10/08/2020, 21:00
Gelukkig zei Frodo hetzelfde als dat Gideon al had gedacht; aanbellen ging hem niet worden. Ze hadden weliswaar hun Schouwersgewaad aan, maar dat zorgde in veel gevallen eerder voor tegenstand dan medewerking. Vooral in dit geval, want Gideon was ervan overtuigd dat een bijeenkomst als deze wel eens een voorbereiding zou kunnen zijn voor het rekruteren van Neo-Dooddoeners. Er was niet voor niets een informant binnen. Natuurlijk had Frodo ook wel gelijk: het zou rustig zijn vanavond! Maar Gideon liet zich daar niet door tegenhouden. Toen hij eenmaal zag hoe de toegangspoort werkte, wilde hij direct zijn kans pakken.
Frodo hield hem echter tegen. Het was niet goed. Het was een val. Naar binnen gaan stond gelijk aan zelfmoord.
“Ja, en dus?” vroeg hij. Frodo was een beginnend Schouwer en een Ravenklauw bovendien. Ravenklauwen maakten eerst kansberekeningen voordat ze ergens aan begonnen, wist Gideon, al wist hij evengoed ook dat dat een kortzichtig vooroordeel was.
“Ik wil dat meisje daar weg hebben. Vanavond. Kom op man, je bent toch geen mietje zeker? Moet ik soms je hand vasthouden?”
Hij stond op, opende het hek en wenkte Frodo om mee te komen. Die mensen mochten feesten. Hopelijk dronken ze er veel alcohol bij en zou het uitspreken van een vloek niet meer lukken vanwege de dubbele tong en de slome toverstok-coördinatie. Dan konden hij en Frodo met een gerust hart inbreken aan de achterzijde van het landhuis en op zoek gaan naar iemand die hun hulp dringend nodig had.
“Op het gras lopen,” adviseerde hij dringend. Het grindpad maakte te veel geluid en op het gras liepen ze tevens in de schaduwen van de overhangende takken van een imposante rij beukenbomen. De laatste gast was inmiddels binnengelaten, de enorme dubbele deuren sloten zich weer. Er waren twee huis-elfen in het huishouden, merkte Gideon op. De ene had de deur geopend, de andere bracht drankjes rond. Inbreken in de keuken was dus geen optie; dat was vast en zeker de plek waar de drankjes werden ingeschonken en eventueel ook hapjes werden bereid.
“We moeten op zoek naar een kamer aan de achterkant, waar we naar binnen kunnen. Misschien is er een zij-ingang of een huis-elfen-luikje. In geen geval de keuken.”
Een donkere ruimte was het meest voor de hand liggend.
“Dat daar!” Gideon wees naar een deur van ongeveer anderhalve meter hoog. Het was een onopvallend deurtje, van ongelakt hout. Het zou naar de wasruimte kunnen leiden. “Kom!”
Frodo hield hem echter tegen. Het was niet goed. Het was een val. Naar binnen gaan stond gelijk aan zelfmoord.
“Ja, en dus?” vroeg hij. Frodo was een beginnend Schouwer en een Ravenklauw bovendien. Ravenklauwen maakten eerst kansberekeningen voordat ze ergens aan begonnen, wist Gideon, al wist hij evengoed ook dat dat een kortzichtig vooroordeel was.
“Ik wil dat meisje daar weg hebben. Vanavond. Kom op man, je bent toch geen mietje zeker? Moet ik soms je hand vasthouden?”
Hij stond op, opende het hek en wenkte Frodo om mee te komen. Die mensen mochten feesten. Hopelijk dronken ze er veel alcohol bij en zou het uitspreken van een vloek niet meer lukken vanwege de dubbele tong en de slome toverstok-coördinatie. Dan konden hij en Frodo met een gerust hart inbreken aan de achterzijde van het landhuis en op zoek gaan naar iemand die hun hulp dringend nodig had.
“Op het gras lopen,” adviseerde hij dringend. Het grindpad maakte te veel geluid en op het gras liepen ze tevens in de schaduwen van de overhangende takken van een imposante rij beukenbomen. De laatste gast was inmiddels binnengelaten, de enorme dubbele deuren sloten zich weer. Er waren twee huis-elfen in het huishouden, merkte Gideon op. De ene had de deur geopend, de andere bracht drankjes rond. Inbreken in de keuken was dus geen optie; dat was vast en zeker de plek waar de drankjes werden ingeschonken en eventueel ook hapjes werden bereid.
“We moeten op zoek naar een kamer aan de achterkant, waar we naar binnen kunnen. Misschien is er een zij-ingang of een huis-elfen-luikje. In geen geval de keuken.”
Een donkere ruimte was het meest voor de hand liggend.
“Dat daar!” Gideon wees naar een deur van ongeveer anderhalve meter hoog. Het was een onopvallend deurtje, van ongelakt hout. Het zou naar de wasruimte kunnen leiden. “Kom!”