Jareth Gray Unger stond met een brede grijns in een woonkamer waar hij nog nooit eerder was geweest de waterval van woorden aan te horen van een veel te opgewekte Blue. Het werkte aanstekelijk, al bleek dat alleen voor hem te gelden en niet voor Trevor, die weinig woorden hoefde te gebruiken om te communiceren wat hij dacht. Daarvoor hoefde Jareth geen Legilimens te zijn.
“Blue, darling,” zei hij, toen het bruinharige meisje eindelijk was uitgerateld, “help mij herinneren… Waarom hebben wij nooit gedate?” Hij keek met een schuin oog naar Trevor en grijnsde. “Komt het omdat jouw achternaam moedeloos verwarrend is en ik met mijn domme tienerhersens dacht dat je familie van dat chagrijnig stukje vreten was? Want ik beloof je, ik ben ook van Trevor gaan houden, al was dat pas nadat mijn vuist in zijn gezicht stond.” De herinnering aan die eerste uitdaging die de ouderejaars voor de ukkies van Zwadderich in petto hadden, stond hem nog goed in het geheugen. Het was van een zelfde niveau idioot als verwachten dat twee volwassen - vrij aantrekkelijke, wat zijn persoon betrof zeer aantrekkelijke - tovenaars aan elkaar te koppelen om aan een of andere groepsopdracht te werken. Het eindigde altijd in een gebroken hart, niet het zijne, uiteraard. Maar de lieflijke watwashaarnaamookalweer was daarna niet meer terug gekomen naar de lessen. Arm kind. Had ze maar niet zo idioot moeten zijn om hem te vragen haar ouders te ontmoeten. Jareth Gray Unger zou nooit de ouders van zijn scharrels ontmoeten.
Georgios was de enige uitzondering op die regel geweest, en Jareth had zich daar dan ook flink aan gebrand.
“Ja, je hebt gelijk. De tweeling is bijna jarig! Ik weet zeker dat Trevor dit verrassingsfeestje kan waarderen, Damien weet ik niet zeker, maar misschien moeten we hem even uit zijn kamer trekken om het te vragen?” Hij gaf een joviale klap op de schouder van zijn beste vriend en gaf Blue een knipoog.
“Oké, oké,” zei hij, voordat een van hen hem terug kon fluiten. “Trevor is moeilijk een jarige jet te noemen. Damien daarintegen…” Hij gaf een vaag gebaar in de richting van wat aan het gezang te horen de slaapkamer van Damien moest zijn.
“Bij alle slangen!” Hij sloeg zijn hand theatraal voor zijn mond, alsof hem opeens iets te binnen schoot. “Blue, darling! Je bedoelt toch niet… Oh nee,” ging hij al net zo theatraal kreunend verder. “Mijn lieflijke zusje wordt wéér een jaar ouder? Kan dat kind niet ophouden met groeien, nu ze ruim uit de profetie is gegroeid? Ik kan me nog herinneren dat ze één werd. Trevor, je wilt vast een genant verhaal horen over je vriendinnetje toen ze één was.” Jareth hoefde niet eens een blik op zijn beste vriend te werpen om te weten hoe die keek. “Oké, oké, dan niet.” Hij hief zijn armen omhoog, alsof hij zich overgaf. “Het heeft iets te maken met haar eerste woord en onze huis-elf. Maar als je het niet van mij wil horen, vraag het dan maar aan mijn lieflijke zusje. Die alweer twintig jaar wordt! Twintig, kun je het geloven?” Jareth sloeg zijn hand voor zijn hoofd en liet zich zakken op de bank. “Heb je niet iets sterkers dan thee of koffie, Blue, darling? Een Bourbon misschien? Ik weet niet of mijn arme hart kan overleven dat de tienerjaren van mijn kleine zusje voorbij zijn.”
“Blue, darling,” zei hij, toen het bruinharige meisje eindelijk was uitgerateld, “help mij herinneren… Waarom hebben wij nooit gedate?” Hij keek met een schuin oog naar Trevor en grijnsde. “Komt het omdat jouw achternaam moedeloos verwarrend is en ik met mijn domme tienerhersens dacht dat je familie van dat chagrijnig stukje vreten was? Want ik beloof je, ik ben ook van Trevor gaan houden, al was dat pas nadat mijn vuist in zijn gezicht stond.” De herinnering aan die eerste uitdaging die de ouderejaars voor de ukkies van Zwadderich in petto hadden, stond hem nog goed in het geheugen. Het was van een zelfde niveau idioot als verwachten dat twee volwassen - vrij aantrekkelijke, wat zijn persoon betrof zeer aantrekkelijke - tovenaars aan elkaar te koppelen om aan een of andere groepsopdracht te werken. Het eindigde altijd in een gebroken hart, niet het zijne, uiteraard. Maar de lieflijke watwashaarnaamookalweer was daarna niet meer terug gekomen naar de lessen. Arm kind. Had ze maar niet zo idioot moeten zijn om hem te vragen haar ouders te ontmoeten. Jareth Gray Unger zou nooit de ouders van zijn scharrels ontmoeten.
Georgios was de enige uitzondering op die regel geweest, en Jareth had zich daar dan ook flink aan gebrand.
“Ja, je hebt gelijk. De tweeling is bijna jarig! Ik weet zeker dat Trevor dit verrassingsfeestje kan waarderen, Damien weet ik niet zeker, maar misschien moeten we hem even uit zijn kamer trekken om het te vragen?” Hij gaf een joviale klap op de schouder van zijn beste vriend en gaf Blue een knipoog.
“Oké, oké,” zei hij, voordat een van hen hem terug kon fluiten. “Trevor is moeilijk een jarige jet te noemen. Damien daarintegen…” Hij gaf een vaag gebaar in de richting van wat aan het gezang te horen de slaapkamer van Damien moest zijn.
“Bij alle slangen!” Hij sloeg zijn hand theatraal voor zijn mond, alsof hem opeens iets te binnen schoot. “Blue, darling! Je bedoelt toch niet… Oh nee,” ging hij al net zo theatraal kreunend verder. “Mijn lieflijke zusje wordt wéér een jaar ouder? Kan dat kind niet ophouden met groeien, nu ze ruim uit de profetie is gegroeid? Ik kan me nog herinneren dat ze één werd. Trevor, je wilt vast een genant verhaal horen over je vriendinnetje toen ze één was.” Jareth hoefde niet eens een blik op zijn beste vriend te werpen om te weten hoe die keek. “Oké, oké, dan niet.” Hij hief zijn armen omhoog, alsof hij zich overgaf. “Het heeft iets te maken met haar eerste woord en onze huis-elf. Maar als je het niet van mij wil horen, vraag het dan maar aan mijn lieflijke zusje. Die alweer twintig jaar wordt! Twintig, kun je het geloven?” Jareth sloeg zijn hand voor zijn hoofd en liet zich zakken op de bank. “Heb je niet iets sterkers dan thee of koffie, Blue, darling? Een Bourbon misschien? Ik weet niet of mijn arme hart kan overleven dat de tienerjaren van mijn kleine zusje voorbij zijn.”