14/08/2020, 19:43
Een herinnering uit zijn kindertijd, die hij al jarenlang verdrongen heeft, komt onverwachts op hem af. Hij snakt naar adem wanneer hij overspoeld wordt door beelden uit een ver verleden.
Een ander donker bos. Takken halen zijn gezicht en zijn armen open. Hij zit onder de schrammen, maar hij blijft lopen. Zijn papa heeft hem gezegd om naar het bos te gaan en zich daar te verbergen. Hij is vijf.
Geschreeuw achtervolgt hem. De harde stemmen maken hem bang. Hij durft niet achterom te kijken, want dan ziet hij de vlammen. Hij heeft de Dreuzels gezien. Ze hadden zwaarden en knotsen en fakkels. Hij is bang.
Dan struikelt hij. Hij valt languit op de grond van het bos. Zijn knie doet pijn. De geur van de bosgrond brengt hem tot rust. Hij kruipt naar een dikke boom en gaat er helemaal ineengedoken tegenaan zitten. Tranen van angst en pijn stromen over zijn wangen. Zo blijft hij zitten. Het wordt donker, maar hij durft niet terug te gaan. Zijn papa heeft hem gezegd dat hij in het bos moet blijven tot hij hem komt halen. Hij heeft honger en dorst, maar hij beweegt zich niet. Er zit opgedroogd bloed op zijn zere knie. Hij wacht op zijn papa, maar zijn papa komt niet. Uiteindelijk valt hij van uitputting in slaap.
Als hij wakker wordt, staat er een man naar hem te kijken.
“Papa?” zegt hij slaperig, maar de man is zijn papa niet. De onbekende man knielt bij hem neer en kijkt hem aan met medelijden in zijn blik.
“Waar is papa?” vraagt de kleine jongen angstig. Hij is niet bang voor de vreemde man, al ziet die er wel een beetje eng uit. Hij is bang dat zijn papa hem niet komt halen. Net als zijn mama die lang geleden ziek werd en ging slapen en nooit meer wakker werd.
“Je papa is dood,” zegt de man. “Ze hebben hem vermoord.”
De Dreuzels met hun zwaarden en knotsen en fakkels hebben zijn papa vermoord.
“Crispin is je naam, toch?”
De kleine jongen knikt, zonder de grote man los te laten met zijn bange, grijsgroene ogen.
“Kom maar met mij mee,” zegt de man en hij steekt zijn hand naar hem uit.
Crispin aarzelt. Dan ziet hij dat er een slang op het gewaad van de onbekende man staat. Een zilveren slang op een groene achtergrond. Zijn papa heeft een gewaad met net dezelfde slang. Hij weet niet wat de slang betekent, maar hij weet nu wel dat hij de man kan vertrouwen. Hij legt zijn kleine handje in de grote hand van de man. Samen wandelen ze het bos uit. De kleine jongen schrikt wanneer hij ziet hoe zijn huis helemaal platgebrand is. Er staan enkel nog zwartgeblakerde muren. Dat is het laatste beeld dat hij van zijn huis heeft.
Later leert hij dat de man Salazar Zwadderich is en een vriend was van zijn papa. Hij heeft hem meegenomen naar een groot kasteel dat Zweinstein heet. Daar hoeft hij niet bang te zijn voor Dreuzels, heeft hij hem gezegd.
Op het kasteel wordt lesgegeven, maar de leerlingen ziet hij amper. Er zijn nog twee andere kinderen wanneer hij aankomt, maar hij is de oudste. Er is Baldric Griffoendor, die twee jaar is en Sigrun Smid, die nog maar een baby is. Zij is de dochter van Helga Huffelpuf. Hij wil geen vriendjes met hen worden. Zeker niet met het kleine meisje, want haar papa is een Dreuzel en hij is bang van Dreuzels, ook van de papa van Sigrun, al heeft Salazar Zwadderich hem gezegd dat hij geen gevaarlijke Dreuzel is.
Als hij acht is, worden er nog twee kinderen geboren. Osvald is het broertje van Sigrun en Helena is de dochter van Rowena Ravenklauw. Zij heeft net als hij geen papa, want niemand weet wie hij is, alleen dat hij een tovenaar is uit een ander land.
Naarmate hij ouder wordt en hij beter begrijpt wat er de dag dat zijn vader vermoord werd, is gebeurd, gaat zijn angst voor Dreuzels over in een diepgewortelde haat. Salazar Zwadderich doet niets om hem milder te stemmen tegenover de niet-magische bevolking, integendeel. Hij leert hem dat ook tovenaars met Dreuzelouders slecht zijn.
Op zijn elfde mag hij eindelijk ook leren toveren. Uiteraard wordt Zwadderich zijn afdeling. In hetzelfde jaar bevalt Helga Huffelpuf van een tweeling: Asger en Ingmar. Nog meer halfbloedjes op Zweinstein. En daar blijft het niet bij, want drie jaar later wordt Freya Smid geboren, een paar weken voor Reynard, de langverwachte zoon van Salazar.
Al de aandacht van Salazar gaat nu naar zijn zoon, maar dat maakt voor Crispin niet zoveel uit. Hij is nu veertien en hij is het gewend om alleen te zijn. Salazar heeft er altijd voor gezorgd dat hij niets tekort kwam, maar hij heeft nooit echt van hem gehouden als van een zoon.
Gedurende zijn hele jeugd wordt Crispin achtervolgd door spookbeelden van de gebeurtenissen op zijn vijfde. Hij beseft dat zijn vaders magie machteloos stond tegenover de meute woedende Dreuzels en hij leert zwaardvechten. Hij rust niet vooraleer hij de beste zwaardvechter in de wijde omgeving is. Pas dan is hij in staat om de nachtmerries te bedwingen.
Als hij afstudeert van Zweinstein vertelt Salazar hem dat zijn vader een baron was. Vanaf dan is hij Sir Crispin. Hij besluit om op Zweinstein te blijven. Hij zou niet weten waar hij anders heen kan. Zweinstein is zijn enige thuis. Salazar begint hem steeds meer opdrachten toe te vertrouwen en langzaamaan wordt hij zijn vertrouweling, zijn rechterhand.
Wanneer de kloof tussen Salazar en de andere stichters steeds groter wordt, kiest hij uiteraard de kant van zijn meester. Verschillende tegenstanders van Salazar worden door Crispin vervloekt of uitgedaagd tot een zwaardgevecht. Als het van hem afhangt, worden alle Dreuzels gewoon uitgeroeid. Vrienden heeft hij niet, alleen maar vijanden en niet-vijanden. Zijn leven is relatief eenvoudig, tot hij op zijn eenendertigste ontdekt wat voor een mooie jonge vrouw de ondertussen drieëntwintig jaar oude Helena Ravenklauw geworden is.