18/08/2020, 20:45
Zoals verwacht werd hij monddood gemaakt, vastgebonden en meegesleurd naar een aangrenzende, lege kamer. Het was Frodo, de jongste van de twee die het initiatief leek te nemen. Het was een beetje een vreemd duo, Edmund had de indruk dat ze niet echt op elkaar ingespeeld waren. Misschien een eerste opdracht samen?
Waar ze het duidelijk wel over eens waren, was dat ze het gloeiend irritant vonden dat ze hem niet herkenden. Dat las hij zo in hun ogen. Zijn vermomming hield dus zonder veel problemen stand. Natuurlijk speelde ook de leeftijd een rol. Frodo was degene waarmee hij effectief op Zweinstein had gezeten, maar het was Gideon die zich vooral afvroeg hoe het kwam dat hij hem niet herkende.
“Isaac Holloway is de naam,” zei Edmund. “Ik zou ‘aangenaam kennismaking’ zeggen, alleen vind ik hier niet veel aangenaam aan.”
Uiteraard was hij niet bang voor de bedreigingen van de Schouwers. Het ergste wat ze konden doen, was hem voor de Wikenweegschaar sleuren, maar daarbij zouden ze vooral zichzelf belachelijk maken. Nee, als hij ergens bang voor moest zijn, was het dat de Vonxen ontdekten wie hij werkelijk was. Hij kon het spel dus maar best zo goed mogelijk blijven spelen.
“Wat ik hier doe? Ik kwam eigenlijk voor een potje schaak met Fenton, maar blijkbaar werd er meer volk verwacht dan gedacht. Ik dacht niet dat mensen naar Azkaban gestuurd werden voor een potje Toverschaak?”
Hij keek beide Schouwers één voor één uitdagend aan en zijn blik bleef op Gideon rusten.
“Als je een bende Schouwers mee hebt om het huis te omsingelen, waarom sluipen jullie dan naar binnen als een dief in de nacht?” vroeg hij. “En wat hebben jullie in de kelder te zoeken? Denk je dat daar een schat bewaard wordt of zo?”
Terwijl hij zelfzeker tegen de twee Schouwers sprak, draaiden zijn hersenen overuren. Er knaagde iets, iets klopte niet aan de hele situatie. Iets wat hij zonet gezegd had, deed ergens een alarmbelletje rinkelen. Koortsachtig probeerde hij te bedenken wat het was, zonder iets te laten merken aan zijn ondervragers. Toen het begon te dagen, kon hij met moeite zijn gezicht in de plooi houden.
Ik kwam voor een potje schaak met Fenton. We zouden alleen thuis zijn, maar het toneelstuk was afgelast, dus bleef iedereen thuis. Tot zover alles logisch. Maar wat doet Voronin hier dan???
Hij werd erin geluisd. Fenton die hem zogenaamd in vertrouwen nam en Mathilda liet zien, hem de kans gaf dit aan een eventuele contactpersoon te laten weten en hem dan uit te nodigen voor een ‘intiem’ potje schaak. Het was een test. Hij durfde niet te zeggen of ze hem daadwerkelijk niet vertrouwden of of dit standaard procedure was, maar hij zat dik in de problemen. Zelfs als hij nu alarm sloeg, zou de aanwezigheid van de Schouwers hem verraden, want wie anders zou hen op de hoogte hebben gebracht over de Snul in de kelder?
Hij keek de Schouwers indringend aan, zijn gezichtsuitdrukking niet meer de arrogante neo-dooddoener.
“Jullie moeten hier weg, nu meteen,” zei hij dwingend. “Maak mij los, ga en laat geen sporen na. Dit is een val.”
Hij wist niet hoe lang het zou duren voor hij gemist werd, maar als dit nog lang duurde, zou hij zich op serieuze constipatie moeten beroepen om zo lang naar de wc te zijn.
Waar ze het duidelijk wel over eens waren, was dat ze het gloeiend irritant vonden dat ze hem niet herkenden. Dat las hij zo in hun ogen. Zijn vermomming hield dus zonder veel problemen stand. Natuurlijk speelde ook de leeftijd een rol. Frodo was degene waarmee hij effectief op Zweinstein had gezeten, maar het was Gideon die zich vooral afvroeg hoe het kwam dat hij hem niet herkende.
“Isaac Holloway is de naam,” zei Edmund. “Ik zou ‘aangenaam kennismaking’ zeggen, alleen vind ik hier niet veel aangenaam aan.”
Uiteraard was hij niet bang voor de bedreigingen van de Schouwers. Het ergste wat ze konden doen, was hem voor de Wikenweegschaar sleuren, maar daarbij zouden ze vooral zichzelf belachelijk maken. Nee, als hij ergens bang voor moest zijn, was het dat de Vonxen ontdekten wie hij werkelijk was. Hij kon het spel dus maar best zo goed mogelijk blijven spelen.
“Wat ik hier doe? Ik kwam eigenlijk voor een potje schaak met Fenton, maar blijkbaar werd er meer volk verwacht dan gedacht. Ik dacht niet dat mensen naar Azkaban gestuurd werden voor een potje Toverschaak?”
Hij keek beide Schouwers één voor één uitdagend aan en zijn blik bleef op Gideon rusten.
“Als je een bende Schouwers mee hebt om het huis te omsingelen, waarom sluipen jullie dan naar binnen als een dief in de nacht?” vroeg hij. “En wat hebben jullie in de kelder te zoeken? Denk je dat daar een schat bewaard wordt of zo?”
Terwijl hij zelfzeker tegen de twee Schouwers sprak, draaiden zijn hersenen overuren. Er knaagde iets, iets klopte niet aan de hele situatie. Iets wat hij zonet gezegd had, deed ergens een alarmbelletje rinkelen. Koortsachtig probeerde hij te bedenken wat het was, zonder iets te laten merken aan zijn ondervragers. Toen het begon te dagen, kon hij met moeite zijn gezicht in de plooi houden.
Ik kwam voor een potje schaak met Fenton. We zouden alleen thuis zijn, maar het toneelstuk was afgelast, dus bleef iedereen thuis. Tot zover alles logisch. Maar wat doet Voronin hier dan???
Hij werd erin geluisd. Fenton die hem zogenaamd in vertrouwen nam en Mathilda liet zien, hem de kans gaf dit aan een eventuele contactpersoon te laten weten en hem dan uit te nodigen voor een ‘intiem’ potje schaak. Het was een test. Hij durfde niet te zeggen of ze hem daadwerkelijk niet vertrouwden of of dit standaard procedure was, maar hij zat dik in de problemen. Zelfs als hij nu alarm sloeg, zou de aanwezigheid van de Schouwers hem verraden, want wie anders zou hen op de hoogte hebben gebracht over de Snul in de kelder?
Hij keek de Schouwers indringend aan, zijn gezichtsuitdrukking niet meer de arrogante neo-dooddoener.
“Jullie moeten hier weg, nu meteen,” zei hij dwingend. “Maak mij los, ga en laat geen sporen na. Dit is een val.”
Hij wist niet hoe lang het zou duren voor hij gemist werd, maar als dit nog lang duurde, zou hij zich op serieuze constipatie moeten beroepen om zo lang naar de wc te zijn.