08/08/2020, 10:41
Van alle reacties die hij had kunnen voorzien, was dit er niet een. Damien voelde zijn mond openzakken van verbazing. ‘W… Wat?’
Hij had haar opmerkingen over haar familie al lastig kunnen volgen, maar hier viel echt geen touw aan vast te knopen. Ze sloeg hem verbaal om de oren en maakte hem uit voor een of andere oplichter met een verrotte ziel. Nog nooit had hij haar zulke taal horen gebruiken. Het enige dat hem ervan verzekerde dat ze nog steeds Blue was, was dat ze het niet kon laten om haar venijnige woorden te presenteren als complimentjes. Immer de optimist.
‘Je denkt dat ik… je wil chanteren?’ vroeg Damien. ‘Waarom zou ik in godensnaam… En hoezo dé Damien Hathaway? Hoe weet je wie híj is, maar niet dat ík –’
Nog voor hij zijn zin af kon maken, dreigde ze om hem weg te laten slepen door een Heler. Een Heler leek hem op zich geen slecht idee, maar als ze zou vertellen dat hij haar bedreigde en het personeel haar geloofde, werd het erg lastig om haar weer veilig thuis te krijgen. Hopelijk kwam haar geheugen gauw terug… Maar voor nu zou hij een andere manier moeten vinden om haar te kalmeren en haar ervan te overtuigen dat ze toch echt dat appartement huurden samen.
‘Wacht!’ riep hij snel en hij grabbelde in de zakken van zijn gewaad. Het leken er veel te veel; ze kon elk moment bepalen dat ze genoeg had van zijn zogenaamde toneelspel.
Gelukkig wist hij zijn mobieltje te vinden. Hij gebruikte het ding amper, maar had hem toch steeds vaker bij zich. Niet om te telefoneren; dat werkte in magisch Londen slechts met wisselend succes. Voor hem was het vooral een zeer compact fototoestel.
Met trillende vingers van de spanning zocht hij het camera-icoontje op en wierp de mobiel toen in Blues schoot. Beter bewijs voor hun vriendschap kon hij niet bedenken. Hij had talloze foto’s van haar, en meerdere waarop ze samen breed naar de camera grijnsden. Er waren zelfs een paar magische foto’s bij uit hun jaren op Zweinstein, die hij had geprobeerd om op zijn mobiel te zetten. Nog altijd vond hij het een tikje eng dat de foto’s niet bewogen, maar Blue had daar nooit problemen mee gehad. Hopelijk was dat niet veranderd.
‘Zie, je kent me. Als sinds de eerste.’ Zijn stem was een tikje gejaagd, alsof ze het echt binnen een seconde of twee op een gillen zou zetten. Zou ze denken dat het een wanhopige poging was om sympathie op te wekken? Een waardeloze acteerprestatie? Vlug voegde hij toe: ‘En Blue is gewoon je bijnaam.’
Hij had haar opmerkingen over haar familie al lastig kunnen volgen, maar hier viel echt geen touw aan vast te knopen. Ze sloeg hem verbaal om de oren en maakte hem uit voor een of andere oplichter met een verrotte ziel. Nog nooit had hij haar zulke taal horen gebruiken. Het enige dat hem ervan verzekerde dat ze nog steeds Blue was, was dat ze het niet kon laten om haar venijnige woorden te presenteren als complimentjes. Immer de optimist.
‘Je denkt dat ik… je wil chanteren?’ vroeg Damien. ‘Waarom zou ik in godensnaam… En hoezo dé Damien Hathaway? Hoe weet je wie híj is, maar niet dat ík –’
Nog voor hij zijn zin af kon maken, dreigde ze om hem weg te laten slepen door een Heler. Een Heler leek hem op zich geen slecht idee, maar als ze zou vertellen dat hij haar bedreigde en het personeel haar geloofde, werd het erg lastig om haar weer veilig thuis te krijgen. Hopelijk kwam haar geheugen gauw terug… Maar voor nu zou hij een andere manier moeten vinden om haar te kalmeren en haar ervan te overtuigen dat ze toch echt dat appartement huurden samen.
‘Wacht!’ riep hij snel en hij grabbelde in de zakken van zijn gewaad. Het leken er veel te veel; ze kon elk moment bepalen dat ze genoeg had van zijn zogenaamde toneelspel.
Gelukkig wist hij zijn mobieltje te vinden. Hij gebruikte het ding amper, maar had hem toch steeds vaker bij zich. Niet om te telefoneren; dat werkte in magisch Londen slechts met wisselend succes. Voor hem was het vooral een zeer compact fototoestel.
Met trillende vingers van de spanning zocht hij het camera-icoontje op en wierp de mobiel toen in Blues schoot. Beter bewijs voor hun vriendschap kon hij niet bedenken. Hij had talloze foto’s van haar, en meerdere waarop ze samen breed naar de camera grijnsden. Er waren zelfs een paar magische foto’s bij uit hun jaren op Zweinstein, die hij had geprobeerd om op zijn mobiel te zetten. Nog altijd vond hij het een tikje eng dat de foto’s niet bewogen, maar Blue had daar nooit problemen mee gehad. Hopelijk was dat niet veranderd.
‘Zie, je kent me. Als sinds de eerste.’ Zijn stem was een tikje gejaagd, alsof ze het echt binnen een seconde of twee op een gillen zou zetten. Zou ze denken dat het een wanhopige poging was om sympathie op te wekken? Een waardeloze acteerprestatie? Vlug voegde hij toe: ‘En Blue is gewoon je bijnaam.’