaar zou er vast een een uitgebreid artikel over zijn schandalige gedrag aanwezig zijn.
Een kleine stem in hem probeerde hem te overtuigen dat Loena zo niet was – dat ze hem heus niet op zo een manier zou verraden, maar hij was van nature wantrouwend en had nog nooit eerder zo een kleine stem vertrouwd.
Maar toch dacht hij ook dat hij vriendschap had gevoeld – dat ze oprecht bezorgd was geweest om hem. Dat ze om hem gaf.
Of misschien wil ze enkel betere punten in je lessen halen, fluisterde een andere stem hem toe.
De gevoelens van onzekerheid kregen de bovenhand van zijn gevoelens van verlangen en hij stond recht en begon te ijsberen in zijn kamer in Weverseind. Misschien was alles wat hij had gezien die nacht, niet zo indrukwekkend als hij zich herinnerde. De alcohol had waarschijnlijk al zijn herinneringen vervormd. Misschien had ze helemaal niet om hem gelachen, of zijn hand vastgenomen, of hem een kus op zijn wang gegeven.
Jawel, fluisterde de kleine stem hem toe. Ze geeft om je. Ze is de enige die dat kan. Ze is Lijpo Leeflang, ze is niet zoals de anderen.
Hij liep naar zijn bureau en rommelde erin. Hij moest het zeker weten en wist maar één manier om dat op een enigszins discrete manier te doen.
“Severus, zoek je iets?” hoorde hij de stem van Wormstaart vanuit zijn kleine kamer achter de wand.
“Hou je mond, Wormstaart,” blafte Severus hem toe. Het laatste waar hij aan herinnerd wilde worden, was zijn ratachtige huisgenoot.
Toen hij eenmaal leeg perkament vond, zette hij zich achter zijn bureau neer en begon hij te schrijven. Hij schreef wel zeker drie brieven voordat hij een brief had die hem enigszins tevreden stelde. De andere brieven verbrandde hij – want hij zou zelf in de problemen komen als iemand ze ooit in handen kreeg.
Hij las de brief drie keer na en besloot dat deze goed was. Hij wilde een zwart lint uit zijn lade nemen om de brief mee dicht te binden, toen hij zich bedacht dat zwart misschien te serieus zou blijken. Hij opende de onderste lade en haalde er een oud, blauw lint uit. Ze zou blauw mooier vinden, wist hij.
Hij liet wat kaarsenvet smelten en liet het over het perkament en het blauwe lint druppen. Vervolgens zette hij zijn stempel erin en liet hij het afkoelen.
Nu enkel nog een uil, en dan zou hij niets anders kunnen doen dan wachten.
Het boek dat op zijn schoot lag, lag nog steeds open op dezelfde pagina als die ochtend. Urenlang had hij al gestaard naar de pagina in zijn nieuwste boek over Duistere Kunsten, maar nog steeds wist hij niet wat de titel van het nieuwe hoofdstuk was.
Het kon hem op het moment ook niet interesseren. Het enige waar hij aan dacht, was zij. Hij zag haar nog steeds in zijn gedachten voor hem staan, met haar licht krullende blonde haren over haar blauwe zomerjurkje. De sproetjes op haar neus en wangen. De ketting van verse madeliefjes rond haar nek. De blauwe lelie in haar haren. De toverstaf die ze achter haar oor had gestoken. Zijn lippen krulden zich tot een glimlach terwijl hij aan haar dacht.
De kus die ze op zijn wang had gedrukt.
Het was niet de eerste keer dat hij vlinders voelde voor iemand, maar het was al zo lang geleden dat hij het gevoel verwelkomde. Hij verkoos het duizend maal boven het gevoel van onmacht dat hij voelde wanneer hij aan zijn belofte aan Perkamentus dacht.
Maar met ieder half uur dat verstreek en hij aan haar dacht, werd het gevoel sterker dat hij zich niet kon blijven verstoppen in deze droom. Want dat was het – een droom.
Zij was een leerlinge en dat zei al genoeg.
Hij was een spion. Een Dooddoener. Een professor. En hij was ervan overtuigd dat Loena’s vader laaiend van woede zou zijn als hij hoorde dat zijn 15-jarige dochter een relatie had aangeknoopt met een van die drie types – laat staan met hem – de combinatie van al die types bijeen.
Maar het was een mooie droom. Wat als hij iemand had die hij kon vertrouwen? Iemand die hij kon vertellen wat hij voelde en waarmee hij kon lachen en waarbij hij zichzelf kon zijn. Het zou fijn zijn als hij het masker van Occlumentie nu en dan zou kunnen laten zakken. Het zou fijn zijn om haar hand nog eens op de zijne te voelen – of haar lippen op zijn wang – of nog liever op zijn lippen...
Maar dat was alleen maar in zijn droom. In feite vreesde hij dat zijn reputatie om zeep zou zijn als iemand hoorde van hetgeen er gisterenavond was gebeurd. Hij was dronken geweest. En de dochter van de Kibbelaar had het gezien. Ze zou het vast al aan haar vader hebben verteld en in de volgende editie van de Kibbelaar zou er vast een een uitgebreid artikel over zijn schandalige gedrag aanwezig zijn.
Een kleine stem in hem probeerde hem te overtuigen dat Loena zo niet was – dat ze hem heus niet op zo een manier zou verraden, maar hij was van nature wantrouwend en had nog nooit eerder zo een kleine stem vertrouwd.
Maar toch dacht hij ook dat hij vriendschap had gevoeld – dat ze oprecht bezorgd was geweest om hem. Dat ze om hem gaf.
Of misschien wil ze enkel betere punten in je lessen halen, fluisterde een andere stem hem toe.
De gevoelens van onzekerheid kregen de bovenhand van zijn gevoelens van verlangen en hij stond recht en begon te ijsberen in zijn kamer in Weverseind. Misschien was alles wat hij had gezien die nacht, niet zo indrukwekkend als hij zich herinnerde. De alcohol had waarschijnlijk al zijn herinneringen vervormd. Misschien had ze helemaal niet om hem gelachen, of zijn hand vastgenomen, of hem een kus op zijn wang gegeven.
Jawel, fluisterde de kleine stem hem toe. Ze geeft om je. Ze is de enige die dat kan. Ze is Lijpo Leeflang, ze is niet zoals de anderen.
Hij liep naar zijn bureau en rommelde erin. Hij moest het zeker weten en wist maar één manier om dat op een enigszins discrete manier te doen.
“Severus, zoek je iets?” hoorde hij de stem van Wormstaart vanuit zijn kleine kamer achter de wand.
“Hou je mond, Wormstaart,” blafte Severus hem toe. Het laatste waar hij aan herinnerd wilde worden, was zijn ratachtige huisgenoot.
Toen hij eenmaal leeg perkament vond, zette hij zich achter zijn bureau neer en begon hij te schrijven. Hij schreef wel zeker drie brieven voordat hij een brief had die hem enigszins tevreden stelde. De andere brieven verbrandde hij – want hij zou zelf in de problemen komen als iemand ze ooit in handen kreeg.
Hij las de brief drie keer na en besloot dat deze goed was. Hij wilde een zwart lint uit zijn lade nemen om de brief mee dicht te binden, toen hij zich bedacht dat zwart misschien te serieus zou blijken. Hij opende de onderste lade en haalde er een oud, blauw lint uit. Ze zou blauw mooier vinden, wist hij.
Hij liet wat kaarsenvet smelten en liet het over het perkament en het blauwe lint druppen. Vervolgens zette hij zijn stempel erin en liet hij het afkoelen.
Nu enkel nog een uil, en dan zou hij niets anders kunnen doen dan wachten.