Louis’ hoofd draaide. Alles klonk veraf en hij wist niet waar hij was. Overal rond hem flikkerden er lichtjes, links en rechts werd er met vuur gespuwd. In zijn rechterhand had hij een half opgegeten suikerspin vast die om de haverklap van kleur veranderde. Eerst was hij gifgroen, dan een pijnlijke tint roze gevolgd door een blauw waar hij in kon verdrinken. Wat doe ik hier? dacht hij in zichzelf, denkende dat hij helemaal gek aan het worden was. Hij had vaag iets horen vallen over een Nachtkermis, maar hij kon zich ook herinneren dat het hem geen barst kon schelen. Dus waarom ben ik hier? Misschien had hij wel een boterbiertje te veel op, maar hij dan wat te vieren gehad?
Achter hem hoorde hij iemand “Da’s wel cool” zeggen. Hij draaide zich om en keek de jongeman verward aan en vroeg doodserieus “Weet jij wat ik hier doe?”
Achter hem hoorde hij iemand “Da’s wel cool” zeggen. Hij draaide zich om en keek de jongeman verward aan en vroeg doodserieus “Weet jij wat ik hier doe?”