09/08/2020, 20:41
Noah voelde een golf van teleurstelling door de leerlingenkamer gaan toen Emilien er achter kwam dat het om een totaal niet zeldzaam kaartje ging. Hij kreeg bijna schrik dat de paar enkelingen in de leerlingenkamer in tranen zouden uitbarsten, alsof teleurstelling besmettelijk was.
Uiteraard zou hij haar helpen, al betekende het inderdaad jammer genoeg dat hij zijn studiemiddag moest opgeven om op zoek te gaan naar haar kaarten. Dat ze had aangeboden om hem te helpen studeren na het vinden van haar hele verzameling vond hij een aantrekkelijk aanbod, maar tegen dat ze alle kaarten uit de hele stapel zouden terugvinden, waren ze allebei al tachtig jaar oud.
Emilien bracht de kaart weer tevoorschijn, er was een rood lichtje verschenen in een grote ruimte die vaag wat weghad van de leerlingenkamer waar ze nu stonden. Het duurde even voor Noah het door had, maar Emilien was hem te snel af. Het lichtje brandde in de bib, een van haar kaarten lag ongetwijfeld daar. Noah had nog niet eens met zijn ogen geknipperd of Emilien was al verdwenen. Bij Noah was er niet zo’n haast. De laatste keer dat hij het op een rennen had gezet, was hij over zijn veters gestruikeld en had hij een nachtje in de ziekenboeg, met een gebroken neus, mogen logeren.
Na eerst zijn veters extra goed te vast binden, liep Noah Emilien aan sneltempo achterna. Ze was al meer nergens te bespeuren, maar hij wist waar ze naar toe was gelopen. Onderweg kwam hij enkele geesten tegen die een vurige discussie aan het voeren waren, en in elke andere omstandigheid had Noah zich in een hoekje verschuild om naar het literaire duel te luisteren, maar de plicht riep.
Hijgend kwam Noah aan in de bieb. Emilien was nergens te bespeuren, maar hij had even tijd nodig om op adem te komen. Voorzichtig leunde hij tegen de muur, uit het zicht van Mevrouw Romella, en probeerde hij van op een afstand zijn mede-detective te spotten. Ze was ongetwijfeld al lang op zoek naar het verloren kaartje, als je niet beter wist zou je denken dat de kaarten haar als kinderen voor haar waren.
Eenmaal Noah weer de energie had om rond te lopen, ging hij van rij naar rij, maar nergens kon hij Emilien vinden. Er zat niet anders op dan haar spreuk zelf eens te proberen. Hij voelde zijn hand warm worden en heel eventjes zag hij een rood lichtje verschijnen. Recht voor hem, helemaal in de Verboden Afdeling. “Dit is niet goed”, zei hij voor de tweede keer, deze keer tegen zichzelf.
“Emilien,” riep Noah al fluisterschreeuwerd, in de hoop zijn studerende medeleerlingen maar vooral Mevrouw Romella niet boos te maken. “We hebben een probleem.”
Uiteraard zou hij haar helpen, al betekende het inderdaad jammer genoeg dat hij zijn studiemiddag moest opgeven om op zoek te gaan naar haar kaarten. Dat ze had aangeboden om hem te helpen studeren na het vinden van haar hele verzameling vond hij een aantrekkelijk aanbod, maar tegen dat ze alle kaarten uit de hele stapel zouden terugvinden, waren ze allebei al tachtig jaar oud.
Emilien bracht de kaart weer tevoorschijn, er was een rood lichtje verschenen in een grote ruimte die vaag wat weghad van de leerlingenkamer waar ze nu stonden. Het duurde even voor Noah het door had, maar Emilien was hem te snel af. Het lichtje brandde in de bib, een van haar kaarten lag ongetwijfeld daar. Noah had nog niet eens met zijn ogen geknipperd of Emilien was al verdwenen. Bij Noah was er niet zo’n haast. De laatste keer dat hij het op een rennen had gezet, was hij over zijn veters gestruikeld en had hij een nachtje in de ziekenboeg, met een gebroken neus, mogen logeren.
Na eerst zijn veters extra goed te vast binden, liep Noah Emilien aan sneltempo achterna. Ze was al meer nergens te bespeuren, maar hij wist waar ze naar toe was gelopen. Onderweg kwam hij enkele geesten tegen die een vurige discussie aan het voeren waren, en in elke andere omstandigheid had Noah zich in een hoekje verschuild om naar het literaire duel te luisteren, maar de plicht riep.
Hijgend kwam Noah aan in de bieb. Emilien was nergens te bespeuren, maar hij had even tijd nodig om op adem te komen. Voorzichtig leunde hij tegen de muur, uit het zicht van Mevrouw Romella, en probeerde hij van op een afstand zijn mede-detective te spotten. Ze was ongetwijfeld al lang op zoek naar het verloren kaartje, als je niet beter wist zou je denken dat de kaarten haar als kinderen voor haar waren.
Eenmaal Noah weer de energie had om rond te lopen, ging hij van rij naar rij, maar nergens kon hij Emilien vinden. Er zat niet anders op dan haar spreuk zelf eens te proberen. Hij voelde zijn hand warm worden en heel eventjes zag hij een rood lichtje verschijnen. Recht voor hem, helemaal in de Verboden Afdeling. “Dit is niet goed”, zei hij voor de tweede keer, deze keer tegen zichzelf.
“Emilien,” riep Noah al fluisterschreeuwerd, in de hoop zijn studerende medeleerlingen maar vooral Mevrouw Romella niet boos te maken. “We hebben een probleem.”